Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 503]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Ophelderende aanmerkingen over het regterampt by de Israeliten.(Ontleend uit de Preface sur le Livre des Juges, par charles chais.)
De Naam van Regteren, reeds voorheen toegeeigend aan eenige ondergeschikte Overheid-persoonen in de handhaaving des RegtsGa naar voetnoot(*), werd in een zo bepaalden zin niet gebruikt ten opzigte van de Regteren, naar welken het Boek in den Bybel den tytel van Regteren draagt, als behelzende de Geschiedenis der Hoofden van gods Volk, zints den dood van Josua, tot omtrent den tyd, wanneer de Israeliten eenen Koning begeerden. Men gaf hun dien naam niet enkel, als aan Volksbestuurders tot die waardigheid verheven, om de goede orde en tugt te bewaaren, om regt te spreeken, en verschillen te beslissenGa naar voetnoot(†); noch ook, gelyk eenige Geleerden gedagt hebben, als Veldheeren aan den Staat geschonken, om zich aan 't hoofd der Legermagt te stellen, deeze in buitengewoone tyden aan te voeren, ten einde den verlooren Roem te herwinnen, en de Vryheid weder te geevenGa naar voetnoot(§). Schoon men vry algemeen het gevoelen van grotius onderschryft, die de Regters van Israel vergelykt, met de Dictators te Rome, of met de Bevelhebberen, die men in Gaule, in Germanie, en Bretagne vondt, eer de Romeinen aldaar eene andere Regeeringsvorm ingevoerd haddenGa naar voetnoot(**), schynt het ons toe, dat de Regters, voor hun leeven, in hun Persoon, de eerste waardigheden van het | |
[pagina 504]
| |
Gemeenebest vereenigden, en dat de uitoefening van de Oppermagt by hun huisvestte. God, de Geever der Wetten, en de Insteller van de Regeeringsvorm by de Hebreeuwen, hadt, hun Koning blyvende, het heilig pand der Volks Vryheid toevertrouwd aan de Vergadering van Israel, en byzonder aan den Raad der Oversten, en Oudsten van alle de Stammen. Maar ten einde de verstandige Besluiten, in deeze Raadsvergaderingen genomen, ten behoorelyken tyde, uitgevoerd, de Wetten in kragt gehandhaafd, en de Magt van den Staat, met de daad tot het verzekeren der Onafhangelykheid, en het bezorgen van den Voorspoed, zou aangewend worden, vond god goed, deeze zorge toe te vertrouwen aan één enkelen, die als 't ware zyn Onder-koning of Plaatsbekleeder was, in het bestuur van het GemeenebestGa naar voetnoot(*). Even gelyk, in volgende tyden, Lacedemonie zyne Koningen, Athene zyne Archonten., Rome zyn Burgemeesters, Carthago zyn SuffetesGa naar voetnoot(†) had, zo had het Gemeenebest in Israel zyne Sophetim of Regters, en deeze laatste Beslissers van den Vrede en den Oorlog stonden met de eerste gelykGa naar voetnoot(§). 't Zyn de Eertytels niet die uitspraak doen over de hoogheid en majesteit der Bedieningen. De Burgemeesters te Rome waren in geen opzigt iets minder dan de Koningen te Lacedemonie. By de Hebreeuwen, was Regter en Koning bykans hetzelfde. Dit is het denkbeeld van een der Geleerdste Schryveren, onder allen die zich op het doordenken van dit onderwerp hebben uitgelegd, ‘De Tytel van Koning,’ schryft hy, ‘betekende by de Israeliten niet meer, dan een Landvoogd of Opperhoofd, zodanig was moses en josua, zodanig waren de Regters, die na hun opstondenGa naar voetnoot(**).’ 't Is waar dat, in laateren tyde van het Israelitisch Gemeenebest, de Koninglyke Waardigheid, in eenige opzigten, verschilde van de Regterlyke, schoon veel minder dan men doorgaans denktGa naar voetnoot(††). Maar, indien wy tot | |
[pagina 505]
| |
moses opklimmen, die Koning in JeschurunGa naar voetnoot(*) genoemd word, zullen wy gereedlyk begrypen, dat de Tytel, in den grond der zaake, niets meer zegt, dan dat hy Regter in Israel was; en by gevolge, dat de Regter van Israel, by deszelfs eerste instellinge, de Koning diens Volks, of, om nauwkeuriger te spreeken, de Plaatsbekleeder van god zelve wasGa naar voetnoot(†), die zich, op eene byzondere wyze, het Oppergebied had voorbehouden, te midden van een Volk, welks god hy zich verwaardigd had by uitstek te weezen. Onder deeze Godsregeering was moses de ziel van alle de Raadsvergaderingen des Gemeenebests, de eerste Overheid by de Hebreeuwen, de Regter in hunne geschillen, de Oppergebieder hunner Legermagten. Hy hield de Wetten van den Staat in volle kragt; hy zette de vermogens in werking. En, daar hy in dit alles nooit mogt afwyken van de bevelen des allerhoogsten, wiens Wil hy, in veele gevallen, uitdruklyk moest raadpleegen den Urim en Thummin, eer hy zich bepaalde hoe te handelen, ziet men, dat zyn gezag alleen een ondergeschikt gezag was; dat, welk een naam men ook aan zyne Waardigheid geeve, en welk eene uitgestrektheid men aan zyne Magt toekenne, het Bewind over Israel altoos eene Theocratie of Godsregeering bleefGa naar voetnoot(§). Men weet, welk antwoord moses ontving, toen hy op 't einde zyns leevens den heere bad, om hem in de Regeering van den Burgerstaat, en den Godsdienst, een Medehelper toe te voegen. De heere zeide tot moses. Neem tot u josua, den Zoon van nun, een Man, in welken de Geest is, en legt uwe hand op hem, en stelt hem voor het aangezigte eleazars, des Priesters, en voor het aangezigte der gantsche Vergaderinge, en geeft hem bevel voor haare oogen, en legt op hem van uwe heerlykheid, op dat ze hooren, te weeten de gantsche Vergadering der Kinderen Israels. En hy zal voor het aangezigte eleazars des Priesters staan, die voor hem raadvraagen zal, naar de wyze van Urim, voor 't aangezigte des Heeren; naar zynen mond zullen zy uitgaan, en naar zynen mond zullen zy ingaan, hy, en alle de Kinderen Israels met hem, en de | |
[pagina 506]
| |
gantsche VergaderingeGa naar voetnoot(*). - Uit deeze woorden blykt, aan den eenen kant, dat de Waardigheid van Bestuurder des Volks van god, niet Erflyk, en, aan den anderen kant, dat dezelve niets minder dan volstrekt oppermagtig was. Deeze Waardigheid was niet Erflyk. Moses verzogt van den heere dat hem iemand zou worden toegevoegd. Zonder hier toe een byzonder Voorwerp voor te slaan, zonder eenigen stap te doen, om iemand uit zynen Huize by zich te krygen, zo komt alles, wat hy den Heere vraagt, hier op neder. Dat de heere de god der Geesten van allen Vleesch, eenen Man stelde over die Vergaderinge, die voor haar aangezigte uitging, en voor haar aangezigte inging, die haar uitleidde, en haar inleide; op dat de Vergadering des heeren niet ware als Schapen, die geen herder haddenGa naar voetnoot(†), dat wil zeggen, een Hoofd, bekwaam om de Israeliten, in den Burgerstaat en Kerk, in Vrede en Oorlog te geleiden, met zoo veel getrouwheids en zorge, als een goed Herder over zyne kudde kan draagen; een Mensch, die, voorzien van de gaven des Godlyken Geests, den noodigen Moed, Wysheid en Godsdienstigheid bezat, om een goed Bestuurder des Volks te weezen. God verhoort deeze beede, en geeft moses tot Medehelper en Opvolger, josua, zoon van nun, uit den Stamme van ephraim, en die op geenerlei wyze den ouden Leidsman Israels bestond. In deezer voege bleeven de hooge Waardigheid, met welke moses bekleed was, als mede zyne Ampten en de Voorregten, niet langer dan hy leefde, in zyne Familie; zo ras hy overleed, gingen zy over in handen geheel vreemd van zyn Huis. Dan, was die Waardigheid niet Erflyk, dezelve was ook geenzins volstrekt Oppermagtig of onbepaald. Alle zaaken van aangelegenheid werden voor den Hoogen Raad des Volks gebragt, bekend onder den naam van Vergadering, of de Vergadering van Israel; en vervolgens moest men de Godspraak des Heeren raadpleegen, over 't geen beslooten was. Van hier de grondregel der Rabbynen, ‘dat het aan niemand in 't byzonder toekwam, de Godspraak te raadpleegen, maar alleen aan den Koning en het Hoofd van het Sanhedrin, of aan zodanig iemand, die last had om het te doen in | |
[pagina 507]
| |
den naam des Gemeenebests, en als deszelfs AfgevaardigdeGa naar voetnoot(*).’ In stede dat moses zelve onmiddelyk de Godspraak raadvroeg, moesten alle zyne Opvolgers, josua niet uitgezonderd, zich ten dien einde bedienen van den Hoogepriester. Wel verre, derhalven, van eigendunklyk te kunnen handelen, was hunne Magt aan de eene zyde ondergeschikt aan den Hoogen Raad des Gemeenebests, en aan de andere zyde aan de heilige bestuuringen der Godspraake, zonder welker goedkeuring de Besluiten des Raads niet wettig konden worden uitgevoerd. De Hoogepriester bekleedde zich met den Urim en Thummin; de beschikkende Regter van de Besluiten der Vergaderinge vroeg door den mond des Opperpriesters, of men het beslootene zou doen, dan niet. Eene verstaanbaare stemmeGa naar voetnoot(†), die zich uit het Heilige het hooren, beantwoordde de Vraag, en de Regter of Afgevaardigde des Raads, die dit antwoord hoorde, moest daar volgens zyn gedrag inrigten. Zo lang het Volk in deezervoege de bevelen van zyn god ontving, zo lang het daar aan gehoorzaamde, bekroonde de gelukkigste uitslag alle onderneemingen, en was dit de roem, zo van het Bewind van moses als van josuaGa naar voetnoot(§). Wanneer deeze laatstgemelde, naa den dood van moses, volkomen bezit nam van zyne Waardigheid, onderwierp zich het geheele Volk aan hem op dien voet, en 'er werd staatlyk beslooten, dat een ieder, die ongehoorzaam zou weezen aan zyne bevelen, gestraft zou worden, als iemand aan gekwetste Majesteit schuldig. Wy zullen, betuigen de Stammen aan hun nieuw Opperhoofd, al wat gy ons geboden hebt, doen, en alomme waar gy ons zenden zult, zullen wy gaan. Gelyk wy in alles naar moses hebben gehoord, alzoo zullen wy na u hooren, alleenlyk dat de heere uw god met u zy, gelyk hy met moses geweest is. Alle Man, die uwen monde wederspannig zyn zal, en uwe woorden niet hooren in alles wat gy hun gebieden zult, die zal gedood wordenGa naar voetnoot(**). In deezer voege zwoeren de Israeliten aan josua eene volstrekte Gehoorzaamheid; doch in de veronderstelling, dat de Eeuwige met hem zou weezen, gelyk hy met moses geweest was, en dat de Bevelen, welke hy hun gaf, Bevelen van god waren. | |
[pagina 508]
| |
Zie hier, in weinig woorden, welke oorspronglyk de Magt was van het Hoofd der Israeliten, in Oorlog en in Vrede. Den Oorlog verklaarde hy in den naam des Volks, en hy nam, als Opperlegerhoofd, het bevel der Krygsmagt op zich. In Vrede, en ten opzichte van het Staatkundig en Burgerlyk Bestuur, riep hy de Vergadering van Israel zamen, hy zat als eerste Raadsheer en Magistraatspersoon voor, in alle Raadsvergaderingen, hy droeg de Zaaken voor, voerde de Besluiten uit, en besliste zonder dat men zich op een hooger Regtbank kon beroepen, de Geschillen aan hem voorgedraagen: maar in dit alles, wy herhaalen het, deed hy niets dan in hoedanigheid van Plaatsbekleeder van dien jehova, welken het Volk erkende voor zyn Oppervorst, en aanbad als den éénen waaren god. Als verdeediger van den Godsdienst diens grooten gods, als Wreeker der misdryven en ongeregeldheden, bovenal van de Afgodery, welker beginzels hy moest weeren, of den voortgang daar van stuiten, stonden de Wetten van den Burgerstaat en de Kerk, onmiddelyk, onder zyne bescherming; doch zyne Magt sterkte zich niet uit om nieuwe Wetten te maaken, noch om het Volk nieuwe Lasten op te leggen, noch om in gewigtige gevallen iets te doen, eer de heere zyn welbehaagen had bekend gemaaktGa naar voetnoot(*). Het valt gemaklyk te begrypen, hoe deeze eerste en oorspronglyke Inrigting van der Hebreeuwen Staatsbestuur, wyslyk, bestemd en geschikt was tot Heil des Volks. Ten zelfden tyde, dat de Israeliten, in den Persoon van hun Regter, een punt van vereeniging hadden, zo voor hunne Krygsmagt als voor hunne Raadpleegingen, vonden zy in hun allen noodig gezag, 't zy om paal en perk te stellen aan de mededingingen en jalousyen, 't zy om de eerzugtige aanslagen te beteugelen, zo van de magtigste Stammen, als van den meesten invloed hebbende Oversten en Priesters. Te vergeefsch zouden de Grooten van den Staat, alleen met hun eigen byzonder belang te raade gaande, ten nadeele hunnes gelyken, en tot bederf van het algemeen Welweezen, het ondernomen hebben, zich boven hun rang te verhessen, om hun minderen te verdrukken, en huns gelyken te vernederen; wat vermogten zy tegen den wil van een Opperhoofd, Meester in 't Leger en de | |
[pagina 509]
| |
Raadzaal beiden? Welke waarschynlykheid deed 'er zich op, dat de Stammen eene verbintenis tegen hem zouden aangaan, althans, indien hy derzelver Vryheid niet belaagde, of zich geene Magt en Gezag aanmaatigde grooter dan hem toekwam? En hier aan zelfs, aan dit misbruik van Magt en Gezag den Regter in Israel toevertrouwd, had de Wysheid van god alle voegelyke paalen gezet. Eerst was hy verpligt den Raad der Vergaderinge en des Volks in te neemen, vervolgens gehouden de Godspraak te raadpleegen over 't geen vastgesteld was; en het regt niet hebbende, om de Wetten te veranderen, af te schaffen, of te vermenigvuldigen, had de Regter, en men merke dit wel op, tot Byzitters in den Raad, de zodanigen, die onder hem in 't Leger bevel voerden, en dit Leger bestond alleen uit diezelfde Burgers, die deel hadden in de Vergadering van gods Volk. Men kende toen die wervingen der Officieren, dier loontrekkende Krygsknegten van onzen tyd, niet; en wanneer men zich de zodanige zou hebben kunnen aanschaffen, had het Opperlegerhoofd der Hebreeuwen geen Fonds van Geldmiddelen te zyner beschikkinge, om ze door betaaling aan zynen dienst te verbinden. Aan den eenen kant, kon hy geene andere Belasting den Israeliten opleggen, dan welke zy betaalden in de handen van de Bedienaaren des Godsdiensts, en de Staat had geene andere Inkomsten dan deeze. Aan den anderen kant was het, uit hoofde van de Wetten op de Landeryen gemaakt, die het deel Lands, welke ieder Familie mogt bezitten, bepaalde, niet wel mogelyk, dat byzondere Persoonen zich verrykten in een Land, waar men daarenboven geen Handel met Vreemdelingen dreef, en het neemen van Woeker zo streng verboden wasGa naar voetnoot(*). - Op deeze wyze vond de openbaare Vryheid zich verzekerd, niet alleen door de balans van Magt toevertrouwd in de handen van alle Orders in den Staat; maar ook, door het onvermogen der Eerzugt, om zich te beweegen en ondersteunende hulpmiddelen te vinden. Van hier heeft men ook opgemerkt, dat, ondanks de veranderingen, welke, zints den tyd van josua, de oorspronglyke inrigting van Israels Gemeenebest ondergaan heeft, de omwentelingen in 't zelve voorgevallen, niets te rekenen zyn in vergelyking met die andere | |
[pagina 510]
| |
Staaten beroerden, en dat de duur van 't zelve die van alle de bekende Gemeenebesten en Koningryken overtrofGa naar voetnoot(*). Maar nauwlyks had josua zyn roemryken leevensloop geeindigd, of de Israeliten vergaten hunne Pligten, en verwaarloosden hun Geluk. Ongetrouw genoeg aan hunne verbintenissen, en vyanden van hun eigene belangen, om zich nauw te vereenigen met de Cananiten, die zy hadden moeten uitrooijen of te onderbrengen, trouwden zy de Dogters diens Volks, schikten zich na de heerschende Afgodery, en namen hunne Zeden aanGa naar voetnoot(†). God, dewegens misnoegd, onttrok hun zyne beschermende hand. In stede van hun onafgebrooken te doen leeven onder zodanige Opperhoofden als moses en josua geweest waren, gaf hy hun slegts Regters by gelegenheid, in buitengewoone omstandigheden, als zy, onderdrukt door hunne vyanden, zich volstrekt in een hulploozen staat bevonden, en, naar den mensch gesprooken, op den rand des volstrekten ondergangs. Zomtyds zelfs gaven zy zich Opperhoofden zonder eenige keuze, of merkbaare bestemming van gods wegeGa naar voetnoot(§). En men kan van den eenen en anderen niet zeggen, dat zy allen 't zelfde gezag hadden, of dat zy allen tot het Regterampt met dezelfde oogmerken verheeven waren. Van de Vyftien of Zestien Regters, welke men telt, waren 'er eenigen, als othniel, ehud, samgar, barak, debora, gideon, jephtha, simson, tot Bevryders gezonden, die de boeijen verbraken, in welke de Israeliten, hunne Nabuuren schatting schuldig geworden, zugttenGa naar voetnoot(**); bekleed met eene Godlyke magt, behaalden zy beslissende overwinningen, en bewrogten wonderdaadige verlossingen. Anderen, als tolah, ebzan, elon, abdon, eli, samuel, meer bestemd om het Regt te handhaaven, en den dienst van den waaren god te herstellen, hebben zich niet beroemd gemaakt onder de Helden, die in 't stryden en aan de spitze des Legers uitblonken. Eenige waren Regters over alle de Stammen, terwyl het grootste gedeelte hun gezag bepaald vonden, tot die enkele Stammen, welke zy uit dienstbaarheid verlosten. Dus, by voorbeeld, voerde | |
[pagina 511]
| |
barak, misschien, alleen bevel over de Stammen van Zabulon en NapihaliGa naar voetnoot(*); gideon, waarschynlyk over die Stammen, als mede Manasse en AsserGa naar voetnoot(†); jephtha, over die van Gad en ManasseGa naar voetnoot(§). Maar, gelyk wy aangemerkt hebben, twyfelen wy niet, of hun Waardigheid was voor hun leeven, en te welker gelegenheid ook tot het Regterampt verheven, bleeven zy het Gemeenebest dienen tot het einde hunner dagen, waakende over de openbaare rust, en de geschillen beslissendeGa naar voetnoot(**). Voor het overige leefden zy zonder pragt. Zy hadden geen lyfwagt, geen gevolg, geen toestel, geen inkomsten, of voordeelen aan hunne waardigheid verbonden. Staken zy eenigzins in het Land hunner inwooninge uit, gelyk wy zien, dat jaïr en abdon met veel luisters te voorschyn tradenGa naar voetnoot(††), wy hebben reden om te gelooven dat zy dit deeden uit hunne eigene goederen, op de wyze van andere Grooten diens VolksGa naar voetnoot(§§). Wel verre, derhalven, van te zeggen, gelyk eenige Geleerden gedaan hebben; dat de Regters Lieden van eenen geheel anderen rang waren dan moses en josuaGa naar voetnoot(*), gelooven wy, dat zy, wat het weezenlyke hunner Amptsbedieningen aanbelangt, met hun gelyk stonden. Dit is ook na genoeg het denkbeeld van josephus. ‘Geduurende de Regeering van moses,’ schryft hy, ‘en van josua, diens Opvolger en Veldheer des Legers, was de Regeeringsvorm Aristocratisch; maar, na den dood van josua, had geen Persoon eenige Oppermagt; achttien jaaren sleeten zy in Regeeringloosheid. Men keerde vervolgens weder tot de eerste Regeeringsvorm, en gaf het Oppergezag, onder den naam van Regter, aan hem, wiens moed en bekwaamheid, in den Oorlog, hen die eere meest waardig maakte; de Koningen zyn op die Regters gevolgdGa naar voetnoot(†).’ 't Is waar, men sloeg geen agt op de Geboorte en de Familie in de verkiezing der Regteren. 't Is waar dat men | |
[pagina 512]
| |
by hunne verkiezing, of by hunne inhuldiging, geene dier Plegtigheden zag, welke vervolgens by die der Koningen plaats greepen; dat geen der Regteren, abimelech uitgenomen, den hoogklinkenden Tytel van Monarch of Heerscher aannamGa naar voetnoot(*), en dat gideon, wanneer men hem denzelven wilde opdraagen, dien met verontwaardiging verwierp; dewyl aan niemand, dan aan gode toekwam, dien Tytel aan den zodanigen te schenken, dien hy aan 't hoofd des Gemeenebests plaatsteGa naar voetnoot(†). Nog eens, wy zullen, de zaak in den grond onderzoekende, bevinden, dat de Regters de plaats van moses en josua bekleedden, in 't geen allergewigtigst was, dat zy een Oppermagt bezaten gelyk aan die der Koningen, schoon doorgaans min uitgestrekt, en altoos onder de Godsregeering; een Godsregeering, meer merkbaar geduurende al den tyd dier Regteren, dan vervolgens, schoon dezelve altoos bleef voortduurenGa naar voetnoot(§). 't Was niet terstond naa den dood van josua, dat god Regters gaf aan de Israeliten. Zy hadden welbaast de beloften, aan dien Veldheer gedaan, vergeeten, als mede de heilige verbintenissen met hem aangegaan, om de wapenen niet neder te leggen, voor dat zy de Cananiten geheel te onder gebragt hadden. Terwyl zy, aan den eenen kant, op hun eenige voordeelen behaalden, vonden zy, aan den anderen kant, hun afschrikkenden wederstand. Zich te vrede houdende met schatting te betaalen, scheenen zy het oogmerk om die Volken te verdelgen, of te onderwerpen, geheel uit het oog te verliezen; 't geen deeze mismoedigheid vermeerderde was, dat het Gemeenebest geen Algemeen Opperhoofd had. Elke Stam werd geregeerd door zyne Oudsten. Men vergaderde te Silo, en raadpleegde daar den heere; dan, naar allen aanzien, was dit veeleer een Anarchie of Regeeringloosheid, dan een geregeld StaatsbestuurGa naar voetnoot(**), de Stammen hadden god niet verzogt hun een Opvolger voor josua te geeven. Van hier de ongeregeldheden, die allengskens de overhand kreegen. Men liet niet alleen de Cananiten geruste bezitters van de plaatzen, waar in zy zich versterkt hadden, maar ging Huwelyken met hun aan, volgde hun Afgodendienst en ZedeloosheidGa naar voetnoot(††); en terwyl | |
[pagina 513]
| |
zy, zonder Regter of Koning, ieder zich veroorlosde wat goed was in zyne oogen, scheurden de Stammen van een, op zulk eene wyze, dat 'er een bykans werd afgesneedenGa naar voetnoot(*). Zo veele misdryven haalden hun Dienstbaarheden en Verdrukkingen op den halze, waar door ze, van tyd tot tyd, gestraft werden. Twintig of één en twintig jaaren, naa den dood van josua, vielen de Assyriers op hun aanGa naar voetnoot(†). Acht jaaren kromden zich de Israeliten onder hun juk, en het was niet voor het negen en twintigste of dertigste jaar, naa den uitgang des Opvolgers van moses, dat god, bewoogen door hunne traanen, hun een Verlosser verwekte, in othniel, uit den Stam Juda, de eerste Regter des VolksGa naar voetnoot(§). Onder de dienstbaarheid der Moabiten vervallen, verloste ehud, de Ephraimith, hun uit dezelveGa naar voetnoot(**). Vervolgens zien wy samgar hun tegen de Philistynen verdeedigenGa naar voetnoot(§§). Debora, die uit Ephraim was, met barak, uit Napthali herkomstig, bevrydden ze van de verdrukking jabins, Koning der Cananiten, en de gedenkwaardige overwinning welke zy behaalden op sisera, Veldheer van de Krygsmagt diens Konings, levert de stoffe op tot het Gezang door deeze Heldinne, te dier gelegenheid, aangehevenGa naar voetnoot(*). De Midianiten, eenigen tyd daar naa, een gedeelte der Stammen aan zich onderworpen hebbende, was gideon, uit den Stam van Manasse gesprooten, het werktuig van god, om hun te verdryven, en Vrede aan den Lande te geevenGa naar voetnoot(†). Abimelech, diens Zoon, had de wreedheid om zyne Broeders te vermoorden, en de stoutheid om de Vorstenkroon te aanvaarden; hy regeerde drie jaaren te Sichem. Steeds in oorlog met zyne Medeburgeren, tot het oogenblik dat hy voor Thebetz, 't geen hy belegerde, 't leeven verloorGa naar voetnoot(§). Wy zien, naa abimelech, thola uit IssascharGa naar voetnoot(**); jaïr, een Gileaditer, uit den Stam ManasseGa naar voetnoot(††), en jephtha, uit den zelfden Stam, in het Landsbestuur der Hebreeuwen elkanderen opvolgen. Deeze laatstgemelde behaalde op de Ammoniten een zegepraal, die hem in de noodzaaklykheid bragt, tot het storten van traanen van wegen de | |
[pagina 514]
| |
Gelofte door hem gedaan: naa welken tyd hy reeds nog de onaangenaamheid bevond, om de Ephraimiten, die hem gehoond hadden, te strassenGa naar voetnoot(*). Ebzan, van Bethlehem in Juda, bekleedde de plaats van jephthaGa naar voetnoot(†). Vervolgens kwam elon de Zabuloniter, abdon de EphraimithGa naar voetnoot(§), samson uit Dan, wiens geheele Geschiedenis, zyn Dood daar onder begreepen, vervuld is. Gebeurtenissen, zo zeldzaam als heilloos voor de PhilistynenGa naar voetnoot(**). Schoon men eli en samuel op de lyst der Regteren van Israel plaatst, eindigt de Geschiedboeker de Daaden der Regteren te melden, met het wonderbaar verhaal van de wyze, op welke simson met zich eene menigte van Vyanden begroef onder de puinhoopen van het huis, waarin zy Feest hieldenGa naar voetnoot(††). Het daar by gevoegde is niets meer dan een kort verhaal van drie gebeurtenissen, naar alle waarschynlykheid voorgevallen in den tyd, verloopen tusschen den dood van josua, en het Regterschap van othniel. De eerste is de Geschiedenis van de wyze, waar op een Man van het gebergte Ephraim, micha geheeten, de Afgodery in zyn huis durfde invoerenGa naar voetnoot(§§). De tweede, het verslag hoe de Daniten zich te Laïs, aan het Noordlyk einde van Canaan vestigdenGa naar voetnoot(*). En eindelyk, de byzonderheden van den Oorlog, die alle Stammen genoodzaakt waren te voeren tegen Benjamin, die het schriklyk wanbedryf tegen de Vrouw van een Levit, in een Stad tot het grondgebied van dien Stam behoorende, niet wilden straffenGa naar voetnoot(†). |
|