Welk eene bevallige schoonheid heeft dat flaau licht, 't welk den aanbreekenden dageraad op zilveren wieken aanvoert! maar hoe glansryk moet die schitterende vuurbol zelve zyn, waar van dit licht de voorbode, de in den dampkring te rug gekaatste weerglans, is!
Met welk eenen heerlykheid - vollen luister begint de gulde zon zig aan onzen gezicht-einder te vertoonen, en haar beweldadigend licht over de hoogste toppen der gebouwen en bosschen te verspreiden!
Met een gevoel der warmste aandoeningen, beschouwe ik uw levenwekkend licht, ô altydbrandende dagtoorts, daar uwe verlichtende, uwe alleskoesterende en verwarmende, straalen myne ziel een nieuw leeven instorten!
De sluimerende natuur verlangde reeds na uwen weldaadigen invloed, millioenen van Schepzelen verheugen zig, wanneer zy door uw opdagend licht uitgenodigd worden, om zig in uwen purperen gloed wederom te bakeren, wanneer zy door uwe levenwekkende straalen omscheenen worden.
Hoe verrukkend schoon vertoont zig het tapyt der aarde by het aanbreekend licht der alles vervrolykende morgenzon, de paarlächtige daauwdruppelen, door welke de verslapte plantgewassen verkwikt worden, kaatsen eenen zilverkoleurigen weerglans te rug, nu zy door de ryzende Zon bestraald worden, terwyl de verkwikte gewassen hunne malsche en zapryke hoofdjes, met vernieuwde kragten en teffens met vernieuwden luister, om hoog heffen.
De gulde Koornairen, door den daauw bevogtigd zynde, buigen haare hoofden statiglyk na den grond, en leeveren voor den Natuurbeschouwer zoo wel een verrukkend schoon gezigt op, als zy het vooruitzigt op eenen ryken oogst van den arbeidzaamen landman streelen. Het schommelend loof der rykgelaadene vrugtboomen treft ons oog door haar bevallig groen, waar agter de vrolyk zingende boschbewoonders zig verschuilen, terwyl de te rug gekaatste glans der morgenzon, de door den daauw bevogtigde boomvrugten, daar by glinsterende doet afsteeken.
De fraai geschakeerde bloemen ontsluiten haare kelkjes, welke zy, geduurende haare sluimeringen in den somberen nacht, gesloten hadden, nu zy, door het vervrolykend licht des dags, wederom bestraald worden; het oog - betoverend schoon van derzelver verschillende koleuren rukt ons zoo wel in verwondering weg, als derzelver balsemgeurige reuk onzen geest verkwikt.
Het door de groene beemden heen dartelende wollig Vee toont zig verblyd over den opdagenden morgenstond, welken de huppelende runderkudden, door een schorder geluid, verwelkomen.
De wakkere Landman, uit den slaap opgereezen zynde, verlaat zynen nedrigen Stulp, en treedt moedig en vergenoegd in het veld, om zynen lastigen arbeid te beginnen, terwyl het vrolykzingend Melkmeisje zig gereed maakt om de volle uijeren der Koeijen, welke, met ongeduld, al loeijende haare komste te gemoet zien, in haare glinsterende emmers, te ontlasten.