Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedagten over het haatlyke der onregtmatige behandelingen van den evenmensch.Trok onlangs het afschuwelyke der OorlogswoedeGa naar voetnoot(*), het gedrag van oorlogzugtige Vorsten, onze aandagt tot zig; niet minder opmerkenswaardig komt ons, in een soortgelyk gezigtspunt, voor het haatlyke gedrag veler Menschen, in een lageren kring geplaatst, die, zo ver hunne vermogens reiken, niet ongelyk zyn aan zulke Vorsten; daar ze, door hunne onregtmatige behandelingen van den Evenmensch, 'er op uit zyn, om de Maatschappy te verwoesten, en het onheil te berokkenen van de zodanigen, die met hun in dezelfde Maatschappy leven. - In stede van het geluk der Leden hunner Maatschappye te bevorderen, en het welwezen van den Naasten te bewerken, smeden maar al te velen uit hun, in het verborgen, tegens elkander de snoodste aanslagen; aanslagen, die het licht niet zien mogen; aanslagen, zo al niet, om zynen evenmensch het leven te benemen, ten minsten om hem te bederven, en op allerleie wyzen te benadelen; - aanslagen, die geschikt zyn, om, op de puinhopen van zyns naastens verderf, zyne eigen grootheid te bouwen, - om versoeijelyke inzigten en oogmerken te berei- | |
[pagina 496]
| |
ken, door elkanderen te benadelen, te vervolgen, te verjagen, en den gehelen ondergang te bewerken; - aanslagen, die de banden der Maatschappye verbreken, en de onderlinge rust verstoren! - Is dit, ô mensch, uwe bestemming, om zo met uwe medeschepzelen te handelen, met welke gy zamen leeft; is dat het einde, het doel, uwes Scheppers? - De Maatschappy vordert, dat men elkanders geluk altoos zal behartigen; en het zelve nimmer uit het oog verliezen: maar is dat beantwoorden aan uwe bestemming, rusteloos bezig te zyn, om elkanderen ongelukkig te maken; alles aan te wenden wat daar toe dienen kan; en 'er, zonder agt te geven op regt en onregt, alleen op uit te zyn, om zyn snood opzet, zyn verderfelyk oogmerk, te bereiken? - Is dat een bestaan waardig aan redelyke Wezens? - voegt dit aan verlichte Christenen! - Verpligten ons niet de onderlinge betrekkingen, welke wy als gemene leden eener geregelde Maatschappy op elkanderen hebben, verpligten die ons niet ten sterksten, om elkanders voordeel te behartigen? - Zyn wy niet verpligt, die banden van verbintenis nauwer toe te halen, en alles toe te brengen, wat tot heil van elk Lid, tot bloei, rust en welvaart der Maatschappy, strekken kan? - Hiertoe roepen ons onze tydelyke belangen; en 't is onze onvermydelyke pligt alles tegen te gaan, wat hier aan hinderlyk zou kunnen zyn, als daar is, oproer, muitery, en zoortgelyke wanordens, die de hechtste zuilen der Maatschappy ondermynen, en doen waggelen: - want, waar de wetten vertrapt worden, waar men geen regt of geregtigheid handhaaft, daar werkt men ten verderve van het algemeen, ten ondergang van den burgerstaat, ter omkering der Maatschappy. - Zyn wy dus, als menschen, gehouden, elkanders voordeel en belangen te behartigen, hoe veel te meer zyn wy 'er toe verpligt, als Christenen, als verlichte Christenen, die de voetstappen van onzen Liefderyken Meester behoren te drukken! Dan is dit het bestaan der meeste Stervelingen, van het grootste deel der Christenen? - Zeer ver van daar - Het tegendeel is maar al te waarachtig. - Haat, nyd, vervolging, en elkander te benadelen, is veelal een heerschend kwaad, een algemeen bederf. - Maar weet gy niet, ô mensch! dat, terwyl gy uw snode opzetten smeed - terwyl gy uwe natuurgenoten benadeelt, en vervolgt, de dood u op alle uwe wegen verzelt, u ook overal vervolgt, - en op 't eigenste ogenblik, misschien, agter u staat, om u op het onverwagtst te bespringen; en u in eenen gapenden afgrond, op wiens uitersten rand gy reeds staat te waggelen, plotsling voor euwig nêer te storten? - En welke treurige gevolgen zal zulk een ysselyke val niet na zich slepen? - Eene rusteloze, eene euwige, nooit afgebroken, wroeging zult gy ondervinden. - Een worm, die nimmer sterft, zal u op het selst | |
[pagina 497]
| |
vervolgen, en rusteloos uwen geprangden boezem knagen! - De naarste jammerklagten zult gy aanheffen, terwyl velen, door u gehaat, en fel vervolgd, euwige Vreugde liederen, ter eere van den Oneindigen, die op den Throon zit, zullen aanheffen. Hoe haatlyk is zulk een wangedrag, bovenal in Christenen, die tot één Lighaam te zaam vereenigd zyn, en het voorbeeld van hunnen Zagtmoedigsten Meester behoren na te volgen! Wy allen belyden éénen God, en Jesus Christus, dien Hy gezonden heeft. - Belyden wy nu dien God, dan moeten wy Hem ook dienen, en eerbiedigen. - Maar zullen wy God dienen, en zyne Wetten met baldadige voeten treden? - Zullen wy God dienen, en zyne geboden veragten; niet luisteren naar de stemme, die ons gedurig toeroept: ‘Hebt malkanderen lief?’ - Zullen wy God dienen, die een God van orde is, en in de Maatschappy de grootste wanorders aanrigten? - Zullen wy God dienen, en de algemene rust verstoren, ons van de banden der geheiligste Wetten ontslaan; - menschelyke en Godlyke Wetten vertreden - baldadig vertreden? - ‘Of, kan hy God liefhebben, die zynen broeder haat?’ - die deszelfs welzyn op alle mogelyke wyzen dwarsboomt? - Geheel iets anders vordert de Regtvaardigheid, zelfs naar de Wet der natuur. Deze leert ons, dat wy, schepzels van dezelfde natuur zynde, onze medeleden alles goeds zullen toevoegen, en alle kwaad van hun pogen af te weren. - Zo spreekt de Natuurwet in onzer aller harte; - zo spreken Recht en Gerechtigheid; - dan nog nadrukkelyker Gods heilig Woord, - de Wetten van het Zaligend Euangely. - Het zelve leert ons uitdrukkelyk: ‘ een ander niet te doen, 't geen wy niet gaarn begeren zelve gedaan te worden.’ - ‘Wy moeten, naar dat onderwys, den medemensch niet slegts liefhebben met die zelfde Liefde, als we ons zelven beminnen;’ - dan, dat hooger klimt, onze Liefderyke Meester beveelt ons zelfs: ‘Onze Vyanden Lief te hebben - Goed te doen, die ons kwalyk gehandeld hebben - en te Zegenen, die ons Vloeken.’ Zulk eene dure verpligting word ons allen, die den naam van Jesus, en het Euangely des Vredes belyden, opgelegd; onder die verpligting zyn alle Christenen, zonder onderscheid, gebragt. - ‘Die den naam van Jesus belyd, sta af van alle ongeregtigheden.’ En geen wonder, onze grote Meester heeft ons het sprekendste voorbeeld ter volging nagelaten. - Jesus, onze grote Meester, was onze Liefderyke Heiland, en blyft die tot in de Euwigheid. - Alle zyne Lessen, de gansche inhoud van het Euangely, ademen niet anders dan loutere Liefde; - en Hy predikte, in zyne omwandeling hier op aarde, eene Leer, welke Hy zelve beleefde, die Hy met zyne daden en handelingen bevestigde. - Hy leide den mensch gene lasten op, die Hy, even als de Joden, zelve weigerde te dragen; het tegendeel is waarachtig. | |
[pagina 498]
| |
- Niemant kon Hem overtuigen van zonde. - Loutere Goedheid was de Here. - Het land doorgaande, deed hy niets, dan goed: - waar Hy zyne treden zette, was Goedheid en Liefdadigheid. - Een toevlugt van kranke, een hulpe in benauwdheid, en een redder zelfs uit den dood, betoonde zich de Here Jesus. - Kreupelen deed Hy wandelen, blinden schonk Hy het gezicht, doven deed Hy horen, stommen spreken, hongerigen spyzigde Hy, en die van boze Geesten bezeten waren, verloste Hy uit derzelver ketenen. Zullen zy dan den naam van Christenen waardig wezen, die regt het tegendeel zyn wat Jesus was, - die regt het tegendeel doen, als Jesus hun deede, - die de Wetten en Geboden van het Euangely veragten? - Zullen zy den naam van Christenen waardig zyn, die den groten, den zagtmoedigen Meester niet na wandelen? - Roept Hy ons nog niet gedurig, in zyn Euangely, toe: ‘Leert van my, dat ik Zagtmoedig ben.’ - Of zullen zy den naam van Christenen verdienen, die elkanderen haten en vervolgen? - Jesus spreekt de Zagtmoedigen Zalig, en zegt, dat zy het Koningryke Gods beerven zullen: terwyl zy, die ongeregtigheid gedaan hebben, in den vurigen oven geworpen zullen worden, alwaar weninge zal zyn, en knerssinge der tanden. - Wanneer ook Gods regtvaardige wrake en toorn zal komen op hen, die hunne broeders vervolgd, en het bloed der Profeten vergoten hebben. Het regtvaardig bloed dier vervolgden en gedoden zal tegen hen getuigen, op dien grootsten en gedugtsten aller dagen, wanneer Jesus in majesteit zal verschynen, op welken Hy al het menschdom dagvaarden zal voor zynen regterstoel; - wanneer zy, die in de Graven zyn, zullen opstaan; en met de nog levende verschynen voor zyne Vierschaar, om van alle hunne bedryven, van alles wat zy gedaan hebben, rekenschap af te leggen; - wanneer Hy met vlammenden vure wrake zal oefenen over de genen, die het Euangely van Christus ongehoorzaam geweest zyn; die, in bange vertwyfeling, als dan te vergeefsch zullen roepen: ‘Bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons, van voor het aangezigte Gods.’ Wie, dit nagaande, bezeft niet, dat zy den naam van Christenen geheel onwaardig zyn! Het gedrag van een waar Christen is juist het tegengestelde. Hy bemint den naasten, en poogt alle nadelen van dezelven af te keren; ten einde de zamenleving aangenaam te maken, en de Maatschappy te doen bloeijen. - Zy, die aan allen wel doen, die ieder mensch beschouwen als hunnen natuurgenoot, en langs dien weg ook aanspraak kunnen maken op eens anders hulp en bystand, zulke kennen hunne bestemming; door hen word de Maatschappy bevestigd, en derzelver bloei bevorderd. Hunne harten gloeijen van goedwilligheid, liefdadigheid en goedheid. - Toegenegenheid, zugt en pogingen, om het heil van 't menschdom te bevorderen, is hun | |
[pagina 499]
| |
hoofdbedoelde. Nimmer verheugen zy zich meer, dan in den algemenen welvaard der Maatschappy; in den voorspoed, het geluk hunner Natuurgenoten. - Zy haasten zich, om, ter ondersteuning der Ellendigen, toe te schieten. Zagtmoedig, en medelydend, verkwikken zy, zonder aanzien des persoons, alle behoeftigen. Zy zyn de toevlugt der ongelukkigen, de troost der bedroefden, en de uithelpers van die genen, welken in benauwdheid zyn. Kwaad met kwaad vergelden zy niet, veel minder kwaad voor goed; zelfs doen zy goed den genen, die hen vyandig zyn; en tragten, door vriendlykheid, aller harten te winnen. Ze zyn zagtmoedig omtrent de genen die dwalen en verkeerd handelen; en bovenal medelydend omtrent de zulken, welke met smarten, angsten en ongevallen, te worstelen habben. - Hunne hulp verligt het gewigt der ongelukken; hunne vriendelykheid bevordert den vrede en eensgezindheid. - Zy weren allen wrevel, haat, toorn, verbittering, gramschap, vervolging en wraakgierigheid. - Dus handelende, leven zy naar de wyze bestemming, waar toe ze van hunnen Groten Maker verordend zyn, en beantwoorden met dankbaarheid aan hunne verpligting. Ach! dat wy allen zo gezind waren! - Alle twist en tweedragt wierd wel dra uit de zamenleving verbannen. - Alle haat en nyd, die verderfelyke pesten der Maatschappy, zouden een einde nemen. - Men zou, gelyk thans nog maar al te dikwerf geschied, de Menschlievendheid geen dwaasheid, en het gevoelige medelyden geen schandelyke lafheid, heten! We zouden, als minzame broeders, zamen in vrede, rust en eensgezindheid, leven. - Hier toe behoorde het bezef van de kortstondigheid en wisselvalligheid onzes levens elk onzer te nopen. Bedagt een ieder dit regt ernstig, wel dra zou hy zyn uitzinnig woelen staken, de vrede, eensgezindheid en rust, boven alles behartigen! Dagt een ieder by zichzelven: ‘Ach! wie ben ik, die zo vele ontwerpen smede; - die zo vele uitzigten hebbe; - in zo vele woeling en onrust deel neme; - myne natuurgenoten vervolge, en hun verderf helpe bewerken! Mogelyk, wie weet het, nog maar weinige ogenblikken, en de dood komt my verrassen! - Mogelyk, wie weet het, terwyl ik deze snode opzetten smede tegen mynen Evenmensch, stort ik op het onverwagtst in de groeve des verderfs, en moet verschynen voor een regtvaardig Rechter, die naar waarheid oordeelt, en regtmatige straf zal oefenen over al het onregt door my bedreven, over al het kwaad dat ik in de Maatschappy gepleegd, en mynen broederen heb aangedaan!’ - Dagt elk mensch by zich zelven: ‘Word ik al niet schielyk opgeroepen, wat is tog myn leven anders, dan eenige op elkanderen volgende ogenblikken - die haastig voortsnellen, en niets zyn, by eene eindeloze Euwigheid. - Laat ik lang leven, hoe schielyk zal nochtans die tyd daar zyn, dat ik dit toneel zal | |
[pagina 500]
| |
moeten verlaten. - Laat ik een langwylig krank- en sterfbed hebben, al haast zal die tyd tog geboren zyn, dat ik magteloos daar zal nederliggen - en, nederliggende, met de dood worstelen, die my eindelyk te sterk zal wezen: waar tegen Vrienden en Bekenden, die rondsomme de veege bedsponde staan, my niet kunnen beschermen, die slegts afwagten, dat ik den laatsten adem uitblaze! - Dat ik daar magteloos zal nederliggen; terwyl myn bange boezem door duizend doodsangsten dermate zal geprangd worden; - dat ik niet zal weten waar my te bergen, - dat de moedeloosste vertwyfelingen my het klamme doodzweet uitpersen!’ - Ach! mogt ieder mensch deze gedagten by zich zelven voeden, dat elk, 't zy hoog, of laag, ryk of arm, Heer of Knegt, Vorst of Bedelaar, eens in het tydstip zal komen, dat hy dien ontzaggelyken stap van den tyd in de Euwigheid, welke zulke gewigtige gevolgen zal hebben, zal doen! Hoe wenschlyk ware het, dat wy dit verstandig mogten gadeslaan; en ons daar toe alvorens bereiden, door te wandelen op de paden des rechts, en den Here te vrezen, alle de dagen onzes levens! - Mogt de Liefde alle onze gangen bestieren, en de Rechtvaardigheid ons by de hand leiden! - Mogten wy allen, als eensgezinde Broeders, onder elkanderen leven, de rust en vrede beminnen, den bloei der Maatschappy bevorderen, en ons eenparig bevlytigen, om nuttige Leden der Zamenleving te zyn! Mogten wy allen, eindelyk, zo onder elkander pogen te leven, dat onze harten zelfs juichen konden in de Godlyke oordelen, en onze verwagting ware, eens overgevoerd te zullen worden in de woningen der Euwige Gelukzaligheid! c.v.d.g. |
|