hendigheden in werktuiglyke verrigtingen krygen; doch de oorspronglyke sterkte neemt niet toe; de Ziel moge een grooter voorraad van Taalgeleerdheid, van nieuwe Weetenschappen, opdoen, maar de kragt van denken blyft bykans dezelfde; en indien haar geene geheel nieuwe Onderwerpen voorkomen, brengt zy veelal Gedagten van dezelfde kragt en uitgebreidheid voort op wyder Leevensafstanden, even gelyk een Boom, die, als 'er geen vreemd vrugthout op geënt wordt, van jaar tot jaar, vrugten van dezelfde gedaante, en smaak, en geur, voortbrengt.
Door Verstandsvermogen of Denkenskragt verstaa ik de maate van doordringenheid, welke de Ziel bezit om een verkoozen Onderwerp te beschouwen, met alles wat daar toe behoort, en 'er van afhangt. Dit vermogen, zeer verschillend by onderscheiden Persoonen, schynt deels eene Gaave der Natuure, deels de vrugt van Ondervinding. Wanneer de kragten der Natuure zich ter grootste uitgebreidheid uitgespannen hebben, kunnen ze niet verder. Een Heester kan nooit een Boom worden. En het is geenzins onredelyk te veronderstellen, dat die Zielsvermogens, eer wy de helft des leevens bereiken, in derzelver volle kragt zyn.
Niets blyft 'er dan over, dan het te werk stellen dier Vermogens en de Ondervinding; en deeze voeren mede weinig uit. Men zegt, en met rede, de Ondervinding is de beste Leermeesteresse, en veronderstelt, dat de Ondervinding met de verlanging des leevens toeneemt. Doch 's Menschen leeven, van naderby beschouwd, toont ons, dat de Tyd veelal voorby loopt, zonder ons eenig voorwerp aan te bieden, 't welk onze Kundigheden op eene merklyke wyze kan uitbreiden, of ons oordeel slypen. Wanneer wy jong zyn, leeren wy veel: dewyl wy van alles onkundig zyn: wy neemen ieder ding waar, om dat alles nieuw is. Dan, naa het verloop van zekere jaaren, zyn de voorvallen des dagelykschen leevens uitgeput, de eene dag loopt gelyk de andere voorby, in dezelfde eentoonigheid van verrigtingen: wy moeten doen 't geen wy menigmaalen gedaan hebben, en bekreunen ons des weinig, om dat wy niet verlangen het veel beter te doen; wy hooren, 't geen wy reeds te vooren gehoord hebben; en 't geen het herhaalen ons et geen grooter zekerheid kan doen weeten. - Hy, die vroegtydig veel geleerd heeft, maakt misschien zelden, ten aanzien van Leeven of Zeden, veel vorderings in Kennis: niet alleen om dat in dit vak hoe meer men weet, 'er des te min te leeren valt; maar om dat eene Ziel, vervuld met denkbeelden en beginzelen, in zich zelve keert tot eigen onderhoud, en bezig is met de begrippen, die in verwarring zouden loopen, in orde te schikken, en die op 't punt stonden, om weg te sluipen, te herroepen. Handelwyzen, door welke men de verkreegene Wysheid moge bewaaren; doch dezelve zeker niet vermeerderen. De Koopman, die eerst bezig was met geld te winnen, houdt op ryker te worden van dien tyd af dat hy zich alleen nederzet, om het gewonnene te tellen.