| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over die soort van wysheid, welke bestaat in inschikkelykheid en welduiding, zonder eenig ander beginzel dan eigenbaat.
(Naar 't Engelsch van den Heer v. knok, M.A.)
'Er is eene laage en kruipende soort van Wysheid, (ik kan 'er geen beter bynaamen aan toevoegen,) welke de tegenwoordige tyden kenmerkt, en bestaat in een toegeevenheid omtrent de neigingen, en eene toestemming in de gevoelens, der geenen met welken wy verkeeren, hoe strydig ze ook mogen weezen met onze eigene, of met die naar welke wy ons schikten, en goedkeurden in 't laatste gezelschap, 't geen wy verlieten. Dit listig en omzigtig gedrag wordt vereerd met den naam van waare Welleevenheid, Gezond Verstand, en Wereldkennis, of, om het kunstwoord der Mode te bezigen, het vatten van den Ton des gezelschaps geheeten.
Beschouwen wy dezelve van naby, dan blykt het ras hoe zulks ontstaat uit beschroomdheid, en een te verregaand beoogen van eigenbaat, dat het geheel onbestaanbaar is met de beginzelen van eerlykheid. ‘Een bescheiden Man,’ schryft de schrandere en gispende collier, ‘zal zorg draagen om zyn leven niet in moeilykheden in te wikkelen; hy zal zich niet blootstellen aan laster, of zyn Geweeten te sterk doen worden voor zyn belang: hy verzet zich nooit tegen eene heerschende misvatting, noch kant zich aan tegen eenig kwaad, 't welk de menigte en de magt op zyne zyde heeft. Hy tragt altoos stilletjes te onderkruipen, of vervoegt zich by de driften; hy streelt den hoogmoed, en bedient zich van het zwak der zodanigen, die magt of invloed bezitten, en poogt zyn Fortuin te maaken, door de dwaasheid zyner medemenschen.’
Ik durf, egter, beweeren, dat de Man, die deeze leefregels volgt, hoe aangenaam zyn voorkomen, hoe zagt
| |
| |
zyn tong, hoe goedheid ademende zyne betuigingen mogen weezen, geen eerlyk Man is. Hy zou om de geheele wereld u niet tegenspreeken, of in eenigerlei opzigt zyne afkeuring te kennen geeven van uwen smaak, van uwe keuze. Doch waarom niet? - Is het, om dat hy met de daad denkt, gelyk gy denkt, en voelt, gelyk gy gevoelt? Onmogelyk; want hy zal zyne toestemming geeven aan lynrecht strydige gevoelens, zo ras hy uw huis verlaaten, en den dorpel uws buurmans betreeden heeft. - Is het, om dat hy eene zo groote maate van goedhartigheid bezit, dat hy vreest u eenige smert te zullen aandoen, door u tegen te spreeken? - Geloof het niet. 't Is waar, hy vreest u tegen te spreeken; maar 't is alleen, op dat hy uwe gunst niet verlieze: en by hem een staalen grondregel, de gunst van een ieder te bejaagen, dewyl hy, den eenen dag of den anderen, diens bystand kan behoeven, om de ontwerpen van zyne Eer- of Geldzugt te volvoeren. - Wat denkt gy dat 'er in zyne ziel omgaat, als hy in uwe maatregelen treedt, uwen smaak goedkeurt, en uwe gemaakte aanmerkingen toestemt, en bekragtigt? Hy, hy zelve is het Onderwerp zyner overleggingen, en terwyl gy u verbeeld, dat hy met u in gevoelens overeenkomt, en u oordeel bewondert; is hy alleen bedagt, hoe hy het gereedst in uwe gunst zal indringen. Zodanige omzigtige, vreesachtige, en listige menschen treft men allerwegen aan.
Met smerte moeten wy erkennen, dat deeze bedrieglyke wyze van verkeering, maar al te dikwyls, plaats vindt onder die zich zelf verheffende Weezens, die zich, onder den tytel van Lieden van Fatsoen, van de rest des Menschdoms afgescheiden hebben. Onder deeze ydelzinnige voorschryvers van uitwendig gedrag, moet gy leeren den toon aan te neemen van ieder, met wien gy verkeert, uitgenomen, dit spreekt van zelve, van het laag Gemeen. By den ernstigen, moet gy ernstig weezen, by den vrolyken, vrolyk, by de ondeugenden, ondeugend, by de goeden en geleerden, zo goed en geleerd als gy kunt; maar, indien gy geene genoegzaame vorderingen gemaakt hebt in de veinskunst, om die hooge maat van inschiklykheid te betoonen, is het veiligst deeze Lieden van Fatsoen te vermyden; want zy zullen u onaangenaame waarheden zeggen, en u op de lompste wyze behandelen. Deeze onbestendigheid en dubbelhartigheid der Groote Wereld moge iemand tot een waardig lid van dezelve maaken,
| |
| |
'er is een Boek van eenig gezag, 't welk de Wereld, in dien zin des woords, met den Duivel in eene en dezelfde orde rangschikt.
De overomzigtige wyze lieden, van deeze dagen, zyn 'er zeer op gesteld, om zich in 't gezelschap van Braaven in te dringen; wanneer zy, door eenige denkbeelden op te werpen, of ingewikkelde vraagstukken voor te stellen, alle hunne gevoelens tragten uit te vorschen, zonder eenigzins te uiten wat zy zelve gevoelen. Ik heb eenigen van deeze Heeren gekend, die, aan den eenen kant, zo agterhoudend en geheimzinnig, en, aan den anderen kant, zo vraagziek waren, dat ik ze voor Verspieders zou gehouden hebben, ware het niet, dat ik ontdekt had, dat hun verstand zo ondiep als hun hart laag was. Indien gy, naa u by haar ontdekt te hebben, hun gevoelen vraagt, zy antwoorden, met de daad, niet te weeten wat te zeggen; zy hebben zich omtrent dat stuk nog niet bepaald: deezen vinden zy, dat 'er dus, geenen dat 'er zo, over denken. Wat hun betreft, zy geeven te kennen, dat, schoon zy in 't eerst zeer twyfelden, nogthans uwe bewysredenen hun bykans in uwe begrippen hebben overgehaald; wat 'er ook van zyn moge, gy hebt ten vollen beweezen dat de rede aan uwe zyde is; of zo niet, gy hebt ten minsten veel vernufts en bekwaamheids laaten blyken, in zo veel te zeggen voor eene zaak, welke van dien kant niet kan verdeedigd worden. Als zy, in deezervoege, u hebben uitgehoord, over het onderwerp, waar over zy uwe gedagten wilden weeten, wenden zy het onderhoud op algemeene en beuzelagtige zaaken.
Zy gelaaten zich wonder veel van Opregtheid te houden. Altoos zyn ze gereed om veel toe te geeven aan de zwakheden der menschlyke natuur, uitgenomen wanneer een mededinger, of een gehaat voorwerp, beledigd moet worden: en dan, schoon het hun geaartheid niet mede brenge, den berisper te speelen, schoon men weet, dat zy zoo veel vergoelyken als zy kunnen, zullen zy nogthans, in dit byzonder geval, u influisteren, wat zy niet overluid durven zeggen, en u niet geheel durven openbaaren; zy geeven te verstaan, dat het gerugt, hoewel te schriklyk om strikt waar te weezen, egter minder is dan de zaak zelve: indien gy wist wat zy weeten, het zou grootlyks ergeren; doch zy willen u alles, wat zy van de zaak vernomen hebben, niet ontdekken. - Hier uit mogen wy besluiten, gelyk in de daad dikwyls het
| |
| |
geval is, dat slegtheid van hart zich vereenigt met hunne laagheid van ziel. Zy zyn tot gemaaktheid toe goedaartig, wanneer zy hunne zelfzoekende inzigten daar door kunnen bevorderen; doch onverbeeldlyk kwaadaartig, wanneer zulks kan geschieden door aan deeze haatlyke Zielsgesteltenisse bot te vieren, of wanneer zy zich in de gelegenheid bevinden, om aan hun haat en nyd voldoening te verschaffen.
Indien inschiklykheid en toegeevenheid, omzigtigheid en opregtheid, herkomstig zyn uit tederheid van aart, en zagtheid van gesteltenisse, gelyk zomtyds het geval is, zyn het beminnelyke en zeker verschoonelyke hoedanigheden; doch, komen ze voort uit kunstenaary, dan verdienen zy aller veragting. Lieden, die dezelve bezitten, zyn menigmaal de slagtoffers van hun eigen bedrog, terwyl zy zich verbeelden andere daar door te zullen misleiden. Want verregaande kunstenaary verraad altoos zichzelven, en veelen, die openlyk geen kennis neemen van den bedrieger, belachen heimelyk deeze niets uitwerkende schalkheid. Lieden van eenen listigen aart zyn, gelyk men met veel grond heeft opgemerkt, gereed om zich laage denkbeelden te vormen van de zodanigen, met welke zy verkeeren, en veronderstellen ligt, dat zy als de poppen in een poppenspel bewoogen kunnen worden, door de yzerdraaden agter het gordyn. Maar de poppen zyn menigmaal ongezeggelyk, en de aanschouwers, die men door eene slegt uitgevallen proeve van bedrog heeft zoeken te misleiden, betoonen hun ongenoegen.
Winst en voordeel bedoelende oogmerken zyn doorgaans de beweegredenen, die den inneemenden Bedrieger tot die laage onderwerpingen vernederen. Doch zelden zal men den waarlyk agtbaaren Man aantreffen, in hem, die zich door kunst en voordeel bedoelende oogmerken laat beheerschen. Inhaaligheid is eene zo greetige drift, dat dezelve zich niet alleen bepaalt tot de eigenlyke voorwerpen van dezelve, maar bykans alles in haaren draaykolk inzwelgt. De Mensch, 't is waar, is natuurlyk en eigenaartig, in zekere maate, genegen om voor zichzelven te werken; doch eene goede Opvoeding, gepaard met een welgesteld hart, verbetert de uitspoorigheden van zelfzoekenheid, en stelt ons in staat om genoegen te vinden in veele verrigtingen, die het heil der Maatschappye bewerken. Maar, als iemand alles in zichzelven als in een middelpunt doet zamenloopen, en een zo enge ziel om- | |
| |
draagt, die geen goed, dan winst, kent, brengt zulks zyne eigene straffe mede, daar hy, door eene vrywillige veroordeeling van zichzelven, verwyft in eene slaafsch, vreesagtig, en angstvallig bestaan. - Weshalven de veragtlyke Characters, die ik dus verre beschreeven heb, in de daad vyanden van zichzelven zyn, zelfs dan, wanneer zy 'er zich geheel aan overgegeeven hebben.
'Er zyn anderen, die de laaghartigheid van alleszins te bewilligen, en slaafsch toe te stemmen, begaan, uit eene zugt om zagt en gemaklyk, zonder de stoorenissen van wederspraak en tegenkanting, door de wereld heen te geleiden. Deeze zugt, hoe beminlyk en loflyk zy ook moge voorkomen, kan ongetwyfeld aanleiding geeven tot eene verregaande en onmanlyke Inschiklykheid. Elk mensch is verpligt den vrede te zoeken, dit beveelt de Godsdienst, dit eischt het Eigenbelang, het belang van zyne Familie, van zyn Vaderland. Maar men kan deeze niet verzekeren door kruipende onderwerpingen. Eene zekere maat van moedbetoon is zo noodzaaklyk om rust te bewaaren, als eene vreedzaame geneigdheid. Inwendige vrede is oneindig hooger te schatten dan uitwendige; doch hy, die altoos schroomt voor zyne gevoelens uit te komen, en zich in de strikken van bedrog en dubbelhartigheid laat vangen, zal, te midden van zyne vrees en kunstenaaryen, voelen, dat zyne ziel geschokt word door beweegenissen, die verre zyn van den naam van bedaard te mogen draagen. Voegt hierby, dat de moedlooze slaafsheid van een laaghartig, doch naar de Mode gevormden, Tydkavelaar, dikwyls zich bespotlyk aanstelt, en de welverdiende veragting zich op den halze laadt.
In de daad, elk verstandig Mensch vormt zich denkbeelden van alle voorwerpen, welke hem ontmoeten, en elk eerlyk Mensch durft 'er voor uit komen, als 'er geene blykbaare en eerlyke rede is, tot derzelver bedekking. Indien iemand Deugdzaame, Godsdienstige, en Vaderlandlievende beginzels gevormd heeft, doet hy ongelyk aan alle deeze betrekkingen, aan welke hy gehouden is te beantwoorden, als hy schroomt, om, by voeglyke gelegenheden, openlyk voor zyne inwendige gevoelens uit te komen. Voorwaar, het is zyn pligt zo te handelen: want het is deels de zaak der deugd, vertrouwen aan de deugdzaamen in te boezemen, door openlyk zich te verklaaren, dat men onder hun getal wenscht geteld te worden.
| |
| |
Maar die Wysheid, welke bestaat in eene Staatkundige inschiklykheid, zonder agt te slaan op de verouderde begrippen van de zedelyke voeglykheid of onvoeglykheid der dingen, vertoont zich niet min in het Beampte dan in het Burgerlyke leeven. 't Is niet altoos de eerlyke en opregte Man, wiens hart zo open is als zyn voorkomen, die waardig gekeurd wordt aanmerklyke posten en hooge ampten te bekleeden. 't Is te meermaalen het gevernist character, 't welk, terwyl het de beste betuigingen doet, zich bekwaam toont om mede te werken in alle de laage kunstenaryen, die dikwyls, volgens het bekrompen stelzel der wereldlyke Staatkunde, Staatkundig noodzaaklyk zyn. In Staatsbedieningen zal hy, die zich niet laaghartig kan onderwerpen, om zich naar den tyd te schikken, dikwyls niet in staat zyn, om zichzelven of zyn Vaderland dienst te doen.
Omtrent het neemen van maatregelen, die, by voorbeeld, den Godsdienst betreffen, beweert men, dat niet zo zeer in aanmerking komt, wat, strikt gesprooken, zedelyk goed of zedelyk kwaad is; dan wel wat men tydig moet oordeelen, en het heerschend zedestelzel kan dulden. Nu moet de Paapery ontzien worden, dewyl ons een inval dreigt, en de Papisten, een talryk en vermogend lichaam uitmaaken, in staat om ons veel dienst te doen als Vrienden, of te benadeelen als Vyanden; dan weder moet men de Paapery, door Tegenschriften, door strafdreigende wetten, te keer gaan. Nu moet men de Christenheid door Zendelingen voortplanten, waar men eenige Landontdekking gedaan heeft; dan weder laat men de Eilanden in den Zuider Oceeaan herhaalde keeren bezoeken, zonder dat de wereldlyke of geestelyke Heeren één woord zeggen om iets ter hand te neemen tot de bekeering der arme Otaheiters en Ulieters. Nu beheerschen de Geestlyken het Ryk, dan weder hebben zy geen het minste aandeel in het bewind. De tydsomstandigheden gehengen niet dat de Kerklyken 'er zich inmengen, en dan zullen de Geestlyke Lords geduldig zitten aanhooren de hoonende taal van een onbeschoften Pair des Ryks, of wetten zien vaststellen, die den Protestantschen Godsdienst, of den algemeenen toestand der Zeden des Volks, benadeelen; zy zullen dit hooren en zien met eene stilzwygenheid, als of zy nog zwygende Leerlingen waren van pythagoras, en geen Mannen, gelast om de zaak van jesus christus, en de Wetten huns Lands, voor te staan. Zy houden zig te
| |
| |
vrede met de gemaatigdheid te behartigen: doch 'er zyn omstandigheden, waar in die zogenaamde gemaatigdheid, laagheid en verraad wordt. - Zy dringen aan, dat de tyden geen Kerklyk Gezagbetoon dulden. Maar wie zyn ze, die de tyden maaken zo als dezelve zyn? Zy zelven, wier verregaande schroomagtigheid en laage Staatkunde veelen doen twyfelen, of die yver niet geheel ontbreekt, welke de eigenaartige afstammeling is van opregte deelneeming in de zaak. Indien Staatkunde alleen het gedrag der Geestlykheid regelt, zullen de Leeken veelligt in het denkbeeld vallen, dat het heerlyk Stelzel des vastgestelden Godsdiensts geheel gegrond is op die Staatkunde, welke zy zien dat gevolgd wordt, in 't zelve staande te houden.
Ik twyfel niet in 't minste, of het Wereldlyk en het Geestlyk deel des Ryksbestuurs zou beter bloeijen, indien men ten steun daarvan dat gedrag hieldt, 't welk in 't oog van al de wereld bleek gegrond te weezen op waarheid en eerlykheid, dan wanneer men die laage kunstenaaryen, en naar den tyd gevormde inschiklykheden, gebruikt, welke noodwendig strekken, om de zodanigen, die bestuurd worden, de Bestuurders te doen veragten, en zich aan derzelver gezag te onttrekken. - Dat Wettig gezag openlyk verklaare wat regt is, afgemeeten naar de groote en eeuwige regelmaat van Waarheid en Regtvaardigheid, en laat dan Wettige Magt de volbrenging daar van aandringen. Als dan zouden de tyden gevormd worden, naar de in hoog bewind gestelde Persoonen, en als dan zouden deeze, door eene droeve verkeerdheid, niet gevormd zyn na de zedeloosheid der tyden.
|
|