Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeevensschets van den dichter Salomon Gessner.(Uit het Engelsch.)
‘Schoon wy niet lang geleden, in ons Mengelwerk, geplaatst hebben een Berigt, wegens den Dichter salomon gessner, en diens Werken, door den Heer de mayerGa naar voetnoot(*), kunnen wy niet nalaaten een ander Leevensberigt van dien beroemden Man, in 't Engelsch aantreffende, 't zelve mede plaats te gunnen, als verscheide byzonderheden behelzende, in 't voorgaande niet aangeroerd. De Opsteller heeft dat van den Heer de mayer gehad en gebruikt; wy zullen in de Aanhaalingen om deeze Leevenschets te bekorten, op het door ons vertaalde wyzen.’ Salomon gessner, wiens uitsteekende Dichtstukken den Duitschen Letterschat zo ongemeen verrykt hebben, werd in 't Jaar MDCCXXX te Zurich, in Zwitzerland, gebooren. Hy was de Zoon van den Heer jean conrad gessner, een Boekhandelaar te dier Stede, en Lid van den Grooten Raad, in den Jaare MDCCLV overleden, en tot Moeder hadt hy esther hirtzel, Dogter van salomon hirtzel, in den Jaare MDCCLXVI gestorvenGa naar voetnoot(†). Zints lang heeft het Geslacht van gessner, in de Ge- | |
[pagina 396]
| |
leerde Wereld uitgeblonken. Conrad gessner, een beroemd Wysgeer en Arts, bloeide te Zurich, in de zestiende Eeuw. Zyne beroemdheid, als Natuurkenner, verschafte hem Brieven van Adeldom, en een Wapen, van Keizer ferdinand; en zyne Natuurlyke Historie, door de Schryvers van den tegenwoordigen tyd, inzonderheid buffon en goldsmith, met lof aangehaald, deedt hem den eernaam van den duitschen plinius verwervenGa naar voetnoot(*). Een ander uitsteekend Geneesheer, die den naam van gessner voerde, was, eenige weinige jaaren geleeden, Voorzitter op de Philosophische Societeit, te Zurich. De vermaarde haller heeft de kunde en bekwaamheden deezes Mans geroemd. Hy was de Oom van Salomon gessner, van wien wy thans moeten handelenGa naar voetnoot(†). Ten aanzien van de Opvoeding onzes Dichters, doet 'er zich eenig verschil op in de berigten, wegens hem gegeeven. De Heer de mayer schryft, dat, ten tyde der Geboorte van gessner, de Dichtkunst in Duitschland geheel verwaarloosd lag, dat hy van het leezen van Dichters, anders in zyn smaak vallende, te rug gehouden wierd door een onkundigen Leermeester, die de eerste vonken van de zugt tot fraaye Letteren in hem uitbluschte, hem tot eene bykans hebbelyke logheid deedt vervallen, zo dat men te vergeefsch poogde hem Grieksch en Latyn te doen leerenGa naar voetnoot(‡). Dan, volgens 't berigt door schmidt gegeeven, komt 'er zoo veel niet ten laste der geenen, aan welken gessner's Opvoeding was toevertrouwd. ‘In zyne vroegere jaaren,’ schryft deeze, ‘gaf gessner geene blyken altoos van dat vernuft, waar door hy naderhand zoo zeer uitschitterde. Bodmer, de Maaker van een Gewyd Zangstuk, getyteld Noach, vondt zich bedroogen in het schatten der vermogens, die ten eenigen dage zyn eigene zouden overtreffen. By de zorge van dien bekwaamen Hoogleeraar, hadt gessner's Vaders zyn | |
[pagina 397]
| |
Zoon ter opvoedinge besteedt, en, naa het verloop van eenigen tyd, zondt deezen den Jongeling te rug, met verzekering, dat al diens Leering zich zou bepaalen tot schryven en rekenen. Dit vonnis, hoe hard het ook moge voorkomen, scheen geregtvaardigd te worden door de Onleerzaamheid van den jongen gessner. De Vader, verre van afgeschrikt te zyn, door deeze ongunstige verklaaring, bestelde zyn Zoon onder het opzigt van een Bloedverwant, een Geestlyken in de nabuurschap van Zurich. - Deeze waardige Geestlyke schynt allereerst het verborgen vernuft in zyn Kweekeling ontdekt te hebben. Dikwyls wandelde hy met hem in 't Land, en liet de gesprekken ongemerkt gaan over de hun omringende schoonheden der Natuure; in deezer voege verwekte hy in 't jeugdig hart een zugt tot Landschaps beschouwing. Hy haalde plaatzen uit Dichters aan, om de wandelingen te veraangenaamen, en de onderwerpen hunner gesprekken belangryker en leevendiger te maaken. Gessner's nieuwsgierigheid werd dus opgewekt; hy wilde niet langer verwaarloozen kennis te verkrygen van de taalen, op dat hy in 't oorspronglyke de Schryvers zou kunnen leezen, van welke hy zich zo veel voldoenings beloofde. Dit stelde hem vervolgens in staat om met virgilius zich te verlustigen in diens Landschaps-beschryvingen, en smaak te vinden in de herderlyke eenvoudigheid van theocritus. Uit deeze omstandigheid moeten wy mogelyk afleiden gessner's gezette liefhebbery tot Herderszangen.’ De jaaren bereikt hebbende, in welke het noodig was keuze van een beroep te doen, gaf hy de voorkeure aan den Handel zyns Vaders, die, in de daad, eene soort van Familie-handel geworden was. Van vyf huizen in Zurich, die den Boekhandel dryven, (met welke het Boekdrukken gepaard gaat,) behoorden 'er twee aan de gessners; een aan twee Broeders van dien naam, en een waar in onze gessner deel hadt, dreef den handel onder de handtekening van orell, gessner en fuseli. Dit huis hadt zeer veel te doen, stak uit in wydstrekkenden handel, in oordeelkundige keuze van Werken, in keurlykheid van letterdruk, en schoonheid van drukcieraadenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 398]
| |
Gessner's bezigheid in den Boekhandel belette hem niet in het aankweeken zyns Vernufts. Hy gaf zich met volle vryheid over aan zyne geliefde geestneiging; en zyne Deelgenooten in den handel hadden te veel verstands om te klaagen over den tyd, dien hy in 't schryven besteedde. - In den Jaare MDCCLII deedt hy een reis door Duitschland, niet zo zeer met oogmerk om den Boekhandel uit te breiden, als om de Schryvers, die hun land eere aandeeden, te zien en te leeren kennen. Te Berlyn werd hy, door glein en weis, ingeleid in een Letterlievend Genootschap, waar elk Lid, op zyn beurt, een stukje van eigen opstel voorlas. Berigt ontvangen hebbende, dat men van hem desgelyks een stukje zou wagten, scheen gessner begeerig, dat de verdiensten van zyn eerste werk aan hun onpartydig oordeel zou aangebooden worden. Zo ras de andere Leden met leezen gedaan hadden, stak gessner de hand beevende in zyn zak, om het geschreevene te zoeken; doch het ontbrak hem aan moed, om het voor te leezen. Hoe charactertekenende is dit wantrouwen, 't welk dikwyls de grootste Vernuften vergezelt! Het Stukje, toen vervaardigd, was getyteld: de Nacht, in dichterlyk onrym, hy gaf het, naa zyn wederkomst te Zurich, in 't Jaar MDCCLIV uit. 'Er zyn thans drie onderscheidene Overzettingen van in 't Fransch: ‘'t Is,’ schryft de Heer huber, de Fransche Overzetter zyner Werken, ‘een van die oorspronglyke voortbrengzels, van welke men, onder de hedendaagschen, geen voorbeeld vindt. 't Is een verbeeldingvol tafereel, waarin men trekken ziet van het boertige en geestige.’ De Schryver zelve getuigt 'er van in een Brief aan den Heer | |
[pagina 399]
| |
huber: ‘Ik heb altoos myn kleine, Stukje de Nacht, met een partydig oog, aangezien. 't Is, indien gy wilt, een Caricature, vervaardigd in een uur van gekheid, of bedwelming. 't Heeft in Duitschland eenigen opgang gemaakt. Ik heb het nu zorgvuldig overgezien, eenige gekke dingen 'er uitgedaan, en andere even gek 'er ingevoegd. Gy zult inzonderheid opmerken, dat ik in deeze kleine vertelling, by wyze van Episode, den dichterlyken oorsprong van den natuurlyken Phosphorus, den Glimworm, heb ingevoerdGa naar voetnoot(*):’ - Het welgelukken deezer eerste Proeve, en het voorbeeld van wieland bemoedigde de schroomagtige Zanggodin van onzen jongen Boekhandelaar, en hy gaf bykans ten zelfden tyde uit een herderlyke Roman, Daphnis getyteld, en een Vervolg van de bekende geschiedenis van Inkle en YaricoGa naar voetnoot(†). Van deeze aandoenlyke Vertelling, die oorspronglyk in den Spectator te voorschyn kwam, hadt gellert een dichterlyke Vertaaling in het Hoogduitsch uitgegeeven. Bodmer hadt een Vertelling over 't zelfde onderwerp voltooid, en een plan gevormd om dezelve voort te zetten, waar in hy ten oogmerk hadt, om, verontwaardigd op het denkbeeld van de Onschuld aan de Gierigheid opgeofferd en snoodheid ongestraft te zien, de Geschiedenis een slot te geeven, bestaanbaar met regelen van strikte dichterlyke Regtvaardigheid. Onze Dichter volgde het plan van bodmer in zyn Dichtstuk Inkle en Yariko. Dit, indedaad, is enkel een tweede Deel, waar in hy het Berouw van Inkle, en de gelukkige Verlossing van Yarico, beschryft. Hy vangt in deezervoege aan. ‘Beziel my, ô Zanggodin, terwyl ik het vervolg zing der Geschiedenis van Inkle en Yariko. De Leezer zou ten prooy van hartzeer blyven, indien hy de ongelukkige Maagd niet verlost zag uit haaren jammerstaat. Zyn boezem zou verscheurd worden door de moeilykste aandoeningen, als hy ten minsten niet eenige tekens van berouw in Inkle, en eenige overblyfzels van menschlykheid zag. Deeze trekken zyn nooit zo geheel uit het menschelyk hart uitgewischt, dat ze het wederkeeren tot de Deugd verhinderen; of die heilzaame Vrees buiten sluiten, welke de afstammeling is van Berouw. Het | |
[pagina 400]
| |
zaadbeginzel van goedheid in zyn boezem ingeplant, kan opschieten door het onkruid heenen, zich inwikkelen, en bloeijen.’ - Zodanig is het menschlievend Oogmerk van gessner; een oogmerk, dat zyn hart eere aandoet. ‘'t Is nogthans,’ schryft de Heer ‘huber, eene bedroevende aanmerking voor de eer der Menschelyke Natuure, dat de Oorspronglyke Geschiedenis, in den Spectator geplaatst, gegrond is op eene gebeurde zaak, terwyl het tweede Deel, van den Heer gessner, niets meer is dan een dichterlyk Verdichtzel.’ - Dit Dichtstuk werd in 't Fransch vertaald door de Heer riviere, en geplaatst in huber's Verzameling van Duitsche Dichtstukken. Dan, niet tegenstaande de toejuiching, waar mede het in Duitschland en Frankryk ontvangen werd, wilde gessner, ongetwyfeld uit hoogagting voor zyn geweezen Leermeester, 't zelve niet plaatzen in de Verzameling van diens Werken, welke naderhand onder zyn eigen opzigt het licht zagen. Zyn Daphnis verscheen in den Jaare MDCCLV, een Jaar voor het Vervolg van Inkle en Yarico; doch alleen met de eerste letters van zyn Naam. Uit twee Brieven, voor dit Dichtstuk geplaatst, blykt dat het geschreeven is onder de Ingeeving der Liefde van Phillis, in wier bezit hy naderhand zo veel aardsche zaligheid vondtGa naar voetnoot(*). Dit Dichtstuk is eene Herderlyke Roman, die voor weinige van deeze soort in keurigheid en eenvoudigheid behoeft te wyken, en, in verscheidenheid van beelden en belangryke omstandigheden, de meeste overtreffen; 't werd algemeen bewonderd, en in 't Engelsch, Fransch en Nederduitsch overgezet. Op de Daphnis volgden zyn Idylen, en eenige andere Herderlyke Dichtstukjes; waar hy theocritus, virgilius, ovidius ten voorbeelde genomen heeft. Deeze Idylen zyn vol van tedere gevoelens, schoone natuurlyke beelden, en zedelyke leeringen van algemeen belang voor 't Menschdom. Hy schreef ze in eenige der gelukkigste oogenblikken zyns leevens, op het land, het Stads gewoel ontweeken. De Landtooneelen, welke zich aanboden, waren allergeschiktst om hem die treffende Landschapsschilderyen in te boezemenGa naar voetnoot(†). De Idylen van gessner werden niet alleen bewonderd | |
[pagina 401]
| |
door zyne Landgenooten; de beste Keurmeesters in Frankryk en Engeland vereerden ze met de uitsteekendste goedkeuring. In den Jaare MDCCLXI zendt de Heer huber de overzetting van dezelven aan den beroemden j.j. rousseau, toen lydende aan de smertendste toevallen van graveel, op zyn verblyf te Montmorenci, by Parys. ‘Ik leed,’ antwoordde de Schryver van de Eloisa, ‘de felste pyn toen ik uwen Brief en uwe Idylen ontving. Den Brief geleezen hebbende, opende ik het Boek als 't ware werktuiglyk, volkomen verzekerd dat ik het weder digt zou doen; doch ik was bedroogen in die meening; ik sloot het niet voor dat ik het geheel uitgeleezen had, en zette het by my neder om het andermaal te leezen. Ik bemerk dat uw Vriend gessner een man naar myn hart is: hier uit mogen wy over diens Vertaaler oordeelen, door wien ik alleen kennis aan hem gekreegen heb. In deeze laatste zes jaaren heb ik, in deeze afzondering, meer geleefd dan al het overige mynes leevens. Gy hebt my een verlangen ingeboezemd om de naastkomende Lente te beleeven, op dat ik wandelingen mag doen met uwe lieve Herders en Herderinnen, om de aangenaamheden van ongestoorde rust met hun te genieten, en weder die landverblyven te beschouwen, welke niet behoeven te wyken voor die, door gessner en u zo treffend geschilderd. Dr. blair zegt, ‘van alle hedendaagschen is de Heer gessner, een Dichter in Zwitzerland, de gelukkigste geweest in zyne Herderdichten. Hy heeft in zyne Idylen, gelyk hy ze noemt, veele nieuwe denkbeelden ingevoerd; zyne Landschapsschildery is dikwyls treffend, en zyne beschryvingen zyn vol leeven. Hy schetst ons het Herdersleeven met alle mogelyke verfraaijingen; doch zonder tot het buitenspoorige over te slaan. De grootste verdiensten van deezen Dichter bestaan hier in, dat hy voor 't hart schryft, en de onderwerpen van zyne Idylen verrykt heeft met voorvallen, die de tederste gevoelens doen opwellen. Tooneelen van Huislyk Geluk worden 'er schoon in afgemaald. De onderlinge genegenheid van Egtgenooten, van Ouders en Kinderen, van Broeders en Zusters, zo wel als van Minnaars en Minnaressen, vindt men op eene hartroerende wyze voorgedragen. Dewyl ik de taal niet verstaan in welke gessner schreef, kan ik niet regt oordeelen, over het dichterlyke van zyn Styl; maar wat de onderwerpen, | |
[pagina 402]
| |
en het uitvoeren van zyn Herderszangen aanbelangt, dunkt my alle hedendaagsche te overtreffenGa naar voetnoot(*). De Eerw. Mr. coxe heeft zyn oordeel van gessner in deezervoege opgegeeven. ‘Ik gaf deezen morgen [3 Aug. 1776] een bezoek aan den beroemden gessner, Schryver van den Dood van Abel, en van verscheide Idijlen, die, van wegen derzelver keurigheid en eenvoudigheid, met allen regt hooggeschat worden. Zy zyn vol van die kiesche trekken eener gevoelige ziele, welke tekens draagen van een hart verwarmd door de edelste gevoelens; Liefde wordt 'er in afgebeeld met de zuiverste kleuren van onschuld, deugd, en goeddaadigheid. Zyne Onderwerpen bepaalen zich niet tot die tedere drift alleen; Ouderliefde, Kinder-eerbied, dankbaarheid, menschlievenheid, met één woord, elke Zedepligt word 'er, op de bevalligste en aandoenlykste wyze, in afgeschetst. Zyne Schriften zyn buitenslands verspreid, in alle taalen overgezet, en zullen door de volgende Eeuwen bewonderd worden, zo lang men eenigen smaak behoudt voor herderlyke eenvoudigheid of oorspronglyke opstellen’Ga naar voetnoot(†). Gessner's beroemd Dichtstuk, de Dood van Abel, kwam eerst uit in het Jaar MDCCLVIII. Dit is een Heldendicht in Vyf Boeken, 't welk op eene aandoenelyke wyze eene soort van Godsdienstige Grootsheid met de eenvoudigheid van het Herdersleven vereenigt. 't Is onmogelyk voor een jeugdig gemoed, door de verleidingen der wereld niet besmet, dit Werk te leezen, zonder vervuld te worden met eene brandende Godsvrugt en vuurige liefde tot de Deugd. Dan, niet tegenstaande de veelvuldige schoonheden daar in aan te treffen, heeft de Uitgeever, van een Godgeleerd Dagschrift te Leipzich, dit Dichtwerk gegispt op eene wyze, te walchelyk om het onzen Leezeren onder 't oog te brengen. De meest betekenende tegenwerping is misschien de vryheid, welke de Schryver genomen heeft omtrent de Gewyde Geschiedenis: by voorbeeld, dat hy den dood van Abel verbeeldt als het uitwerkzel eener schielyke drift in Cain ontstooken, daar dezelve, integendeel, blykt voorbedagt gepleegd te zyn. Men moet echter bekennen, dat de grootste voortreflykheid in dit Dichtstuk bestaat in Her- | |
[pagina 403]
| |
derlyke Toneelen: want, wat het Heldendicht aanbelangt, dan moet het verre wyken voor milton, van wiens verheeven Dichtstuk het eene flauwe naarvolging is. Men heeft Fransche, Engelsche, Nederduitsche, Deensche en Italiaansche Overzettingen van dit Werk. Vervolgens gaf gessner uit, den Eersten Schepper, een Dichtstuk, in drie Boeken, waar in men de bekoorlykste Wysbegeerte, met de schilderagtigste schoonheden van een betooverd Land vereenigd, aantreft. Hy onderstondt het ook Herderlyke Tooneelstukken te vervaardigen, waar in men doorgaans oordeelt dat hy zo gelukkig niet slaagde als in zyne Land-dichtstukken. De Heer de mayer velt 'er een gunstiger oordeel overGa naar voetnoot(*). - Deeze Tooneelstukjes zyn door Tooneelgezelschappen te Leipzich en Weenen met genoegen gespeeld. 't Is te bejammeren, dat gessner, naa zyne Herderszangen, niet meer als Dichter te voorschyn trad. Zyn laatst uitgegeeven Werk, van eene plaatslyke natuur zynde, is min bekend dan zyne andere werken. 't Is een Vertoog voor de Zwitschersche Maatschappy, omtrent den Jaare MDCCLXIII te Schiwznach in het Canton Bern opgerigt. Het onderwerp der Instelling was, om aan de Burgers der Dertien Cantons eene Staatkundige en Zedelyke Geschiedenis van hun Land voor oogen te stellen, zints den tyd van derzelver Bondgenootschaplyke verbintenis, by welke zy hunne vryheden kreegen. Om deeze Vaderlandlievende oogmerken te bereiken, moesten de Leden der Maatschappye Mannen van Geleerdheid zo wel als Burgers weezen; gessner oordeelde men beide deeze hoedanigheden te bezitten. De Oprigting deezer Maatschappy ging vergezeld van eene zeer zonderlinge en treurige omstandigheid. De Heer balthasar, Lid des Raads van Lucerne, die het denkbeeld van het oprigten der Maatschappye eerst geopperd hadt, ontving 's avonds de tyding, dat hy tot Voorzitter benoemd was, en stierf den volgenden morgen. In dien tusschentyd egter stelde hy een Vertoog op, getyteld: De laatste Wenschen van een Zwitschers Patriot. Dit Vertoog werd, in de eerste Vergadering der Maatschappye, geleezen, gelyk de Uiter- | |
[pagina 404]
| |
ste wil van een Vader in tegenwoordigheid des gezins. De aandoenlykheid van gessner werd gaande op het hooren van dit Vertoog. ‘De wenschen van een stervend Patriot,’ riep hy uit, ‘zullen voldaan worden, door de voordeelen, welke uit deeze Inrigting zullen spruiten. De Bondgenooten zullen niet langer Vreemdelingen omtrent elkander zyn; want trouwe en vooroordeel zullen wyken, en niets zal vervolgens ons beweegen om te vergeeten, dat wy allen in een gemeen geluk deelen; en de duur van 't zelve moet afhangen van den duur onzer Vriendschap. Hoe kragtiger en uitgebreider dit gevoel wordt, hoe volklonkener ons Geluk zal weezen, beide algemeen en byzonder Geluk. Wy zullen in verlegenheden elkander bystaan als braave Broeders. Wat schoon en heilzaam is in de Maatschappy, zal in zegeninge nederdaalen gelyk de straalen der Zomerzonne over onze bergen en valeijen schynen.’ - Het ontbrak niet aan Lieden, die meer den Dichter dan de Academist in deeze Aanspraak vonden, inzonderheid oordeelden zy de laatste uitdrukking beter geplaatst in een Idyle dan in een Aanspraak; maar zy, die de warme uitboezemingen van Gevoel den voorrang geeven boven koele uitdrukkingen van afgemeeten Oordeelkunde, ontdekten met genoegen de Gevoeligheid eens Mans van Vernuft; eene Gevoeligheid die in alle de Schriften van gessner spreekt. De Dichtkunde was de eenige Kunst niet in welke gessner ten top van uitmuntenheid opsteeg. In zyne vroege jeugd hadt hy eenige weinige lessen in de Tekenkunst gehad, en nu en dan het penseel gehanteerd, zonder eenig oogmerk om ooit een Kunstenaar te worden. De Verzameling van heidegger, zyn Schoonvader, bestaande uit eenige der beste Stukken van de Vlaamsche Schilderschool, wekte eerst zyne aandagt op. Van een Liefhebber werd hy een Kunstenaar. Zyn eerste proeven in het tekenen waren eenige Vignetten en Tytelplaaten voor Boeken, die in zyn Winkel uitkwamen. Allengskens nam hy hooger vlugt. In 't Jaar MDCCLXV gaf hy tien Landschappen uit door hem geëtst en gegraveerd. Zints zyne eerste proeven in het graveeren, zette hy zyn oogmerk voort om de cieraaden tot de uitgaven van zyne eigene en van anderer Werken te vervaardigen. Eene heerlyke uitgave van zyne Idylen en Vertelzels, met Plaaten, door hem zelve getekend en gegraveerd, zag in het jaar MDCCLXXIII, het licht; en een andere, nog | |
[pagina 405]
| |
pragtiger uitgehaald, kwam, in 't Jaar MDCCLXXVII, te voorschyn. Twee Landschappen, Lida en Ganymeda verscheenen in 't Jaar MDCCLXXXI, en nog tien gaf hy 'er uit in 't volgend JaarGa naar voetnoot(*). De Heer fuseli, een uitmuntend Schilder uit Zurich, en Vader van den beroemden Kunstenaar, die thans zo zeer uitsteekt in het vervaardigen der Gaandery met stukken uit shakespeareGa naar voetnoot(†), heeft in de Voorreden van zyne Geschiedkundige Proeven over de Schilders, Plaatsnyders, Bouwkunstenaars en Beeldhouwers, die Zwitzerland eere hebben aangedaan, gewaagd op eene zeer aanpryzende wyze van gessner, toen nog leevende, schoon zyn Vriend, en Drukker zyns Werks. De Voorreden van fuseli behelst een verslag van vier der beste Tekeningen onzes Dichters, en een Brief van gessner over de Landschapsschilderyen, welke hy, in January MDCCLXX, aan fuseli schreef. Hier in geeft hy berigt van de wyze, op welke hy, bykans zonder het te weeten, een Kunstenaar wierd. ‘Zyne natuurlyke losheid, schryft de Heer fuseli, verdient te meer bewonderinge, uit aanmerking, dat hy, in zyne eerste poogingen, noch groote modéllen, noch beweegredenen van nayver, hadt. De Kunst noodigde hem als 't ware, en hy nam de uitnoodiging aan’Ga naar voetnoot(§). - De Heer coxe merkt op, dat gessner's Verhandeling over de Landschapsschilderyen ‘de kieschheid van zyn smaak en de vlugge wending zyns Vernufts vertoont: terwyl zyne voortbrengzels in beide de soorten de verwantschap dier twee Kunsten toonen, als mede dat de bevattingen van den Dichter en den Schilder gelykaartig zyn. - Ik geef,’ vervolgt coxe, ‘de voorkeure aan gessner's ongekleurde Tekeningen boven zyne Schilderyen: want, hoewel de denkbeelden in beide even schoon en verheeven zyn, is zyn coloriet verre beneden zyn tekening.’ - By deeze opmerkingen mogen wy nog voegen, op 't gezag eens Kunstenaars, die gess- | |
[pagina 406]
| |
ner zeer wel kende, dat die Heer in Landschappen byzonder uitmuntte; hy deed eene pooging om een Portraiten Historie-Schilder te worden; doch slaagde in geen van beide gelukkig. Hy verstondt te weinig van de Menschlyke Gedaante; de Afbeeldingen van Landschappen en andere voorwerpen zyn volmaakt; doch zy waren alle ontleend uit Antiquen, waar van hy een groote verzameling hadt. Zyn Character, als Echtgenoot, Vader en Burger, hebben wy by eene voorige gelegenheid vermeldGa naar voetnoot(*): by de blyken van agting, door Buitenlanderen hem betoond, moeten wy nog voegen, dat, toen zyne Werken in Frankryk eerst bekend werden door de Vertaalingen van huber, de Hertogin de Chartres, (thans Hertogin van Orleans) hem eene post in het Regiment Zwitschersche Gardes te Parys aanboodt, 't geen hy afsloeg. Terwyl de Kunst bezig is met het Gedenkteken ter eere van gessner op te regtenGa naar voetnoot(†), hebben twee Heeren de Natuur zelve te baat genomen. Naamlyk twee Zwitzers, de Heeren zwicki en bucler, door de Alpen trekkende, kwamen in de bevallige Valei van Seerutti, zy beklommen een hooge Rots, en graveerden 'er het volgende Opschrift:
De natuur heeft gewild, dat gessner een gedenkteken zou hebben. Zy boezemde dit Z. en B in, en deeze rots ontvangt den naam van gessnerGa naar voetnoot(§). |
|