Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel eener verhandelinge over den oorsprong en de formeering der champignons, of paddestoelen. Door den Heer Medicus; Directeur van de Kruidtuin te Manheim, enz. enz. Met Aantekeningen van den Heer De Reynier.(Journal de Physique.)
De Proeven, door my in den Jaare 1787 genomen, hebben my tot gewigtige Ontdekkingen opgeleid, en tot eene eenvoudige Theorie over den zo zeer betwisten oorsprong der Champignons; elk Waarneemer kan | |
[pagina 382]
| |
zich van de waarheid overtuigen, en, 't geen aan myn arbeid ontbreekt, volmaaken. Theophrastus, dioscorides, plinius, en in 't algemeen alle Ouden, hebben den oorsprong der Champignons toegeschreeven aan zekere slymerigheid, door verrotting uit de Planten voortgekomen. Dit Stelzel is het begrip geweest van alle Verklaarders hunner Werken, tot het begin deezer Eeuwe. Mathiolus zegt in zyne Commentarien op dioscorides, in 't Jaar 1548 uitgegeeven, met volle woorden: dat de Champignons geen Planten zyn. Ed. van 1678, p. 661. Caesarpinus, in den Jaare 1583 schryvende, plaatst de Champignons in 't Ryk der Planten; maar zegt, dat ze zamengesteld zyn uit eene materia incomposita, welker natuur ik niet duidelyk ken. Morison, een Schryver van den Jaare 1669, geeft in zyn Hortus Blesensis, p. 490, 'er deeze beschryving van: ‘Fungi sunt excrescentiae terrae, nec semen nec florem habent, sed sponte nocte una aut altera e terra emergunt ex quadam commixtione salis & sulphuris, juncta cum terrae pinguetudine ex stercore quadrupedum orta.’ of: De Champignons zyn Uitwassen der aarde, die geen zaad of bloem hebben; maar den eenen nagt of den anderen uit de aarde voortspruiten, uit zeker mengzel van zwavelagtig zout, gevoegd by de vettigheid der aarde, uit de mest van viervoetige dieren oorspronglyk; en een weinig laager: ‘Tubera terrae in gremio ortae sine radice, caule, fibris aut foliis, augentur perjuxta positionem, ut minerae & lapides terrae.’ of: De Champignons uit den grond spruitende zonder wortel, steel, vezelen of bladeren, groeiën door toevoeging der deelen, even als de delfstoffen en steenen der aarde. Ray zegt, in zyn Methodus Plantarum van den Jaare 1682. p. 60, dat de Champignons met de Planten niets gemeens hebben. Dillenius, wiens naam van zeer veel gewigts is, wanneer het op Waarneemingen aankomt, laat zich, in zyn Appendix ad Flor. Gies. die in den Jaare 1719 het licht zag, p. 71. dus hooren: ‘Fungus est plantae genus sterile, slore nempe & semine destitutum, ex putridinosa fermentatione ortum, unde tempore humido & & pluvioso praecipue oriuntur & substantia plerumque molli atque spongiosa constant,’ of: De Champignon is eene onvrugtbaare soort van Plant, van bloem en zaad | |
[pagina 383]
| |
verstooken, uit een rottende gisting ontstaande, en derhalven in een vogtigen of regenagtigen tyd voornaamlyk voortkomende, en bestaat meestentyds uit eene zagte en sponsagtige zelfstandigheid; zy, die de nauwkeurige navorschingen van dillenius kennen, en weeten met welk eene zorgvuldigheid hy zyne proeven deedt, moeten, worden zy, in een ander begrip staande, niet aan 't wankelen gebragt, althans hun oordeel opschorten. Marsigli, de Schryver van een Werk de Generatione Fungorum, in 't Jaar 1714 gedrukt, is de laatste dien ik zal aanhaalen: zyn Werk is onwaardeerbaar, en zou my, als ik het gekend had, eer ik myn arbeid aanving, veel moeite uitgewonnen hebben. Maar de Mode strekt haare heerschappy tot de Weetenschappen uit, en nuawlyks hadt men begonnen te veronderstellen dat de Planten eene Sexe hadden, of men heeft de beslissende uitspraak gedaan, dat alle Plant uit een Zaad moet voortkomen. Jung was de eerste, die, in den Jaare 1625, op een tyd, toen men nog nauwlyks wist wat een Zaadkorrel was, dit gevoelen verdeedigde. Wy weeten met geene volkomene zekerheid, welk een Schryver eerst beweerd heeft, dat de Champignons uit zaad hervoortkomen; maar ik veronderstel dat het l'ecluse is. Boconne in 't Jaar 1668, menzel in 1682, en tournefort in 't Jaar 1707, en eindelyk micheli in 't Jaar 1729, hielden dit gevoelen staande, en de laatstgemelde gaf voor, de Zaaden gezien te hebben; gleditsch en haller traden, als Verdeedigers van micheli, te voorschyn. Maar de volgende Waarneeming van den beroemden otto muller dunkt my strydig met dit stelzel. Mevrouw de Gravin van schulin hadt, in den Zomer des Jaars 1766, een Allée laaten aanleggen over een diepte, en liet dezelve ophoogen met zand. In den voortyd des Jaars 1767, vondt men 'er geen Plant, en geen Champignon groeide in dien grond. Dus bestondt 'er geen zaad, want het zou 'er door den wind gebragt weezen, en gegroeid hebbenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 384]
| |
De laatere Werken, ons over de Champignons ter hand gesteld, zyn loutere herhaalingen van 't reeds gezegde; men mag hier van nogthans uitzonderen die van kohlreuter en hedwich, bovenal den laatstgemelden, die voorgeeft, alle de deelen der Bevrugting in de Champignons gezien te hebben, en de rype zaaden beschryft, zonder te bevestigen dat ze vrugtbaar zyn, 't welk men egter zou verlangen: dewyl amadeus, valisneri, tourneeort, en weits niet geslaagd zyn, als zy ze zaaiden: maar de Heer hedwich houdt zich ligter te vrede. De ontdekking van Diertjes gaf veele Geleerden gelegenheid om te denken dat de Champignons een dierlyken oorsprong hadden. Buttner schym, in den Jaare 1756, de eerste omhelzer van dit gevoelen geweest te zyn. Hy bezat groote kundigheden; de Heer de jussieu heeft met veel roems van hem, by my, gesprooken; doch hy hadt het gebrek van veel te weeten, en niets te schryven, een tegenwoordig zeer zeldzaam gebrek; men wil thans liever weinig weeten, en veel schryven. Weiss, een Leerling van buttner, hieldt dit gevoelen staande, en otto de munchhausen verdeedigde 't zelve in 't Jaar 1765. Muller, eene soort van eigen beweeging in zekere Clavaria bespeurende, voegde zich by dit denkbeeld, en eindlyk heeft scopoli deszelfs voorbeeld gevolgd. Mooglyk verwondert men zich over myn stilzwygen van linnaeus; dan, hy vertoont zich hier onder die twyfelagtige gedaante, in welke hy zo menigmaal zyn gevoelen voordraagt. In zyn Voorreden van zyn Regne Mineral, p. 12, noemt hy de Champignons, Vagebonden, Barbaaren, Roovers, hongerige Weezens, alle zeer onderrigtende uitdrukkingen. Hy voegt 'er vervolgens by, dat ze overblyfzels en vuiligheden der Planten verzamelen, en schynt als dan over te hellen ter begunstiging van 't gevoelen, dat de Champignons uit de ontbinding der weezens gebooren worden. In het eerste Deel van zyn Systéme de la Nature, p. 1327, plaatst hy de Champignons in het Dieren-Ryk, onder het Geslacht der Chaos, en noemt ze Chaos fungorum seminum; 'er eene beschryving van geevende, steunende op de waarneeming van otto de munchhausen. Ondertusschen heeft hy op den eigen tyd, toen hy dit gevoelen als waarschynlyk deedt voorstellen door zynen Leerling, (roos Am. Acad. Tom. VII, p. 394.) op eene andere plaats, in het zelfde Werk, de Champignons beschreeven als Planten, en van der- | |
[pagina 385]
| |
zelver voortbrenging gesprooken, als tot het Groeiend Ryk behoorende. Op deeze wyze blyven de Champignons Planten, Voortbrengzels van Dieren, of Christallisatiën van geörganiseerde stoffe; linnaeus heeft alles voorzien, en welk gevoelen men aankleeft, het zal het zyne weezen. De Heer de necker heeft een ander Stelzel aan 't licht gebragt, en hy merkt de Champignons aan als eene nieuwe vereeniging van het celagtig weefzel der Planten, die zich ontbinden. Dit gevoelen komt het myne zeer naby; doch ik heb meer Proeven, hem onbekend. De korte opgave, hier te neder gesteld van de gevoelens wegens de Champignons gekoesterd, kwam my belangryk voor, en bewyst, hoe onzeker men is, wegens derzelver herkomst. De naspeuringen, welke men thans in 't werk stelt, omtrent de Vrugtdeelen dier Planten, moeten afgebroken worden tot het oogenblik waar in men beslist heeft, of zy kunnen bestaan, en wel genomene Proeven alleen kunnen hier beslissen. Volgens myne Theorie, komen de Champignons voort uit het Groeiend Ryk; wanneer het merg en de sappen der Planten zich scheiden door ontbinding, vormen zy Champignons, door middel van zekere hoeveelheid van water, en zekeren graad van warmte, dus merk ik ze aan, als eene Groeiende ChristallisatieGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 386]
| |
Men vindt doorgaans de Champignons op de stronken van doode Boomen. De Heer jacquin heeft opgemerkt, dat de Champignon, bekend onder den naam van Clathrus denudatus, liefst groeit op plaatzen, waar het vuur de Planten afgebrand heeft. Oeder heeft hetzelfde waargenomen omtrent de Phallus esculentus, en gleditsch verhaalt, dat men in 't Markgraafschap van Brandenburg genoodzaakt geweest is, het afbranden der velden te verbieden, om 'er Morilles te doen te voorschyn komen, uit hoofde van de veelvuldige inbrandsteekingen, welke te dier oorzaake plaats greepen. Indien 'er zaad van de Champignons bestondt, zou het vuur 't zelve verteeren; veel natuurlyker is het te gelooven, dat de Morilles gebooren worden uit die ontbondene gewassen. Niets is geschikter tot het voortbrengen van Champignons dan Paardemest. Ik geloof, hier van de oorzaak ontdekt te hebben; het Paard heeft eene zeer spoedige Spysverteering, en veele deelen worden door 't zelve uitgeworpen, eer ze geheel ontbonden zyn, dit gaat zo verre, dat men, in tyden van groote schaarsheid, Schaapen met paardemest gevoed heeft; nu zyn het geen geheel verrotte zelfstandigheden die de Champignons doen gebooren worden; maar de zodanigen, die zich beginnen te ontbinden. Ik deed op een bedde een ophoogzel brengen, bestaande uit verrotte Voorjaars Gewassen: ik droeg zorg om het zelve vogtig te houden; korten tyd daarop volgde een stank, die welhaast verdween; doch hieruit kwam geen één Champignon voort; maar, toen ik 'er Paardenmest op gebragt had, zag ik een groot aantal van den Agaricus fimentarius te voorschyn komen. Ik heb eene zeer opmerkenswaardige zaak waargenomen, te weeten, dat een versch bemeste plaats, in den beginne, den Agaricus fimentarius voortbragt, en vervolgens, wanneer dezelve de eerste kragten verspild hadt, die soort van Champignons, welke men eet. Hoe is dit verschynzel uit het stelzel van Zaad te verklaaren? Wanneer ik, in 't verloop van den laatstleden Winter, die uitwas of die soort van Champignons, onderzogt, welke zich vormt op de laagen van Run in de stookkassen, ontdekte ik, de deelen, uit welke derzelver vormeering scheen te beginnen, zagtlyk aanraakende, dat 'er eene vloeibaare stoffe uit voortkwam, die zich uitbreidde en eene zelfstandigheid aannam, als van leder. | |
[pagina 387]
| |
Maar, wanneer men die uitwassen laat geworden, dan rigten zy zich op, en verlangen zich nu eens in eene hoop, dan eens in dunne draaden; uitloepende in een knoop, als een weefzel vereenigd. Toen, in den Jaare 1787, de Gengber in den tuin te Manheim bloeide, droeg ik zorg om die plant vogtig, en in denzelfden graad van warmte, te houden. Zeer stond ik verwonderd, dat ik waare Champignons zag, in stede van de Championagtige stoffe, voorheen waargenomen, en dat nieuwe de plaats bekleedden der weggaanden, tot dat ik den grond liet veranderen. Ik nam bollen van de Ornithogalum Narbonense: ik deed ze stampen, en in een glazen cylinder sluiten, bedekt met ruw linnen, vier dik gevouwen; ik liet dit glas zetten in het frischste gedeelte van een bedding Run, en, naa verloop van drie weeken, begon de oppervlakte bedekt te worden met een zeer fyn weefzel, 't welk zich een Duim daar boven verhief, en aan 't Glas vasthegtte. Ik nam verscheide Champignons van den Eikenboom, en plaatste ze op een tafel in een heetgemaakt vertrek; dezelve op het benedenste gedeelte nederleggende, ontdekte ik, dat het hout daar onder bedekt was met eene fyne witagtige stoffe, die op eenige plaatzen niet meer scheen dan een dauw; doch op andere een digter hoop vormde, bovenal waar de kreuken van den kop der Champignons waren. Om de stoffe gevormd door deeze uitwaasseming van nader by te zien, deed ik die Champignons op twee groote glazen ruiten zetten, en ze in een kamer brengen, die dag en nagt in dezelfde warmte gehouden wierd. Naa het verloop van vier- en twintig uuren, was dit vertrek vervuld met een zeer merkbaaren damp; de glazen waren bedekt met eene witagtige stoffe, die zeer fyn scheen, en geene onderscheide merkbaare gedaante opleverde. Op plaatzen waar de Champignons niet op glazen gelegen hadden, hadt die stoffe zich wyder verspreid; dit waargenomen hebbende, zette ik een enkele Champignon op een half duim afstands van het glas; vier- en twintig uuren verstreeken zynde, vond ik op de geheele langte van het glas, ('t welk één voet, en tien duimen, groot was,) een strook van vyf duimen, gevormd door die stoffe, en zy was verder op een tafel verspreid. Daar, waar de groote Champignons zich gehecht hadden aan het glas in derzelver geheelen omtrek, vond | |
[pagina 388]
| |
ik, naa ze weggenomen te hebben, de agtergelaatene stoffe zo teder, dat ze by het opvatten van het glas vloeide, en opdroogende, geleek zy naar zeer fyn zuiver wasch; naa vier- en twintig uuren wagtens, was die stoffe geheel opgedroogd; ik nam ze waar met een Microscoop, en heb gezien, dat ze bestondt uit kleine strookjes, straalswyze geschikt, die een vuurglans van zich gaven. Uit al het bygebragte meen ik te mogen besluiten: 1. Alles, wat in een staat van verrotting is, kan niet meer dienen om Champignons voort te brengen. 2. Het Plantenryk doet Champignons gebooren worden, wanneer de deelen in den eersten trap van derzelver ontbinding zyn. 3. Zo ras de Planten beginnen ontbonden te worden, en Champignons voortbrengen, doet het water veel tot derzelver spoediger aangroeijing. 4. Men kent, volgens myne Proefneemingen en die van marsigli, de eerste formeering der Champignons, aan eene soort van draadagtig weefzel, 't geen de deelen, die beginnen ontbonden te worden, bedekt. Dit weefzel vermeerdert allengskens, eindigt in zich te verlengen, en neemt de gedaante van een Champignon aan. 5. Ik ben gelukkig genoeg geweest om de wyze te zien, op welke zich dit weefzel vormt, op het stroo van een hoop Paardenmest. Eerst ziet men kleine puntjes te voorschyn komen, deeze worden gevolgd van andere, die nu eens zich by de eerste voegen, dan eens zich kruissen, en een weefzel maaken. Deeze waarneeming heb ik aan 't geval te danken, naa dien tyd heb ik veele uuren vergeefs doorgebragt, in de hoop, om dezelve te herhaalen. Langen tyd daar naa, heb ik gezien, dat de Heer muller het zelfde hadt waargenomen, ten opzigte van de draadagtige Lichaamen, boven uit de Clavaria Militaris komende; dit heeft my versterkt in de waarheid myner waarneemingeGa naar voetnoot(*). 6. 't Geen ik daar gezien had vergelykende met de uitstortingen op de glazen waargenomen, merk ik het aan als een uitwerkzel van de Electriciteit, en dit zo veel te meer, daar ik de stoffe uit de Planten, voortgekoomen door eene vanzelfs werking, niet aanzie als eene groeiende stoffe, die geen verandering ondergaan heeft, | |
[pagina 389]
| |
maar als eene tweede formeering, welke een nieuwe vormende aandrift ontvangen heeft, die gegrond schynt op een elastike en aantrekkende kragt; door de elastike kragt worden de deeltjes van de Planten afgescheiden, buitenwaards geworpen; door de aantrekkende kragt vereenigen zy zich, neemen zy in langte toe, en vormen een weefzel. 7. Het Paddenstoelagtig voortbrengzel van de bedding van Run, kwam my voor Champignon - stoffe te weezen, die tot geene rypheid kon komen, by mangel van eene genoegzaame vogtigheid: want beneden aan de bedding, waar de vogtigheid beter bewaard was, veranderde die stoffe in wezenlyke draaden, en wanneer die stoffe de noodige plaats en vogtigheid heeft, om zich te ontwikkelen, vormt zy Champignons, gelyk ik waargenomen heb by de Gengber - plant. 8. Ik ben overtuigd, dat het zaad, 't welk de Natuurkundigen sedert eene eeuw in de war gebragt heeft, niets anders is, dan de stoffe van Champignons, welke de maat van volmaaktheid nog niet bereikt, en de hoedanigheid nog niet heeft, om zich in draaden te schikken, of zelfs dan een elastike kragt heeft. Ik hou my verzekerd dat alle Champignons dezelfde verschynzels zullen opleveren als de groote Champignons, door my, in de bovengemelde proeve gebruikt; maar ik moet doen opmerken, dat ik ze eerst gebragt hebbende in een kamer, waar de maat van warmte was 3 graden op den Thermometer van reaumur, dezelve niets uitwaassemden; doch die stoffe overvloedig voortbragten in een warmer gestookt vertrek. Ik moet 'er byvoegen, dat, wanneer die uitdamping ophieldt door het verdroogen der Champignons, dezelve weder aanving, naa dat ze bevogtigd waren. 9. Wanneer, derhalven, de deelen van doode Planten zich in den eersten trap van ontbinding bevinden, komt daar uit, onder zekere maate van warmte en vogtigheid, eene stoffe voort, bedeeld met eene elastike en aantrekkende kragt, die zich tot Champignons vormt. Zie daar, 't geen ik de Groeiende Christallisatie noem. Gaarne zou ik weeten, of verschillende soorten van Planten onderscheide Champignons voortbrengen, deeze waarneeming zal zeer moeilyk vallen: dewyl de vermenging van doode deelen der Planten altoos verschillende gedaanten moet voortbrengen. Het schynt dat het Groeiend Ryk alleen geen Cham- | |
[pagina 390]
| |
pignons voortbrengt; veele andere hebben waargenomen, dat de Clavaria MilitarisGa naar voetnoot(*) groeit op de lichaamen der Insecten, en de schimmel tast de Lichaamen van beide Ryken even zeer aanGa naar voetnoot(†). |
|