en 't word van niemand hunner, als der opmerking ten eenemaal onwaardig, gade geslagen. - Dan daar het Gemeen zich vaak laat misleiden, word het in dit geval ook niet weinig bedrogen: want den meesten tyd word 'er geene geringe kwelling en hartzeer, met al die pragt en luister bedekt; terwyl het waar genoegen besloten word in een éénvouwig Kleed; en de nederigheid wezentlyk geluk aanbrengt. -
Het is eene zeer gelukkige noodzakelykheid, die den wyzen verpligt wel te doen: - want al wie zich hier door rekent van zyne vryheid beroofd te worden, die geeft doorslaande bewyzen, dat het hem aan wysheid en een goed hart ontbreekt. Men brengt den mensch onder geen juk van slaverny, wanneer men hem brengt onder eene zedelyke noodzakelykheid, onder eenen onvermydelyken pligt, om het goede te doen en het kwade na te laten. Indien dit een Juk zy, dan is het geen Juk van dienstbaarheid; deszelfs banden zyn geene banden van Slaverny. - Maar men haalt zich een Juk van dienstbaarheid op den hals, en laat zich in slaafsche banden knellen, als men zich ontrukt aan den band van verpligting; wanneer men in alle zyne bedryven willekeurig wil handelen; en als men zich, uit eene bedorven redenering omtrent de Vryheid, ketens voor den hals smeed, die wel dra lastig, ja ten eenemaal ondragelyk zullen worden. -
Het is eene heilzame wet voor den Staat, zeer voordeelig voor eene Maatschappy aan alle Gezindheden, niet verderfelyk voor den Staat, volkomen vryheid te verleenen, om God op hunne wyze te dienen. Het Juk van gewetensdwang is ondragelyk, en word doorgaans met geweld verbroken. -
Indien Zedelyk goed en kwaad alleen willekeurig waren, en niet op zekere en onwrikbare gronden rustten, dan waren 'er ook geene eeuwige waarheden, en alle gronden van zekerheid vervielen. - Het geen gisteren, als eene onwrikbare waarheid, vast en zeker was, kan heden niet valsch zyn; - en het geen gisteren Zedelyk kwaad was, kan heden geen Zedelyk goed zyn, en zal het ook in Eeuwigheid niet worden. - Indien het Zedelyk Goed en Kwaad alleen toevalligheden waren, en het Opperwezen alleen door het lot daar toe gekomen was, om onbepaald het een Goed, en het ander Kwaad, te noemen, dan hing alles aan een onzeker Misschien. - Wat heden Regtvaardig is, was misschien morgen de grootste onregtvaardigheid. - Wat heden regt is, zou misschien morgen het grootste onregt zyn. - Wat men heden billyk noemt, is misschien morgen de grootste onbillykheid. - Wat heden den hoogsten lof verdient, is misschien morgen de grootste veragting waardig. - Wat heden word geprezen, moet misschien morgen op het hoogst gelaakt en afgekeurd worden. - Alles is dan volstrekt onzeker; 'er zyn geene gronden van eenig vertrouwen, en daar is niets waaraan men een eenige zaak zedelyk toetzen kan.
c.v.d.g.