Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzels uit het edict des groot hertogs van Toscane, tot hervorming van de lyfstraflyke wetten, in de landen zyner heerschappye.‘Schetsten wy onlangs het verheeven en beminnelyk Character van leopold, Groot-Hertog van Toscane, teffens eenige keurige waarneemingen opgeevende, door dien schranderen en menschlievenden Vorst, ten opzigte van eenige Burgerlyke Inrigtingen, volgens de opgave van den Heer dupaty, die met hem, deswegens, in een leerzaam onderhoud tradtGa naar voetnoot(*); wy kunnen zyn Edict, tot Hervorming der Lyfstraflyke Wetten, uit honderd negentien Artykelen bestaande, doorleezen hebbende, niet nalaaten, by de Inleiding tot dezelve, 'er een en ander uit te kippen, dat ons de denkwyze van dien Groot-Hertog, over deeze gewigtige stukken, ontdekt.’ | |
Inleiding.Zints onze komst op den Throon van Toscane, hebben wy het Onderzoek en de Hervorming der Lyfstraflyke Wetten, als een onzer hoofdpligten aangezien; en welhaast ontdekkende, dat dezelve te streng waren, als gegrond op regelen, plaats grypende by de ongelukkige crisis des Romeinschen Ryks, of geduurende de onlusten van Regeeringloosheid; en, in 't byzonder, dat ze geenzins strookten met den zagten en edelmoedigen aart onzer Onderdaanen; maakten wy een aanvang door de strengheid dier Wetten te maatigen, met onze Geregts- | |
[pagina 345]
| |
hoven desaangaande te gelasten, en by byzondere Edicten de Doodstraffen af te schaffen, als mede verscheide Pynigingen en Lyfstraffen, die onmaatig en aan de Overtreedingen niet geëvenredigd waren: en stelden het vervaardigen van nieuwe Reglementen, tot het hervormen dier Wetten dienende, uit, tot dat wy, door een ernstig onderzoek en genomene proeve, ons hier toe in staat bevonden. Met de grootste voldoening voor onze Vaderlyke Gevoelens, hebben wy eindelyk bevonden, dat de Verzagting van Straffen, gepaard met de zorgvuldigste oplettenheid om Misdryven voor te komen, als mede een groote spoed in het afdoen der Regtsvordering, en, vergezeld van de zekerheid eener onverwylde Strafoefeninge over weezenlyk Misdaadigen, in stede van het aantal der overtreedingen te vermeerderen, dat der kleindere zeer verminderd, en die van eene boozer natuure zeer zeldzaam gemaakt heeft. Wy zyn, daarom, tot het besluit gekomen, om de Hervorming der Lyfstraflyke Wetten niet langer uit te stellen; en de Doodstraf volstrekt af te schaffen, daar dezelve, in het straffen der Schuldigen, niet beantwoordt aan het einde der Maatschappye; de Pynbank geheel te verbieden, als mede de Verbeurtverklaaring van de Goederen der Misdaadigeren; strekkende deeze laatste Straf in 't algemeen tot bederf hunner onschuldige Familiën, die geen deel altoos hadden in de begaane overtreedingen. Wy hebben uit het Strafwetboek uitgeslooten eene menigte van Misdaaden, zeer ongepast met den naam van Gekwetste Majesteit bestempeld, door uitgezogte wreedheid in barbaarsche tyden uitgevonden, en Straffen verördend, geëvenredigd aan de onderscheidene soorten van Overtreedingen. Ingevolge hier van geeven wy, in de volheid onzer Oppermagt, de volgende bevelen. | |
De Afschaffing van de Pynbank.Wy bevestigen, door ons hoog Gezag, en door een byzonder Besluit, de Afschaffing van de Pynbank; dat dezelve in zulk een onbruik blyve, als wy zints lang, in de Geregtshoven deezes Groot-Hertogdoms, door uwe goedkeuring hebben aangemoedigd. Wy staan geene soort van Pyniging toe, in eenig geval, of tot eenig einde, als dezelve voortyds, in lyfstraflyke zaaken, gebruiklyk was. | |
[pagina 346]
| |
Het niet verschynen eens Ingedaagden niet aan te zien als een Bekentenis van Misdryf.Wy vernietigen het gebruik, 't welk tot dus lang een gedeelte onzer Wetten heeft uitgemaakt, waar volgens, indien de Beschuldigde niet verschynt, of zich verschuilt, of de Landen onzer Heerschappye verlaat, hy gehouden wordt de Misdaad, hem ten laste gelegd, beleeden te hebben: naardemaal wy zien, hoe onregtvaardig en verkeerd zodanig een gebruik is; dewyl de vrees voor een Regterlyk onderzoek, of voor gevangen gezet te worden, zelfs de Onschuldigen kan wederhouden om te verschynen, of hem aanzetten om de vlugt te neemen. Wy beveelen, dat, in het toekomende, wanneer een Beschuldigde, in gevolge van drie gedaane Indaagingen, niet verschynt, zulks alleen zal aangezien worden als eene enkele aanduiding, om gevoegd te worden by de andere bewyzen, die hem schuldig doen voorkomen; en dat de Regter, in het vellen van het Vonnis, van de afweezenheid des Beschuldigden, geen ander gebruik zal maaken, dan, als eene aanduiding, die desgelyks zou kunnen plaats hebben omtrent een beschuldigden op de Dagvaarding verscheenen; en dat de Regtsvordering, tegen den Afweezigen, op den zelfden voet zal voortgaan, en dezelfde bewyzen zal vorderen, als of hy in persoon tegenwoordig ware. | |
Tegen de Verbeurtverklaaring van Goederen in Lyfstraflyke Misdaaden.Wy hebben desgelyks opgemerkt de schreeuwende onregtvaardigheid van de Verbeurtverklaaring der Goederen, die in de Lyfstraflyke Wetten zo menigmaal plaats vindt, niet alleen ten opzigte van alle Misdryven, welke zy, door eene valsche uitbreiding, getragt hebben onder die van Hoogverraad te rangschikken; maar ook dikwyls in gevallen van overtreedingen tegen de Belastingen of Sluikery. Wy keuren af een stelzel, misschien eer ingevoerd, met oogmerk, om 's Lands schatkist te verryken, dan om het algemeen welzyn te bevorderen. Terwyl de Persoon des Overtreeders alleen zich tegen de Wet vergreepen en aan straffe blootgesteld heeft, en voor zyn Misdryf moet boeten. Aan zyne Goederen kan men met geen regt de hand slaan, dan in zo verre zulks kan strekken tot vergoeding der schade die hy den beledigden aandeedt, of zich bepaalt tot Geldboeten, | |
[pagina 347]
| |
in gevallen, die geen Lyfstraf vorderen. Alle verdere Verbeurtverklaaring van Goederen, in de meeste gevallen alleen gevoeld door de onschuldige Familie, of de Erfgenaamen der Overtreeders, houden wy voor weezenlyk geweld, en eene onregtvaardige aanmaatiging des Regters van de goederen en bezittingen, die anderen toekomen. - Ingevolge van welke overweegingen, en als een toevoegzel tot onze Bevelen, gegeeven den 10 October 1780, en den 24 Maart 1781, by welke de Wetten, ten opzigte van de Verbeurtverklaaring, zeer veel besnoeid zyn, gelasten wy tegenwoordig, dat de Verbeurtverklaaring van Goederen volstrekt, en in alle gevallen, van de lyst der Straffen worden uitgeschrapt, en nooit te werk gesteld in eenige onzer Gerigtshoven, hoe schriklyk ook de Misdaad moge weezen. | |
Schuldeloosstelling van beledigde Persoonen, en die ten onregte gestraft zyn.Gelyk het een der voornaamste Pligten des Landbestuurs is, Misdaaden voor te komen, dezelve, gepleegd zynde, in Regten te vervolgen, en te straffen, zo is het geen min weezenlyke pligt, niet alleen de zodanigen, die schade geleden hebben door de misdryven van anderen, schadeloos te stellen; maar ook de zulken, die, door de byzondere omstandigheden huns gevals, of den ongelukkigen zamenloop van voorvallen, blyken zich blootgesteld gevonden te hebben aan eenig Lyfstraffelyk Regtsgeding, zonder dat zulks kan toegeschreeven werden aan iemands misslag of kwaadaartigheid, vergoeding te bezorgen, wanneer zy in gevangenis gezeten, in eer of goederen, of in hunne Familie, schade geleden hebben, en naderhand onschuldig bevonden, en losgelaaten werden. Reeds heb ik schikking gemaakt, om uit 's Lands inkomsten te zorgen voor de kosten der Regtshandelingen, welke kosten voorheen betaald werden uit de penningen, deels voortkomende uit den Verbeurtverklaarden eigendom, en deels uit de Geldboeten; thans is onze wil, dat 'er een Fonds gevormd worde, onder het opzigt van den Voorzitter des Hoofdgeregtshofs van florence, en om den Fiscaal van Sienna, in 't welke men zal zamen brengen alle soorten van Geldboeten, vallende by onderscheide Regtbanken van Staat, en van dit Fonds zal men aan ons alle jaaren rekening doen. - Dit Fonds zal strekken, om de zodanigen schadeloos te stellen, die, eenige | |
[pagina 348]
| |
schade geleden hebbende door de misdryven van anderen, geene vergoeding, op welke zy regtmaatigen eisch hebben, kunnen krygen van den Belediger, om dat hy geen goederen of zich met de vlugt weggemaakt heeft; desgelyks zullen uit dit Fonds trekken, die, zonder iemands misslag of boosaartigheid, (want in zulk een geval zal hy, die den misslag of het opzettelyk kwaad gepleegd heeft, verpligt zyn de schade te beteren,) maar alleen door een ongelukkigen zamenloop van gevallen en omstandigheden, een Regtsgeding ondergaan, en in de gevangenis gezeten hebben, en naderhand onschuldig bevonden zynde, weder losgelaaten worden. Mits, in beide de gevallen, de Regter verklaard hebbe, dat de gemelde Schadeloosstelling verschuldigd is, met bepaaling van de som, welke dezelve beloopt, als mede dat, wanneer de beschuldigde schuldig verklaard is om de schadeloosstelling op te brengen, de Ontvanger duidelyk aantoone, dat hy alle mogelyke middelen heeft aangewend, om die vergoeding te krygen uit den eigendom des geenen, die veroordeeld was dezelve te betaalen. | |
De Doodstraf in alle gevallen afgeschaft.Met schrik hebben wy gezien de gereedheid, waarmede vroegere Wetten de Doodstraf stelden op Misdryven van geene zeer booze natuur, en in overweeging genomen, dat het oogmerk der Straffe moet bestaan in de voldoening, verschuldigd, of voor een byzondere of algemeene belediging, in de verbetering des Overtreeders, die een Kind blyft van de Maatschappy en van den Staat, en aan wiens bekeering men nooit moet wanhoopen; als mede in de zekerheid, dat hy, die een zeer haatlyk misdryf gepleegd heeft, geene vryheid zal hebben om 't zelve of andere wederom te bedryven, en eindelyk, dat zyne Straffe voorbeeldlyk voor anderen zy. Hier op is my voorgekomen, dat het Landsbestuur, in het straffen der misdryven, altoos zodanige middelen moet bezigen, die het kragtdaadigst strekken tot bereiking dier einden, en 't minst beschadigendst zyn voor den Overtreeder; welke kragtdaadigheid en gemaatigdheid wy bevinden dat meer bestaat in den Misdaadiger tot zwaaren Arbeid dan ter Doodstraffe te verwyzen: deeze eerste dient tot een langwerkend voorbeeld, de laatste is alleen een oogenbliklyk voorwerp van schrik, niet zelden met medelyden gepaard; de eerste belet den overtreeder het zelfde mis- | |
[pagina 349]
| |
dryf weder te begaan, zonder de hoop op zyne beterschap, en om weder een nuttig lid der Maatschappy te worden, af te snyden. Daarenboven, hebben wy geoordeeld, dat eene inrigting van Lyfstraffelyke wetten, veel verschillende van onze voorgaande, beter zal strooken met de zagtere zeden deezer beschaafde Eeuwe, en bovenal met den aart der Toscaners, en daarom het besluit genomen, om thans af te schaffen, gelyk wy met deezen voor altoos afschaffen, de Doodstraffe, welke niet aangedaan zal worden aan eenig Misdaadiger, die tegenwoordig, of uitgesprooken over eenig die afweezig is, of schoon hy een misdaad erkent, of overtuigd wordt gepleegd te hebben, op welke voorige Wetten de Doodstraf stelden. | |
De Bloedverwanten van Misdaadigers moeten op geenerlei wyze buiten gunst geslooten; den Gestraften hun straf niet verweeten, en den Geregtsdienaars niet als eerloos aangemerkt worden.Naardemaal, onzes oordeels, de daaden der Menschen louter persoonlyk zyn, en niemand wettig verantwoordelyk kan gerekend worden, voor bedryven gepleegd door iemand tot welken hy betrekking heeft, beveelen wy, dat, uit geene onzer vastgestelde Straffen, geen het minste nadeel, minagting, ongunst, of oneere zal nederdaalen op de Bloedverwanten des gestraften, en verklaaren dat wy hun, hoe na ook vermaagschapt aan den Overtreeder, in alle gevallen gehandhaafd willen hebben, niet alleen by den goeden naam in de wereld gekreegen, maar ook by alle de voorregten behoorende tot hunne Persoonen, Waardigheden en Bedieningen, en bekwaam geagt om bevorderd te worden in eenige post, in welke zy mogen staan, of verkrygen, volgens hunne eigene persoonlyke verdiensten, welke wy onveranderlyk in onze bescherming neemen, gelyk die van alle onze andere braave Burgers. Op dezelfde wyze zullen zy, die zich verweezen gevonden hebben tot een straffe, aan welke voorheen het denkbeeld van eerloosheid gehegt was, naa het ondergaan der straffe, in geen opzigt als eerloos beschouwd worden; en zal het niemand vrystaan hun naderhand een misdryf te verwyten, 't welk door de geledene straffe aangemerkt wordt, geheel geboet en uitgewischt te zyn; als mede dat zy niet verstooken zullen weezen van de middelen, (welke men hun ook niet bezwaarelyk moet maaken) om eerlyk in die Maatschappy te leeven, | |
[pagina 350]
| |
welke, hun aanziende als gestrafte Leden en Kinderen, hun weder in hun schoot heeft opgenomen. Naardemaal het zeer strydig is met de beginzelen van eenige Maatschappy, dat, of door Wetten, of door Misbruik, ontstaande uit een opgevatte meening, lieden van eenig handwerk of beroep, en byzonder de Geregtsdienaars, volstrekt noodzaaklyk ten dienste der Regtbanken, en het bewaaren der goede orde, als eerloos aangezien worden, is ons welbehaagen, dat die gewoonte, of dit misbruik geheel afgeschaft worde, en dat in alle Burgerlyke betrekkingen, en bovenal in het geeven van getuigenis, bovengemelde Persoonen te gelyk met alle anderen toegelaaten worden; dat zy gelykerhand alle de regten genieten, welke in 't algemeen behooren aan eenig lid der Maatschappye: naardemaal 'er geene uitzonderingen zullen vallen, dan die, welke het persoonlyk gedrag van iemand noodwendig maakt. En wordt het voortaan elk verboden, deeze Persoonen eenig verwyt te doen over hun beroep, of uit dien hoofde hun van iets uit te zonderen. | |
Wyze van Eed afneemen.Wy beveelen, dat, in welk geval of omstandigheid het ook noodig zy iemand den Eed af te neemen, de Regter den Persoon wien hy den Eed afvordert, hy zy wie hy zy, vooraf zal onder 't oog brengen de verpligting, welke de Eed op hem legt, hem de beduidenis en het gewigt daar van voor oogen stellende; en ten einde de Eed een dieper indruk moge maaken, schaffen wy af, het enkel aanraaken van een Blad des Bybels; in stede hier van zal hy, die den Eed doet, voor een Kruis nederknielen, en zweeren. - Wanneer iemand, van een andere Godsdienst-belydenis dan de onze, den Eed zal afleggen, zal hy het doen op die wyze als dezelve by zyne eigene Geloofsgenooten voor 't heiligst en plegtigst gehouden wordt; naa dat de Regter hem vooraf het groot aanbelang dier staatlyke verrigting zal hebben herinnerd. |