| |
Geschied- en aardrykskundige aanmerkingen; op het verhaal van Plinius, wegens den oorsprong en de oudheid der Indiaanen, en de aardryksbeschryving hunner landen; met naspeuringen over de voornaamste omwentelingen in Indie; door den Heer De Guignes, voorgeleezen in eene der Openbaare Zittingen van de Academie des Inscriptions et Belles Lettres.
Plinius, die van de Indiaanen op eene zeer korte wyze spreekt, duidt een groot aantal aan van Volken, en verscheide Ryken, welken, ten zynen tyde, bestonden; 't valt zeer bezwaarlyk, derzelver ligging en grensscheidingen te bepaalen. Ik heb geoordeeld, dat het tafereel, 't geen hy ons aanbiedt van dit groote Land, onze aandagt waardig was, en dat nieuwe ophelderingen, gevoegd by de berigten, door hem gegeeven, eenig licht zouden kunnen verspreiden over de oude Geschiedenenis der Indiaanen, ons zo weinig bekend.
Ik stel my voor te onderzoeken, - voor eerst, wat hy zegt, wegens den Oorsprong deezer Volken. -
| |
| |
Ten tweeden, van derzelver Oudheid. - Ten derden, van de Aardryksbeschryving hunner Landen; - en ten vierden, zal ik dit besluiten met een schets van de voornaamste Omwentelingen in de Indiën, zints den tyd van alexander, tot dien onzer eerste Reizigeren; doch ik deel hier niets meer mede dan den hoofdinhoud van het Vertoog, 't welk tot een Toevoegzel moet dienen aan de naspeuringen, van my gedaan, over den Godsdienst der Indiaanen.
I. Plinius doet de Indiaanen afstammen van bacchus en hercules, die voor de eerste Koningen des Lands gingen, en naderhand de voornaamste Godheden geworden zyn. Maar, wanneer men zyn verhaal naagaat, als mede dat van andere oude Schryveren, ontdekt men, dat deeze twee Persoonadien geene andere kunnen geweest zyn dan brahma en vischnou oude Koningen van Indie, vervolgens in die Landen aangebeden. Het zyn de Grieken, die, alles tot hunne denkbeelden overbrengende, deeze misvatting veroorzaakt hebben, en men heeft in geenen deele te gelooven, dat een bacchus en een hercules, Grieken, de Volkplantingen uit Griekenland en Indie overvoerden. Brahma en vischnou, Wetgeevers der Indiaanen, waren oorspronglyk uit de Noordlykste gedeelten van Indie, digtst aan Persie en Bactriane gelegen; dit is de rede, dat de Landen, in 't Noorden van Indie, veeleer dan die in 't Zuiden beschaafd geworden zyn.
II. Plinius rekent van bacchus tot op alexander honderd en drie en vyftig Koningen, die zes duizend vier honderd en twee jaaren geregeerd hebben. Het blykt, dat die Schryver kennis hadt van de Overleveringen der Indiaanen. Volgens die Volken is bacchus, of liever brahma, niet alleen hun eerste Koning, maar ook de Schepper des Menschlyken Geslachts. Zy stellen het Tydperk, waar in hy leefde, op een ongelooflyk aantal van jaaren; maar in deeze berekeningen, van de Indiaansche Mythologie, zyn de jaaren van drie honderd en zestig jaaren, die maar voor één gerekend worden. De Indiaanen hebben ook lange Tydperken gevormd, en geeven voor, dat duizend Mahayougam, die twaalf duizend goden-jaaren uitmaaken, een Tydsomwenteling zyn, welke zy Manou noemen; zy gelooven, dat wy veertien van die Tydsomwentelingen moeten hebben, en dat 'er zes reeds verloopen zyn. Zie daar de zes dui- | |
| |
zend jaaren, van welken plinius spreekt; maar deeze jaaren vormen een zo verbaazend getal van Eeuwen, dat men dergelyk eene berekening niet konne toelaaten. Volgens dit Stelzel is, naa eene eerste Schepping des Heelals, alles verwoest, brahma sliep, en by zyn ontwaaken schiep hy eene nieuwe Wereld; zes zyn 'er reeds verdelgd, en wy bevinden ons op de zevende, die vier honderd en twee jaaren gestaan heeft. Van daar zyn de zes duizend jaaren by plinius zes duizend Mahayougam, of zes Manou. De vier honderd en twee jaaren, welke hy meerder telt tot op alexander, leveren misschien het tydperk op, waar toe men moet opklimmen, om den oorsprong te bepaalen van de Staatkunde en de Beschaaving der Noordlyke Indiaanen.
Over 't algemeen kan men niets dan gissingen voorstellen, wegens 't geen Indie betreft, vóór de Regeering van darius. Herodotus zegt, dat het de twintigste Satrapie of Wingewest van het Ryk diens Vorsten uitmaakte, en hem eene schatting betaalde; maar hy spreekt hier niet van dit geheele wyduitgestrekt Land: dewyl darius scylax uitzondt, om den Indus te ontdekken, en hy alleen meester was van de oorden, naast aan die Rivier liggende. De meer Zuidelyke Gewesten hebben kunnen bezogt worden door handeldryvende Volken, die zich ter Zee derwaards begaven; doch waarschynlyk waren deeze Zeelieden onkundig van de uitgestrektheid en de verbintenis der Kusten met de Noordlyke Landstreeken, even gelyk wy zomtyds niet geweeten hebben, of zekere Kusten, door ons ontdekt, eenige verbintenis hadden met andere, veel verder afgelegen.
III. Naa dat alexander het Ryk van darius verdelgd hadt, zette die Vermeesteraar, zyn voordeel doende met de kundigheden, door de Persen opgedaan, den Oorlog in de Indiën voort; doch hy onderwierp aan zich niet veel meer dan de Persen bezaten, 't waren de Seluciden, zyne Opvolgers, die tot den Ganges doordrongen. Van dit Tydperk af hebben de Grieken over de Indiën geschreeven, en Verhaalen opgesteld, die zy aan de Romeinen overleverden. De Pheniciers, integendeel, jalours op hunnen Koophandel, hielden hunne Schriften verborgen, en maakten zekere ontdekkingen niet bekend. Ten bewyze, dat de Pheniciers en hunne Nabuuren na de Indiën stevenden, dient het berigt van plinius, dat men vóór de vermeesteringen van alexander geloofd hadt,
| |
| |
dat Toprobane, of Ceylon, een vast Land was, en niet wist dat men 't zelve voor een Eiland moest houden, dan naa dien Vorst. Nu, vóór alexander waren 'er geen Volken, dan die naby de Roode Zee en de Persische Golf woonden, die deeze Zuidlyke Kusten konden bezoeken, en eer zy na Ceylon stevenden, moeten zy de geheele Malabaarsche Kust gekend hebben.
In 't algemeen vellen wy een te ongunstig oordeel over de Ouden, en schoon hunne Kunst der Zeevaardye ons toeschyne zeer onvolkomen geweest te zyn, hebben zy, geleid door de Starren, bezield met moed, en vol gedulds, vry verre Zeereizen ondernomen, en niet altoos by de Kust langs gehouden. Wy weeten thans, dat in de Zuidzee verscheide Barbaarsche Volken in volle Zee steeken, met hunne slegt ten Zeebouw geschikte Vaartuigen, en onbevreesd van het eene Eiland na het andere vaaren, hoewel op een grooten afstand van elkander gelegen: deeze Volken zyn niet te min by lange na zo verre in de Zeevaart niet gevorderd als de Pheniciers waren; doch deezen, gelyk ik reeds aanmerkte, verborgen hunne ontdekkingen; de Grieken moesten, om zo te spreeken, nieuwe doen, 't welk den voortgang hunner kundigheden vertraagd heeft. De Romeinen zelfs hebben langen tyd niet geweeten, wat het Eiland Tropobane was, een storm dreef hun derwaards. Dit was toen voor hun eene nieuwe ontdekking, gelyk die van de Kaap de Goede Hoop, in laateren tyde, voor ons geweest is, schoon Eeuwen te vooren, onder nechao, de Egiptenaars en de Pheniciers die Kaap omgezeild hadden.
't Is naa de Grieken, dat plinius onderrigting van Indie gekreegen heeft; het blykt, dat men toen die Landen zo wel kende als wy ze tegenwoordig kennen. Ik zal hier niet treeden in myne elders breeder ontvouwde Aardrykskundige beschryvingen. Plinius schynt 'er zich op toegelegd te hebben, om aan de Volken diens Lands naamen te geeven, welken men by geen anderen Schryver aantreft; hy duidt het zelfs aan, en dit maakt het verklaaren van zyn berigt zeer moeilyk. Wat hier van ook zyn moge, uit zyne opgave, van het getal der Soldaaten en der Olyphanten, die de onderscheide Indiaansche Prinsen te velde konden brengen, valt het ligt over hun magt te oordeelen.
Volgens plinius, hadt men langs den Indus, en wel in dat gedeelte, 't geen wy Penjab en Moultan noemen,
| |
| |
twee vry groote Ryken. Een derzelven kon 500 Olyphanten, het ander 30,000 Voetknegten, 800 Ruiters, en 300 Olyphanten, wapenen. Zuidlyker, na Guzarate toe, geeft hy eene menigte woeste en wilde Volken op, die zich verre in 't Oosten uitstrekten. Wy treffen nog deeze zelfde verdeeling van Indie aan: dewyl onze Reizigers in dienzelfden oord een geheele reeks vrye en onafhangelyke Volken plaatzen, die zich van het Westen na het Oosten uitstrekt, en van 't Noordlyk Indie het geheele Schiereiland afscheiden.
In Guzarate hadt men een beroemde Haven, door de Vreemdelingen druk bezogt; deeze was de Stapelplaats des geheelen binnenlandschen Indischen Handels, en van daar voerde men de Koopmanschappen in de Havens van de Roode Zee. De Prins, die daar regeerde, was uit dien hoofde een der magtigsten van Indie, en zyne Staaten strekten zich na het Zuiden, langs de Kust, verre uit. Hy kon 50,000 Voetknegten en 5000 Ruiters in de wapenen brengen. 't Is in eene der Havenen deezes Lands, waar men vervolgens een Tempel, aan augustus gewyd, gebouwd heeft. Dit Ryk is 't geen de Arabieren, van de Achtste en Negende Eeuw der Christen Jaartellinge, het Ryk van Balhara geheeten hebben. Van dien tyd af werd deeze Kust, van Guzarate af tot Kaap Comorin toe, door twee Oppermogenheden bezeten, oor de Balhara, en die, van welke ik nu zal spreeken.
Plinius, naa melding gemaakt te hebben van eenige kleine Nabuurige Staaten, die buiten twyfel aan den evengemelden schattingschuldig waren, gewaagt van een zeer magtig Vorst, die al het overige van de Malabaarsche Kust bezat, tot aan Kaap Comorin toe, pandion geheeten. Hy kon 150,000 Voetknegten en 500 Olyphanten wapenen. Zyne Staaten begreepen in zich een groot aantal Steden, hy was meester van Canara, waar men, volgens plinius, toen Peper haalde. Naar 't zeggen van ptolomeus bezat pandion veele plaatzen op de Kust van Coromandel, en binnen in 't Land; Modura was zyne Hoofdstad. In deezer voege kenden de Ouden nauwkeurig de geheele Malabaarsche Kust, zy bezogten dezelve van de monden van den Indus tot aan Ceylon, en zy dreeven 'er sterken Handel, tot diep in 't Land. Plinius schynt minder te weeten van de Kust van Coromandel, waar minder voor de Handelaars te doen viel,
| |
| |
en dewyl de Vreemdelingen zich daar laater vervoegden, duurde het langer, eer de Inwoonders beschaafd werden. Indien wy, ondertusschen, het oog in ptolomeus slaan, vinden wy in zyne berigten de naamen van Tanjaour, van Arcate, die van de Volken, welken Masulipatan bewoonden, en eenige anderen.
Men ontwaart op die Kust een groot Ryk, ten tyde van ptolomeus, bestaande uit verscheide Indiaansche Natien, welker voornaamste den naam droeg van Soro, of van de Soringers. De Arabische Schryvers geeven aan den Oppervorst deezes Ryks, 't welk in de Achtste en Negende Eeuw, van der Christen Jaartelling nog bestondt, den tytel van Maharaja, of Grooten Raja, waar van men den naam Marate gesmeed heeft, toegeëigend aan oude natuurlyke Inwoonderen des Lands.
Plinius, in zyne beschryving van het Noorden na het Zuiden, tot Kaap Comorin afgedaald zynde, klimt van daar binnenslands door weder op, om tot den Indus te komen, van waar hy zich na den Ganges begeeft. Daar woonden, als in eene vryplaats, verwyderd van de Landen, in welke de groote omwentelingen voorvielen, die westlyker Volken troffen, verscheide Volken, meer of min beschaafd, die vier zeer magtige Ryken vormden, en van welken wy geene kennis draagen. Het eerste, van 't welk plinius spreekt, kon 70,000 Voetknegten, 1000 Ruiters, en 700 Olyphanten; het tweede 50,000 Knegten, 3000 Ruiters, en 500 Olyphanten; het derde 100,000 Voetknegten, 20000 Ruiters, en 1000 Olyphanten; het vierde, en magtigste, 600,000 Voetknegten, 30,000 Ruiters, en 9000 Olyphanten, ten kryg toerusten; zyn Hoofdstad was Palibothra, eene Stad aan den Ganges gelegen, eene Rivier, als toen weinig bekend. - Het Eiland Ceylon heeft men langen tyd aangemerkt als het einde der Wereld aan die zyde, en het verhaal der eerste Grieksche Zeelieden, die ter Zee na den mond van den Ganges voeren, werd in 't eerst voor fabelagtig gehouden. Men voer vervolgens Oostlyker op; doch gaf voor, dat de Goden niet wilden, dat men verder kwam dan het Land Sinae, of der Chineezen, onder voorwendzel, dat de Zee daar te ongestuimig was, en daar vondt de Zeevaard der Ouden haar eindpaal.
IV. Ik zal my hier niet ophouden by de vermeesteringen van osiris in Indie, zy behooren tot de Mythologie, 't verhaal der vermeesteringen van semiramis en
| |
| |
sesostris is al te weinig ontwikkeld, en schynt vergroot. De Meders en Persen hebben alleen eenige Landstreeken, naby den Indus, aan zich onderworpen; alexander is niet veel verder gegaan; maar diens Opvolgers hebben het tot den Ganges toe voortgezet. Toen hebben de Grieken in Bactrianie zich meester gemaakt van eenige Landen langs den Indus. Deeze doortocht, en die vestiging der Grieken in Indie, moeten aangemerkt worden als den eersten der Vreemdelingen, ons bekend; deeze heeft veel moeten toebrengen om de Weetenschappen der Grieken by de Indiaanen in te voeren, by welken wy 'er zo veele voetstappen van aantreffen. De twee Ryken, waar van plinius spreekt, bestonden ten zelfden tyde in dat Land.
De Scythen, het Ryk, door de Grieken in Bactrianie opgerigt, verwoest hebbende, deeden een inval in Indie, en drongen door bykans tot Guzarate, zy verdreeven de Grieken, en onderwierpen de Indiaansche Vorsten. 'Er is grond om te denken, dat de Scythen, in vroegere Eeuwen, dergelyke invallen gedaan hebben; maar het ontbreekt ons aan verhaalen deswegen. Van eene anderen kant blykt het uit ptolomeus, dat eenige Grieken, die verder het Zuiden optrokken, aldaar kleine Vorstendommen vormden, en 't is hoog waarschynlyk, dat veele Indiaanen, om alle die Vreemdelingen te ontwyken, zich nog verder weg begaven, dat is te zeggen, na de plaats, waar Bisnagar ligt, waar zy een magtig Ryk grondvestten, onder het geleide van salavagena, die in 't achtenzeventigste jaar naa christus leefde. Deeze jaartekening, welke overeenstemt met den tyd van de magt der Scythen in Indie, is een beroemd Tydperk by de Indiaanen, en schynt de vernieuwing van hunne Magt in een ander Gewest aan te duiden.
De Scythen, van welken ik gesprooken heb, waren in de zesde Eeuw, van der Christenen Tydrekening, nog meester in de Landschappen, naby den Indus, en vormden 'er een groot Ryk, 't welk zich uitstrekte tot Guzarate; zy konden 2000 Olyphanten wapenen. Omtrent het Jaar DXCIII maakten zy, Zuidwaards op, nieuwe vermeesteringen. Alle deeze Scythen namen de Wetten en den Godsdienst des Lands aan, en werden, om zo te spreeken, Indiaanen: eenigen, nogthans, behielden hunne oude leevenswyze: dewyl men in die Noordlyke Land- | |
| |
schappen nog veelen hunner Afstammelingen vindt, die Nomaden zyn.
Wy kennen nog een derden Inval van Vreemdelingen in Indie, te weeten, die der Arabische, Syrische en Persische Musulmannen. Naa de Landen, tusschen den Oxus en de Saxartes, te ondergebragt, en Sam-arcande ingenomen te hebben, kwamen die Volken in Indie, sloegen zich eerst neder in Moultan, waar zy verscheide Koningryken grondvestten, bestuurd door Prinsen, uit Arabie en Syrie herkomstig, vervolgens drongen zy door na het Zuiden, de Westkust langs.
By deeze eerste Musulmannen vervoegden zich anderen van Turkschen oorspronge, de Ghazneriden, die groote vermeesteringen in Indie deeden, zy werden verslaagen door de Ghouriden, die voorgaven Afstammelingen van de oude Persische Koningen te weezen. Zy overweldigden de Landen, tusschen den Indus en den Ganges gelegen, en drongen door in het Zuiden, tot aan Canara, en breidden hunne overwinningen zo verre uit, dat het wyduitgestrekte Ryk van Balhara, langs die Westkust liggende, en 't welk ten tyde van plinius en ptolomeus bestondt, aan hun onderworpen wierd: dieper landwaards in moesten ook veele Landstreeken bukken. Zy droegen den naam van patanes, en hebben langen tyd Koningen gegeeven aan een groot gedeelte van Indie.
Het Zuidelyker gedeelte van Malabar vondt zich min aan alle deeze invallen blootgesteld; maar het is waarschynlyk, dat veele Indiaanen derwaards de vlugt namen, en 'er omwentelingen te wege bragten. Daar heerschten de samorins, en men weet niet of deezen afstamden van den ouden Koning pandion, van wien plinius gewaagt, dan of zich een nieuwe Stam in die Landstreeken vestigde, omtrent het Jaar DCCCXXV, een Jaar, 't welk nog by de Malabaaren een Tydmerk oplevert. Een deezer Prinsen, die de Leer van mahometh omhelsd hadt, toog na Mecca, en verdeelde zyne Staaten onder zyne Bloedverwanten en Vrienden, 't geen ter oorzaake strekt van de menige Souverainen, waar mede Malabar is opgevuld.
Wat de Landen langs den Ganges aanbelangt, wy weeten niet hoe, en op welk een tyd, de Koningryken, die 'er oudtyds bestonden, verdelgd zyn. De patanes, die hunne vermeesteringen tot die Rivier uitstrekten, hebben 'er veel aan toegebragt. Volgens eenige Schry- | |
| |
veren maakte zich een Turk meester van Bengale, en bragt het Land van Bisnagar te onder; doch, naa zyn dood, verhieven zich verscheide Landvoogden, door hem aangesteld, tot Koningen, 't welke veele Koningryken veroorzaakte.
Men ziet uit dit verslag, dat de ryke voortbrengzels van Indie, ten allen tyde, een verbaazend aantal Vreemdelingen na dit Land gelokt, als mede dat de oude Inwoonders, veele Eeuwen geleden, het Oppergebied aldaar verlooren hebben. Deeze geduurige Omwentelingen noodzaakten veele Inboorelingen Zuid- en Oostwaards te vlugten, en van daar na de Eilanden in Indie, waar zy hunne Wetten en Godsdienst overbragten. De Maraten zyn de Afstammelingen der oude Ingezetenen, in het Land gebleeven, en die, van tyd tot tyd, in verscheide oorden, het juk des Vreemden afgeschud, en zich gevestigd hebben. De Persen, de Grieken, de Scythen, de Arabieren, de Turken, zyn opeenvolgende Meesters in Indie geweest; doch daar van beroofd geworden door de laatere Scythen, die 'er, onder 't geleide van tamerlan, inkwamen. Deeze Vorst maakte, intusschen, slegts kortstondige vermeesteringen tusschen den Indus en de Ganges; hy deedt een ontzettend groot aantal der Inwoonderen omkomen, en versloeg eene menigte van Ghebres, of oude Persen, die zints lang in het Noordlyk gedeelte woonden. - De Afstammelingen van tamerlan drongen vervolgens in Indie, en vestigden 'er zich op vasten voet: zy zyn het die wy Groot Mogolen noemen, en aldaar nog heden ten dage heerschen. In deezervoege heeft Scythie verscheide keeren groote Omwentelingen in deeze Landen veroorzaakt, gelyk ook zo veele andere, in China, Persie, Klein Asie, als mede in Europa, by den val des Romeinschen Ryks. Weshalven men konne zeggen, dat de Afstammelingen der Scythen de meesters zyn van het
grootste gedeelte der Wereld.
By deeze Invallen, te Lande gedaan, moeten wy de zodanige voegen, die van den Zeekant kwamen: want het blykt, dat Indie langen tyd voor de Ouden geweest is, 't geen America naderhand voor ons werd: en, schoon de Geschiedenis ons geen verslag deswegen oplevere, kunnen wy niet twyfelen, of veele Vreemdelingen, die door de Roode Zee daar kwamen, hebben zich in Indie neder gezet, bovenal, wanneer men in aanmerking neemt, dat de Egyptenaars, en Pheniciers groote Zeetoch- | |
| |
ten ondernamen, als mede dat de Grieken en Romeinen op de Havens van Indie voeren.
't Is diezelfde greetige begeerte na de voortbrengzels deezes Lands, welke ons, op eene nog veel grooter afstand van daar verwyderd, derwaards gevoerd heeft. Ten tyde der Kruistochten hadden de Franken, jalours over den Koophandel, dien de Musulmannen aldaar dreeven, ten oogmerk, om zich aan de Roode Zee neder te slaan, om vervolgens in Indie door te dringen; doch de Musulmannen waren in Egypte te magtig. 't Is de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop, aan welke wy de vernieling van den Koophandel der Musulmannen in Indie, en de vestiging van den onzen, te danken hebben. Deeze gebeurtenis alleen heeft meer gedaan dan alle de Legers der Kruisvaarderen. Die laatste inval der Vreemdelingen in Indie is allen te bekend, om 'er op stil te staan.
Zie daar in weinig woorden de groote Omwentelingen, aan welke Indie blootgesteld geweest is, naa den tyd van alexander. Het Tafereel, 't geen ik 'er van maalde, kan niet dan zeer onvolkomen weezen. De Geschiedenis heeft ons naauwlyks de naamen doen kennen van veele Ryken, welker lot wy geheel niet weeten. - Zeer zou het te wenschen zyn, dat Reizigers, bedreeven in de Taal der Indiaanen, de daar opgestelde Verhaalen verzamelden, en ons een juist berigt gaven van die onderscheide Ryken, van de Vorsten, die 'er geheerscht, en de groote Ryksomwentelingen, welke 'er plaats gehad hebben. De Geschiedenis der Indiaanen, die verbonden is aan die van zo veele Volken, zou dienen, om een licht te verspreiden over die van alle Volken, die dit Land bezogten, of het vermeesterden. Dergelyke berigten zouden onze kundigheden uitbreiden, die wy misschien binnen te naauwe perken besluiten; ons alleen bezig houdende met Volken, die slegts een klein gedeelte van onzen Aardbol beslaan.
|
|