| |
Natuurkundige proeve over de circulatie der vochten, in bol- en boomgewassen.
Door Pieter van Aken, A.L.M. & Phil. Doctor.
In onze voorgaande proeve hebben we aangemerkt, dat 'er in het ryk der groeijing veele duisterheden overblyven, die tot een voorwerp ter verdere navorsching voor den natuur-onderzoeker kunnen dienen, en dit heeft wel inzonderheid plaats omtrent de circulatie der vochten, in alle bol- en boomgewassen. - Wy kunnen ons wel niet belooven, eenig byzonder licht aan het begrip van dit natuurlyk gestel, door deze onze proeven, te zullen geven: het zal echter nuttig, en, zoo ik hoop, niet onaangenaam zyn, deels de daar in voor handen zynde duisterheden aan te wyzen, deels de reeds bekende en aangenome stelzels, door proeven en waarnemingen, die onder onze zintuigen vallen, te staven. - Het is bekend, en by mannen van naam en ervarenis als eene zekere waarheid aangenomen, dat 'er in de natuurlyke ontledinge der bol- en boomgewassen een ontelbaar getal van vaatjes, van utriculi, vesiculae en fibrae te vinden is; die tot bereiding en bevatbaarheid der voedende sappen geschikt zyn; doch wier byzondere einden en nuttigheid, waar toe en waarom zy in zekere deelen der gewassen geplaatst zyn, ten eenenmaale onbekend zyn: te meer daar ze zo onder elkander gestrengeld liggen, dat, om den doortocht der vochten, volgens ons begrip, te bepalen, 'er nog andere kleine vaatjes zich bevinden moeten, die onder het bereik van het oog, ofschoon met het beste vergroot-glas gewapend, niet vallen kunnen. - Het is waarschynelyk, dat de manier van groeijing, in alle de deelen der plantgewassen, niet op eene en dezelfde wyze toegaat. - Het bastje, dat tot bescherming van den bast dient, heeft zyne byzon- | |
| |
dere vaatjes, die alleenlyk ter voeding van het zelve schynen te verstrekken; sommige zyn van eene kegelachtige gedaante, met eene dunne en spitse opening aan den buiten-rand voorzien, om de buiten-vochten in te slurpen; andere, die horizontaal geplaatst zyn, zyn kleine lichaamtjes, die, met een zeer vergrootend vergrootglas
beschouwt, eene ophoopinge uitmaken van oneindigmaal kleine blaasjes; geene andere vaatjes doen zich daar op, gelykerwys in den stam, en het binnenste gedeelte van den bast, die dienen kunnen, om de vochten op en nederwaarts te doen circuleeren. - De bast heeft wederom eene andere soort van vaatjes, welke meerendeels in eene horizontale orde liggen, uitgenomen die, welke zich het allerdichtste aan het hout bevinden, of in dat gedeelte van den bast, het welk gemeenlyk liber genaamd word, die, van eene langwerpige gedaante zynde, ter circulatie der sappen van het toppunt des booms tot aan den wortel, dien we zo onmiddelyk beschryven zullen, dienstig zyn. - De wortels hebben wederom byzondere vaatjes, die, om ze te voeden, het allergeschiktst zyn: het meditullium des wortels bestaat uit langwerpige vaatjes, die niet wiskunstig recht, maar een weinig bogtachtig zyn; van welke de meeste horizontaal geplaatst zyn. Hier schynt derhalven eene circulatie na beneden plaats te hebben, ter byzondere voeding des wortels, die mogelyk zyne correspondentie heeft met den nederwaardschen ommeloop in den stam aan het boveneinde; dewyl de wortels soortgelyke takjes onder den grond maken, als de boom aan het boven-einde in de lucht doet. Want, wanneer 'er een worteltje uit den hoofd-wortel voortkomt, doorboort de binnenste en buitenste zelfstandigheid, als 't ware, den buitensten bast des wortels; en, wanneer het door denzelven gaat, neemt het de zelfstandigheid van den bast aan, even als of het een tulp - bolletje was; en dus word ieder worteltje den hoofd-wortel zeer gelyk. - 'Er heeft derhalven, in alle de deelen der plantgewassen, niet eene en dezelfde circulatie der vochten plaats; en het maakzel eens booms kan onder ons begrip niet vallen, als een werktuig, overal met dezelfde kanaalen voorzien; die de vochten na boven, en van boven na beneden. in alle deszelfs deelen brengen: men kan ook niet stellig verzekeren, dat ze alle op zich zelve
werken; sommige vaatjes liggen zoo nabuurig by elkander, dat het meer dan waarschy- | |
| |
nelyk is, dat ze hunne voedende sappen, zoo niet in zyn geheel, ten minste voor een zeker gedeelte, ter voeding van het gemeene lichaam mededeelen. De manier echter, hoe dit toegaat, is tot noch voor de kundigste natuur-onderzoekers verholen; overmits 'er geene genoegzame proeven voorhanden zyn, die duidelyk kunnen aantoonen, hoe deze doortocht geschiede. - Deze nevelen van duisternis en moeielykheden dan daar latende, die vlytige natuur-onderzoekers eene ruime stof ter verdere navorsching opleveren, zullen wy ons met de inwendige circulatie der vochten van beneden na boven, en van boven na beneden, in den stam der boomen bepalen; en aantoonen, dat ze in alle bol- en boomgewassen wezenlyk te vinden is. -
In alle houten stammen is een drieërlei soort van vaten: de kleinste vertoonen zich als fibrae of vezeltjes; hunne gedaante is langwerpig, op de manier van een cylinder: zy loopen van den wortel tot aan het uiteinde der takjes; daarenboven zyn 'er andere cylindrische vaten, die ruimer zyn, en zich op dezelfde manier bevinden; en eindelyk is 'er nog een zeer ruim soort, utricularia vasa, vliesachtige vaatjes, door marc. malpigius tracheae genaamd. - Het is wel waarschynelyk, en het strookt in allen deele met onze natuur-kennis, dat de binnenste utriculare vaatjes in den stam, door een kronkelachtig bandje omwonden, om de uitzetting te kunnen verduuwen door de lucht-bolletjes, zich in dezelve bevindende, wanneer ze door de warmte groter worden, eene persing tegens de andere cylindrische vaatjes van het tweede soort maken; en dus door hunne veêrkracht eene schommeling veroorzaken, waar door de zich daar in bevindende vochten na boven kunnen gevoerd worden, en dus plaats maken voor andere, die van beneden komen. Het is ook wel waarschynelyk, dat deze werking dus door den geheelen boom plaats heeft; nadien men doorgaans ziet, dat de boomen hunne bladeren het allereerst aan de beneden-zyde, en het laatst aan de boven-zyde, krygen. 't Is ook wel waarschynelyk, dat de cylindrische vaatjes van het eerste soort, die veel dunner zyn, dan de andere, dienen om de overblyvende vochten na beneden te ontlasten, en dus dat 'er eene circulatie der vochten van boven na beneden, en van beneden na boven, in alle boomen plaats heeft; doch echter schynt dit niet boven het waarschynelyke te gaan? Het is eene zaak, die wel
| |
| |
het best met onze theorie overeenkomt; dan of ze met de wezenlyke waarheid strookt, blyft in het onzekere, zoo lang men niet ten volle overtuigd is, dat deze drieërlei soort van vaatjes, door eene bestendige en onafgebroken leiding, den geheelen boom van deszelfs wortel tot het toppunt vergezellen. - Wy hebben daarënboven aangemerkt, dat 'er in den stam der boomen zeer ruime en enge cylindrische vaatjes zich bevinden; het is zeer waarschynelyk, dat de voedende sappen door de ruime na boven klimmen, om dat 'er veele vereischt worden, om de bladeren, bloemen, vruchten en takken te doen groeijen; ten minste meer, dan 'er nodig is, om den wortel te besproeijen en te voeden. Voor deze theorie is wel geen wiskunstig bewys; doch dezelve word echter uit de ondervinding en waarnemingen, met eenigen grond, afgeleid. Want, by aldien men een stammetje of tak van een boom verkeerd in den grond steekt, met den wortel na boven, zal het wel groeijen, maar op verre na zoo tierig niet, dan, wanneer het op eene natuurlyke wyze daar in geplant is, wanneer de wortel zyne gewoone plaats in den grond heeft. Door de kleiner vaatjes zullen als dan de sappen van den wortel tot de takken gebragt worden; door de grote zullen zy van de takken tot den wortel wederkeeren; dewyl de loop der vochten in den stam buiten allen twyfel den zelfden gang gaat, of hy met de takken in den grond geplant zy, met den wortel na boven, of op de gewone wyze met den wortel na beneden. Minder voedsel zal 'er dan door deze vaatjes, als anderzins door het andere soort van groter, kunnen opklimmen; waarom dusdanig een stammetje of boom, by aldien het eenigen tyd blyft groeijen, echter, niet, ten minste zeldzaam lang, zal stand houden, overmits de geheele circulatie der vochten word omgekeerd. - De gemeene gedachten der wysgeeren over de circulatie der vochten, nederwaards, word noch daarënboven door het volgende bevestigd: Wanneer een boom op zekere plaats sterft, dan zal men
ondervinden, dat de bedorve sappen door de gewoone vaatjes nederwaards vloeijen, en den grond, waar in hy staat, ten eenenmaal besmetten; zoo dat, wanneer men daar niet op bedacht is, om de bedorve aarde weg te neemen, en een nieuwen boom in deszelfs plaats brengt, die gezonde boom daar nimmermeer zal groeijen; ten blyke, dat deze langwerpige dunne vaatjes als zoo veele buisjes zyn, die de voch- | |
| |
ten des booms nederwaards in de aarde ontlasten. - Gelykerwys dit nu by de ondervinding in de stammen plaats heeft, zoo ook is die zelfde neiging in de takjes zichtbaar. Wanneer een afgesneden takje in den grond gestoken word, dan komen 'er gemeenelyk geene wortels aan dat deel, het welk den grond doorboort; maar aan het bastje, het welk het allerdichtste is aan de oppervlakte der aarde, bespeurt men eenige bultjes aan de zyden, welke door een spleetje gevolgd worden; veroorzakende een wondje, het welk, door de opkrimping van het bastje, door een zeker boordsel omvangen word. Dit wondje maakt voor het houtachtige merg, en de fibrae of vezeltjes, den uitgang gemakkelyk; met deze vezeltjes komen 'er te gelyk utriculi of vliesachtige rokjes voor den dag, die altoos de vezeltjes vergezellen; en dus zal het door de circulatie nederwaards tot een boomtje voortgroeijen. - Uit het snoeijen der boomen kan men het zelfde bewys ontleenen; want, wanneer men een takje met eene schuinsche snede afsnyd, zal men ondervinden, dat 'er aan de zyde, alwaar de snede het allerspitste toeloopt, by den wortel, of aan het uiteinde van het takje, altoos een ander zal voortkomen, loodlynig met de schuinte der snede. Byaldien het daarentegen overdwars word afgesneden, loodlynig op zyn as, dan zal 'er aan beide de zyden een spruitje groeijen. De reden is in de circulatie der vochten nederwaards gemakkelyk te vinden. Het hout is aan het hoogste einde der snede, van wegens de schuinte, zeer teêr; alwaar gevolgelyk de vezelen veel schielyker en
scherper door de lucht worden uitgedroogd dan in eenig ander; derhalven verstoppen aldaar de vaatjes spoediger, en veroorzaken aan die zyde eenen groter toevoer van vochten nederwaards, dan in de andere, welke hare ontlasting krygen, door een bot of takje aan die zelfde zyde te maken; welke toevoer in 't geval van eene overdwarsche of horizontal snede gelykmatig is, en gevolgelyk aan beide de zyden een bot of takje moet opleveren.
Uit deze waarnemingen blykt dan duidelyk de zekerheid der aangenome gedachten der wysgeeren, over de circulatie der vochten nederwaards in de boomgewassen. Dezelve heeft insgelyks plaats in de bolgewassen: want, byaldien men een hyacinth of tulpbol op den rand van een hol glas, met water gevuld, plaatst, komen 'er aan de beneden-zyde van den bol zeer lange wortels voor den
| |
| |
dag, die dagelyks door het water in het glas na beneden loopen, en door hunne gestadige aangroeijing het vaatje, of schoon redelyk groot, vervullen. De circulatie is derhalven hier gelykmatig met die der boomgewassen; en in het algemeen gesproken, kan ze op alle aardgewassen worden toegepast: ten minste (om onze aandacht enkel op een gemeen grasscheutje te laten vallen,) men kan daar uit zeer gemakkelyk begrypen, waarom het zoo spoedig over de aarde voortkruipt, en aan alle zyden zoo veele wortels daar in schiet. Om echter dit des te beter te bevorderen, moet men in acht nemen, dat men dat gedeelte der aarde, het welk het grasscheutje beslaat, nat houde, en gestadig met water bevochtige. De bast word dan gestadig dunner, en dus komen 'er vezeltjes uit het midden van het steeltje voor den dag, die zich aan de aarde hechten; en, onder het maken van wortels, daalen ze daar in neder, terwyl ze middelerwyl na boven bladeren of grasscheutjes schieten; en dus gaat het voort in soortgelyke aardgewassen, gelykmatig aan de eerste. - Het maaksel echter van alle bolgewassen is niet één en het zelfde; maar naar verschillende soorten zeer verscheiden. Want, om ons hier tot een witten leliebol te bepalen: van het onderste gedeelte van dit soort van bollen hangen in den herfst gemeenelyk eenige bladeren af, of gekorve aanhangsels, loodkleurig, die als dan met het voortgebragte sap vermageren en versterven; naderhand volgen 'er andere ryen van bladeren op; deze zyn aan de buitenzyde bultachtig, na de binnenzyde een weinig holachtig, zoo dat ze elkander kunnen besluiten, en eenen ronden bol uitmaken; zy nemen haren oorsprong van den wortelachtigen tronk, uit welks voetsteun de loodkleurige wortels voortkomen, die gewoon zyn de zylingsche worteltjes voor te brengen, welke hier en daar als met witte hairtjes doorzaaid zyn. Van den wortelachtigen midden-cylinder nemen de bladeren, tusschen verscheide vlakken, haren oorsprong, en tusschen deze wederom nieuwe
wortels: in het bovenste gedeelte van dezen cylinder komen bladeren voor den dag, die naderhand den steel omvangen; welke binnen den knop, die door veele bladertjes is omwonden, den bloem bedekt, en ter groeijing koestert; zoo dat dit maaksel zeer verschillend zy van dat der andere bolgewassen; en echter zal 'er eene gelykmatige en eenparige werking in de natuur en den ommeloop der sappen moeten plaats hebben.
| |
| |
Wy besluiten dan, dat de bol- en boomgewassen kunststukken zyn, die langs verschillende richtingen van voedende sappen door vaatjes, wier doortocht, wat het hoofdzakelyke aanbelangt, voor het meerder gedeelte onbekend zyn, die verschillende gedaanten uitmaken, die we zoo verrukkend bewonderen; richtingen, zoo wonderbaar, dat, hoe dieper men in dit kabinet der natuure indringt, en hoe veel groter vorderingen men maakt, in het zelve te ontwikkelen, hoe groter blyken van eene Alwyze voorzorg zich duidelyk daar in vertoonen.
|
|