heden hebben. - Ondergaat men veel moeijelykheden, veel onrust veel harde ontmoetingen; men moet zich verwonderen, hoe de mensch de kragten heeft, om ze te kunnen doorstaan. - Gewent men zich aan vermaaken, men rust niet voor men ze heeft gevonden. - Men is 'er zo dra niet van ontslaagen, of men zoekt ze weêr op, en loopt ze weêr zo sterk na, als men ze voor eenigen tyd tragtte te ontvlieden - Geeft men zich over aan de dartele wellustigheden der waereld; - de mensch heeft geen vermaak ten zy in de woningen van wellust; - buiten deze verveelt hy zich, buiten deze is alles hem een last. - Gewent men zich aan de eenzaamheid, het minste gewoel is vervelend en lastig. - De mensch hoe zeer een gezellig schepzel, kan zich der zamenleving zo zeer onttrekken, dat hem het byzyn van anderen een geweldige last word, dat hem alle gezelschap hatelyk is. - Het heeft dikwyls voor ons zeer vele moeite in, dien kring te verlaten, binnen welken wy ons eenen tyd lang bewogen hebben. - Hoe vele moeijelykheden, hoe vele bezwaren, welk eenen last men binnen denzelven ook ontdekken moge, veelal zal het bezwarelyk vallen, dien te verlaten, om zich in eenen anderen te gaan bewegen.
Is men aan een woelagtig, onrustig leven gewoon; de rust zal zulk eenen doen kwynen; - ze zal hem een verdrietig, een pynelyk leven doen leiden. - Ongemakken en krankheden, te voren nooit gekend, zullen hem aanvallen, en ten laatsten in het graf slepen. - De wakkere zeeman, aan het dobberen der golven gewoon, gewoon duizend en duizend gevaren met eene onverschrokken dapperheid te tarten, veragt een stil, een gerust leven; of, gedwongen zynde, dat te moeten lyden, verveelt hy overal zich zelven; - vindt nergens genoegen, en in zyn gerust leven kan hy op geene wyze voor zichzelven ruste vinden. - Zo veel werkt de gewoonte op den mensch, en, als de ondervinding het niet onwraakbaar maakte door gestadige voorbeelden, zou men het niet dan met moeite kunnen gelooven.
Met niets in de waereld word 'er zonderlinger omgesprongen, dan met het geluk. - Elk mensch staat 'er na, zodra hy maar slegts eenige bevatting van zaken begint te krygen: dierhalven kan men rekenen, dat het geluk het eenig doel is van onze bejagingen. - Dan het is zeker, dat elk niet op den regten weg is om het op te sporen - Dat 'er iets zy, 't geen inderdaad den naam van geluk waardig is, zal niemand in twyfel trekken, even zo min, als dat de mensch voor geluk geschapen is, en het geluk wederom voor den mensch geschikt. - De menschen zouden geheel tot werkeloosheid vervallen, wierden zy niet aangevuurd, om zichzelven gelukkig te maken. - Het komt 'er nu maar op aan, wat geluk zy; of het slegts in de verbeelding besta;