Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
III.
| |
[pagina 186]
| |
Men verwarre het waarlyk verheevene, het waarlyk wonderbaare, niet met het enkel zeldzaame, of betrekkelyk verwonderlyke; het eerste is waarlyk groot, waarlyk zeldzaam, en het rechtmaatig voorwerp van bewondering, het tweede zulks alleen met betrekking tot ons oordeel en onze vooropgevatte begrippen. De Mensch, het Schouwtooneel der Natuure, en de Godheid, leveren ons drie soorten, en drie onderscheidene trappen. Eene verrukkende Schoonheid, eene verbaazende Lichaamssterkte, kunnen zomtyds stoffe aan den verheeven Styl verschaffen, doch de waare grootheid en uitmuntenheid van den Mensch vertoonen zich veel beter in de hoedanigheden der Ziele. Wy bewonderen, bovenal, de groote uitgestrektheid van 't Vernuft, de doordringenheid van Verstand, de vlugheid van Geest, de juistheid der Redenkaveling, de edele Fierheid, de Edelmoedigheid, den Moed, de Onverschrokkenheid, de Vriendschap, de Goedaartigheid, het Medelyden, de Dankbaarheid, en, met één woord, alle sterke pryzenswaardige Hartstogten, of ten minsten Hartstogten die te verschoonen zyn, van wegen derzelver voorwerp, de omstandigheden en gelegenheden, welke die doen gebooren worden. Alle voorwerpen, met derzelver oorzaaken, uitwerkzelen, gevolgen en omstandigheden, kunnen ryke stoffe verschaffen voor den Verheeven Styl. De Mensch ontdekt in zichzelven waar over hy zich moet verwonderen; hy vindt in zich iet grootsch, uitmuntends en verheevens, wanneer hy, niet laag kruipende, zyne uitsteekenheid en waardigheid in opmerking neemt. Hoe zeer bemin, hoe hooglyk bewonder ik de vervolgde Deugd, die te midden van de vervolging pal staat! En ik kan niet naalaaten, met verrukking dien Wyzen te beschouwen, die met een bedaard en onbeneveld oog de verwoesting van alles, wat hem omringt, aanziet. Onder den rang der voorwerpen, die geenen dan een valschen luister hebben, tel ik den Roem, als dezelve langs geen eerlyken weg verkreegen is, de Eer, de Waardigheden, en zelfs de Vorstlyke Grootheid, als 'er Ondeugd mede gemengd is. Ik beweer niet, dat de Roem, de Majesteit, en de Koninglyke Magt, nooit iet anders dan het valsch schitterende bezitten: zy zyn het beeld, of liever de schaduw, van die zelfde Eigenschappen in de Godheid. Een groot Koning, een Koning, die regtvaardig en goed is, een Koning, die zichzelven aanmerkt als | |
[pagina 187]
| |
den eersten Verdeediger, den eersten Krygsheld, van zyn Vaderland, een dier Koningen, waar van de Geschiedenis maar al te schaars voorbeelden oplevert, is een waarlyk groot en verheeven voorwerp; doch hy moet zyne voornaamste verdienste, zyne voornaamste grootheid, van zichzelven ontleenen. Zyn Rang moet hem alleen de bekwaamheid schenken, om, 't geen hem eigen is, meer te doen uitkomen. Even als de Zon, moet hy alle voorwerpen, die hem omringen, verlichten en doen schitteren, en van dezelve geen luister, dan by wederkaatzing, ontvangen. Ondertusschen moet men erkennen, dat 'er meer verdiensten, roem, en weezenlyke grootheid, gelegen is in het weigeren, dan in het aanneemen der Vorstlyke Waardigheid. Verstandige diocletianus, hoe veel steekt gy in myn oog boven caesar uit! De Mensch vindt zich door 't Schouwtooneel der Natuure omringd. Alles is schoon, alles is groot in de Natuur; daar is niets laags, dan onze wyze van dezelve te beschouwen, en haare wonderen na te speuren. Het Insect, 't welk ons het allerveragtlykst voorkomt, heeft iets, om ons in verwondering weg te rukken, zo ras wy 't zelve van nader by beschouwen. Uwe bewondering, uwe verrukking, zullen nooit ophouden, indien gy den kring aller weezens doorloopt, en alle de schoonheden der Natuure opmerkt: overal zult gy de doorsteekendste trekken vinden van eene onbegrensde Magt en oneindig Verstand. Zekere voorwerpen in de Natuur, die misschien de wonderbaarste niet zyn, hebben het voorregt gekreegen, om ons boven andere te treffen: onze uitdrukking moet, buiten twyfel, zich schikken naar het hooge denkbeeld, 't welk wy 'er van gevormd hebben, en de gevoelens, welke zy in ons verwekken. Van dien aart zyn Donder, Blixem, Aardbeevingen, Vuurbraakende Bergen, Comeeten, Noorderlichten, Byzonnen, Regenboogen, Stormen. Maar wie kan den Luister der Godheid beoogen? Wie waardig het Opperst Weezen denken en spreeken? Wie is in staat om ons de Godlyke Eigenschappen af te maalen? Wie kan zyne Almagt, derzelver werking, en wondere daaden, beschryven? God sprak daar zy licht, en daar was licht! Schoon deeze uitdrukking ons verrukt, hoe zwak is zy egter, en hoe weinig geëvenredigd aan de grootheid des werks! Alles, wat het Opperweezen | |
[pagina 188]
| |
betreft, is een onuitputbaare bron van Grootheid en Schoonheid. Ik verwonder my des niet, dat milton zo verheeven is, hoe onwaardig eene rol hy de Godheid zomtyds laat speelen. Kan men zulke groote voorwerpen beschouwen, zonder de diepgaandste verwondering, en zonder dat die verwondering en de grootheid, welke dezelve veroorzaakt, altoos beneden onze zwakke uitdrukkingen blyven? De Goden des Heidendoms waren slegts ingebeelde Weezens, die alleen eene ontleende Verheevenheid hadden: maar de Godlyke Eigenschappen, de meer dan menschlyke vermogens, welke men in dezelve veronderstelde, zyn vatbaar voor de schitterendste gedagten en de verheevenste uitdrukkingen. De Dichters hebben ze in den schoonsten dag gezet. Men moet zelfs erkennen, dat de Heidensche Godgeleerdheid, hoe valsch, hoe ongerymd dezelve moge weezen, iets verlustigends in zich hebbe. Het Heelal vertoont zich in dezelve onder de schitterendste en vrolykste gedaante; alles is bewoond, tot de schriklykste eenzaamheid toe: alles ademt 'er, alles leeft, alles spreekt, alles is in werking, alles heeft byzondere oorzaaken, verstandige, spreekende, door drift bezielde oorzaaken, en die ons gevolglyk deel doen neemen. 'Er zyn ook voorwerpen, uit zichzelven niet wonderbaar; doch welke men tot het Verheeven kan opvoeren, door ze te vereenigen met die verheeven zyn. Het groote, het schoone, spreiden den glans wyd en zyd uit, en schenken luister aan alle omstaande voorwerpen. Van hier is het, dat een oneindig getal Voorwerpen en Denkbeelden, die, op zichzelven of elders geplaatst, niets ongemeens zouden hebben, aan de zyde van het schoone slikkeren; van hier is het, dat zekere bedryven en zekere driften, in byzondere omstandigheden, met verheevene voorwerpen verbonden, 'er het character van aanneemen, en het geheel, dus zamengesteld, met denzelfden luister schittert. Zodanig zyn de Voorwerpen, welke men tot het Opperweezen t' huis brengt, die men verheft en belangryk maakt, door ze in verband te brengen met de Almagt en de oneindige Wysheid. Het Verheevene verwekt in ons de leevendigste Bewondering, Geestdrift, en zomtyds Verrukking. Het Verheevene voert den geest omhoog, boezemt verlangens in, met vreugde vermengd, en eene edele fierheid. Die schoo- | |
[pagina 189]
| |
ne gedagten, die grootsche gevoelens, die beweegingen der Ziele, zo natuurlyk eigen op 't gezigt van het Verheevene, toonen middagklaar, dat dezelve geschaapen is voor groote zaaken, dat zy zich jammerlyk vergeet, als zy laag kruipt. 't Is een vreemd en schandelyk misbruik van 't Verheevene, als men 't zelve bezigt, om de alexanders, de caesars, en alle die verdelgers des Menschdoms, wier dwaaze Eerzugt het Krygsgeluk begunstigde, op te hemelen, en de helklinkendste lofspraak te gebruiken, tot het vermelden van hunne overwinningen, zegepraalen, en menschenslachten. Welk eene buitenspoorigheid, Wreedaarts, die den naam van Mensch zich onwaardig gemaakt hebben, te bewonderen, te bezingen, en tot den rang van Goden te verheffen! De Werken van homerus deeden den Zoon van philippus het hoofd draaijen. Caesar, de bewonderaar van alexander, poogde hem te volgen. En hoe veel ongelukkige naavolgers hebben, in laateren tyde, die Geessels des Menschdoms gehad! In deezer voege heeft dat meesterstuk des Menschlyken Vernufts, de Iliade, ons een menigte van rampen geteeld; een der scherpste spoorslagen tot dolzinnigheid geevende. Doch kan men niet hooger opklimmen? Heeft achilles hercules, hercules bacchus, niet ten voorbeelde gehad, en bacchus buiten twyfel weder eenen anderen, wiens dolle buitenspoorigheid bewonderd en gepreezen was? De Woorden niets anders zynde dan de uitdrukkingen onzer Denkbeelden, hangt de winderige, de valsch verheevene, de verwarde Styl zo veel van onze Denkbeelden als van onze Woorden af. Al te vergezogte Gedagten, buitenspoorig verheeven, en met daar aan overeenkomstige bewoordingen uitgedrukt, veroorzaaken den winderigen Styl. Verheevene Gedagten, ernstig toegepast op een gering voorwerp, of een voorwerp, 't welk dezelve niet verdient, kwetzen, daar de evenredigheid ontbreekt, het gezond Verstand, en brengen het valsch Verheevene voort. Valsche, wonderlyke, grillige, weinig bondige Gedagten, die geenen dan een valschen glans hebben, leveren eene andere soort van opgezwollen Styl. Een groot getal duistere denkbeelden, kwaalyk geschikt, zonder verband, bekleed met hoogklinkende woorden, welken geen klaaren en bepaalden zin hebben; of wel denkbeelden, die, door eene menigte van zwellende woor- | |
[pagina 190]
| |
den, maar zeer weinig gedagten uitdrukken, verwekken 't geen men Wartaal noemt. Indien 'er eenige Stoffe is, die uit zichzelven verheeven zyn moet, is het buiten tegenspraak het Heldendicht, het Onderwerp, en de Held van 't zelve; de grootste Dichters schynen hier omtrent misgetast te hebben. By voorbeeld, wat verheevens is 'er in den Toorn van een Jongeling, wien men zyne Beminde ontnomen heeft? Ziet daar, ondertusschen, het gewigtig onderwerp der Iliade. Ik zie in den Godvrugtigen eneas, van virgilius, niets anders dan een Prins, altoos in traanen, of in gebeden, die ondertusschen niet aflaat onregtvaardig, schelmagtig, en wreed, te weezen. Niemand is 'er, of hy bemint en beklaagt den ongelukkigen turnus, den vyand van den Held. Strydt het niet tegen allen Regt, dat een gelukzoekend Prins hem van 't voorwerp zyner Liefde en van 't Leeven berooft? Daarenboven, het oogmerk van zo veele onregtvaardigheden en misdryven is, om 'er nog grooter te pleegen, om het Ryk te grondvesten van die Roovers, die zo menigmaal de wereld in rep en roere stelden, en verwoestten. - Welk een Held biedt ons tasso aan, ik zeg niet in 't oog des Ongeloofs, maar van een verstandig Christen, kundig van de beweegredenen, de wanordes, en de gevolgen der Kruistochten, met één woord, kundig in de geheele Geschiedenis dier buitenspoorigheden? - Milton heeft, buiten twyfel, het verheevenste Onderwerp gekoozen; doch is 'er iets onwaardiger, iets belachlyker, dan aan de Godheid menschlyke zwakheden toe te schryven, god, die met eene enkele gedagte alles kan vernietigen, met zyne Schepzelen in twist te brengen, en met de Duivelen tot zo verre in kryg, dat de overwinning in twyfel schynt te hangen? Welk een ongerymd en wanschiklyk mengzel van Verdichtzelen en Verborgenheden! Liever wil ik camoens in de Indiën volgen, en my, vol verrukking en genoegen, onder nieuwe Lugtstreeken plaatzen. Maar ik bemin bovenal de naagedagtenis van den besten der Vorsten, van dien grooten Koning, die de Overwinnaar en de Vader zyner Onderdaanen geweest is. De groote Prinsen, de goede Wetgeevers, zy, die groote ommewentelingen in de Weetenschappen hebben te wege gebragt, een descartes, een newton, een leibnitz, met één woord, de Weldoenders van het | |
[pagina 191]
| |
Menschdom zyn de Helden, die verdienen bezongen te worden. 't Is een zeer valsch vooroordeel, zich te verbeelden, dat men geen groote en schoone Dichtstukken kan maaken, dan onder dezelfde gedaante: dat men altoos moet vegten, dood slaan, de zeeën doorkruissen, ter helle nederdaalen; dit alles was goed in een eenig Dichtstuk. De naavolging vermindert de verdiensten van virgilius niet weinig, en nog meer die der geenen, welken wederom de voetstappen diens Dichters drukten. Ik staa verbaasd, dat men geen wederzin gekreegen heeft, van steeds bykans dezelfde zaaken te zien vertoonen. De Natuurlyke Historie verschaft ons een oneindig aantal aangenaame en verheevene Onderwerpen. Doch geen geschikter voorwerp voor het Heldendicht kan zich aanbieden, dan de ontdekking der Nieuwe Wereld: welk onderwerp is schitterender, schooner, ryker, en geschikter, om alle soorten van cieraaden te ontvangen: welk onderwerp een homerus en een virgilius waardiger?
(Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|