Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten, XXIIIste Deel, beginnende met den Jaare 1759, en eindigende met den Jaare 1765, bevattende het Tydperk der Minderjaarigheid des Erfstadhouders Willem den V. Ten onmiddelyken vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie. Te Amsterdam, by J. Allart, 1789. In gr. 8vo. 382 bladz.Van het Eerste Deel deezes Werks ten Onmiddelyken Vervolge van wagenaars Vaderlandsche Historie geschikt, en het XXIIste Deel getekend, berigt geevende, hebben wy verslag gedaan van des Schryvers oogmerk, om het Tydvak, openvallende tusschen wagenaar's Werk en het Vervolg daarop met den Jaare MDCCLXXV aanvangende, in drie Deelen aan te vullen, om dus een geheel te leverenGa naar voetnoot(*). Bevatte 't zelve het Tydperk van het Gouvernant- en Voogdesschap van haare Koninglyke Hoogheid anna: het tegenwoordig afgegeeven Deel loopt, uitwyzens de Tytel, over de dagen der Minderjaarigheid van den Erfstadhouder. De Voorzieningen op de Voogdyschap in de onderscheide Gewesten beraamd, de goedgekeurde benoeming der Persoonen, over de Opvoeding der minderjaarige Spruiten aangesteld, bragten te wege, dat, over 't algemeen, ten dien opzigte alles rustig in den Lande toeging: alleen in Overyssel, waar reeds veel te doen viel, toen het ingeleverd Plan van Voorziening Staatswyze zou bekragtigd en vastgesteld worden, ontmoette het wederspraak, en | |
[pagina 589]
| |
viel des in Kampen veel te doen. - Algemeener was het geschil, wegens het Huwelyk van carolina met den Prins van nassauw weilburg. - De Zeeroveryen der Engelschen gingen den ouden gang, en gaven gelegenheid tot een Gezantschap derwaards, en ook tot moedbetoon eeniger Lands - capiteinen. - Terwyl Frankryk en Engeland, door hunne Gezanten, by den Staat sterke Vertoogen, wegens de Vaard der Nederlanderen, inleverden. Dit is, behalven de vermelding van het Sterven, de Begraavenisse, en de opgave van het Character der Gouvernante en Voogdesse anna, de Hoofdinhoud van het LXXXV Boek, waar mede het tegenwoordig Deel aanvangt. Het volgende Boek geeft verslag van een Watervloed in den Jaare MDCCLX, en van de Aardbeevingen toen gevoeld; van het volduuren des Oorlogs tusschen de Oorlogende Mogenheden ondanks een aanblik van Vrede: en den voortgang van de Beroovingen en Verbeurt-verklaaringen der Engelschen, onder george den III; van het voltrekken des Huwelyks van Prinses carolina, ondanks het marren eener vlotte en algemeene toestemminge, van den opgewakkerden twist te Kampen, waar de Magistraat op de Gemeente zegepraalde, en van de Geschillen over de uitvoering des Reglements van Voogdyschap in Gelderland gereezen, waar in de Staaten de Magistraaten de hand boven 't hoofd hielden; in 't breede gewaagt het van het hoogloopend geschil tusschen Holland en Stad en Lande, over de Lyfrenten. Op 't einde ontmoeten wy een berigt van eene veilige Legplaats voor de Schepen in Texel, agter de Horst, 't welk wij als eene min bekende en weetenswaardige byzonderheid hier afschryven. ‘In een Land, waar de Zeevaard met alle reden, voor een der eerste bronnen van Welvaard gehouden wordt, is eene veilige Reede voor de Koopvaarders een onwaardeerlyk goed; en geene schatten zou men bykans te groot kunnen noemen, om dezelve te verkrygen, indien ze konden strekken om dien zegen te koopen, in zo verre menschlyke voorziening denzelven kan verschaffen. Dat onze Reede, aan den Texelstroom, de veiligste by lange na niet is, getuigen de veelvuldige Scheepsrampen by Storm en Ysgang: en heeft de waakzaame zorg van 's Lands Vaderen niet verzuimd, door groote kosten, zeer veel toe te brengen tot eene meerdere beveiliging van zo veel schats, als menigmaal zich daar blootgesteld | |
[pagina 590]
| |
vindt aan de dreigendste Zeegevaaren. - Op Kusten, aan zo veel veranderings onderworpen als de TexelscheGa naar voetnoot(*), kan zich eene gelegenheid opdoen, die, aangegreepen met weinig kosten, de gezogte veilige legplaats oplevert. Zonder eenige kosten van noemenswaardig aanbelang, boodt zich, ten deezen dage, zulk een Reede aan by den Texelschen wal. Een Zandbank, onder den naam van de Horst bekend, vormde aan den Zuid- en Westkant van Texel, door 't verloop der diepte, een arm, die, als 't ware, de daar agterkomende Schepen omvatte. Kleine Koopvaarders hadden 'er zich reeds zints eenigen tyd van bediend, allengskens werden zy van grootere gevolgd, vry diepgaande Schepen zogten 'er berging; zo dat meer dan Vyftig op één tyd, in eene ry agter die Zandbank, geschaard lagen, even als de Schepen in de Laag voor Amsterdam. Capiteins en Schippers verheugden zich over die Legplaats tegen Noorde en Noord - westen Winden gedekt, en zo gereed om uit te loopen, als de wind daar toe gunstig opwaaide. Het naastbygelegene Texelsche Dorp, de Hoorn, veelvuldig bezoek krygende van de daar liggende Schepen, bevlytigde zich om allen noodigen voorraad en verversching in gereedheid te hebben; het bloeide door een ryk vertier. - De menigte der Zeevaarenden, die deeze veilige Legplaats verkoozen, klaagden over het onzeker bestellen, en de hoogloopende Brievenport, aan- en van de Schepen agter de Horst liggende; de Boekhouders en Reeders vonden de Naamen der aldaar invallende of van daar vertrekkende Schepen, of geheel niet, of zo gebreklyk, opgegeeven, dat het niet weinig belemmerings veroorzaakte. Overzulks werden Commissarissen der Posteryen van Holland en Westfriesland, op een schriftlyk verzoek van veele Kooplieden en Schippers, te raade, om in Wynmaand deezes Jaars, (MDCCLX) voor rekening van 't Gemeene Land, een Postschuit aan te leggen, bepaald om de Brieven aan de daar leggende Schepen te brengen, en 'er van af te haalen, als mede de Naamen van de daar aangekomene, en van daar afgezeilde, Schepen op te neemen, ten einde ze mede op | |
[pagina 591]
| |
de Lysten der Zeetydingen konden geplaatst wordenGa naar voetnoot(*). Het liet zich aanzien of men deeze gunstige gelegenheid en veilige Legplaats zou te raade houden, door die Zandbank te doen aanhoogen, en duin te vormen van het onderschepte stuivend zand. Van den uithoek der Horst af tot den Texelschen Wal, zette men stroobosschen ten dien einde, by het verhoogen en onderstuiwen voegde men 'er andere aan toe, en hadt, op eenige plaatzen, dit aangevangen werk, een oogschynlyk gewenschten uitslag. Des kundigen dien arbeid aanschouwende, hadden gaarne gezien, dat een Werk, 't geen in de gevolgen, op den duur, zo heilryk voor de Scheepvaard weezen kon, met meer vastigheids aangelegd, en beter bezorgd wierd; zy vreesden, dat het losopgevangen en niet wel verbonden zand, by een Storm en hoogen vloed zou wyken, en al den arbeid geheel nutloos in de diepte weggevoerd worden. 't Gevreesde gebeurde eerlang. En, waaraan ook het verwaarloozen eener betere, en zeer mogelyke bezorging moet worden toegeschreeven, door zommigen gezogt in de baatzugtige inzigten eener Stad in het Noorder Kwartier; hoogst bejammerens is het, dat men die Reede niet behouden, of althans daar toe de beste maatregelen en middelen niet in 't werk gesteld heeft. Binnen korte jaaren, verviel die Reede tot de voorheen weinig beduidenheid, om slegts kleine Vaartuigen te bergen, en werd de nieuwlings aangelegde Postschuit noodeloos. - Door de Horst te behouden, zou ook, misschien, een nu dreigend deerlyk verloop in de Texelsche Zeegaten voorgekomen, of althans verminderd, weezenGa naar voetnoot(†).’ | |
[pagina 592]
| |
Het LXXXVII Boek schetst hoofdzaaklyk de nieuwe voorslagen der Vredesonderhandelingen tusschen de Oorlogende Mogenheden, hoe ze gestremd, afgebroken, weder aangevangen, en van den vrede gevolgd werden; hoe de Vriendschap tusschen deezen Staat en Engeland herleeft; Capitein dedel's moedig gedrag; 't geval van Jonkheer onno zwier van haren; de inleiding van willem de V ter hooge Vergaderingen, om 'er, onder den eed van Geheimhouding, Zitting te neemen; de zwaare Bankbreuken in MDCCLXIII; de Kerktwisten in Zeeland, in Friesland; de verongelyking des Graafs van wartensleben, onzen Gezant, en het handhaven zyner zaake; 't Geschil tusschen de Staaten van Utrecht en Directeuren der Societeit van Suriname; de Watersnooden in Gelderland en Overyssel. In het LXXXVIII Boek vinden wy, om alleen het voornaamste op te noemen, behandeld het Geschil tusschen de Nederlandsche en Engelsche Oost-Indische Maatschappyen; de gevaarlyke opstand op Rio de Berbice; het bewilligen der Staaten van Holland in eene vermeerdering van de Landmagt, mits 'er een vaste post op den staat van Oorlog, voor den Zeedienst, gebragt wierde. De oproerige Beweegingen en Godsdienststoorenissen der Protestanten te Vaals, van hooger hand gestuit. De handelingen in Friesland omtrent den Eerw. g.t. de cock. Het Ontwerp in Friesland, om de Meerderjaarig-verklaaring des Erfstadhouders één Jaar te vervroegen. De Dood van maria louisa, en hoe de Prinses van nassauw weilburg, naa den dood haars Grootmoeders, de Magistraatsbestelling in de Friesche Steden, aanvaardde. De even aangestipte byzonderheid van de pooging in Friesland, om des Erfstadhouders Meerderjaarigheid, één Jaar te vervroegen, zullen wy uit dit Boek overneemen. ‘By het Reglement van Voogdyschap was in Friesland, even als in de andere Gewesten, de Meerderjaarigheid des Erfstadhouders bepaald op den vervulden Ouderdom van Achttien Jaaren, en hadt men aan Mevrouwe de | |
[pagina 593]
| |
Princesse, eerste Douariere van Orange en Nassau, tot dien tyd toe, de Raadsbestellingen in de Steden, met den aankleeve van dien, opgedraagenGa naar voetnoot(*). Men berustte in die Schikkingen, zonder eenige gedagten, dat 'er indragt op zou gemaakt worden. Dan, één der Volmagten in de Kamer van het Kwartier der Zevenwouden bragt den vierden van Lentemaand eenige stukken te berde, die ongelegenheden zouden kunnen baaren, indien men langer verwylde met die Meerderjaarigverklaaring, en stelde voor, het daar omtrent beslootene in te trekken, en den eerstvolgenden Jaardag, wanneer zyne Hoogheid in zyn Achttiende Jaar zou treeden, te bepaalen tot het Tydperk zyner Meerderjaarigheid; zich verzekerd houdende, dat de drie andere Kwartieren, zonder twyfel, zich by den Raadslag van deeze Kamer zouden voegen. Zy lieten het hier niet by; maar begeerden, dat van dit Besluit aan de overige Bondgenooten kennis zou gegeeven worden, en dezelve verzogt, om dit loflyk voorbeeld van Friesland te volgen; ten einde de Bondgenooten, allen onder één werkzaam Hoofd verzameld, te beter in staat zouden zyn, om zich tegen allen buitenlandsch Geweld te beschermen; voornaamlyk daar dit Hoofd een Vorst was, wiens Verstand en Bekwaamheden zyne Jaaren voorby vlogen, en wiens groote Talenten en Bekwaamheden reeds aan alle kanten, met zo veel luisters, uitblonken. Op de omvraage van dit Voorstel in 't Kwartier der Zevenwouden, verklaarde de Meerderheid der Leden wel te mogen lyden, dat het onze Gecommitteerden in het Mindergetal werd medegedeeld, en vervolgens in de drie andere Kwartieren gebragt, gelyk geschiedde. - Zodanig een stap kon niet verborgen blyven voor de oude Prinsesse, die, deswegen hoogst verwonderd en misnoegd, de Gecommitteerden van het Mindergetal ten Hove verzogt, aan welken zy hoofdzaaklijk te kennen gaf, dat het hun Ed. Mogenden niet vreemd zou voorkomen, dat zy, in haar geweeten overtuigd van de Landsmoederlyke zorge, en hartlyke zugt, met welke zy, geduurende eene zo lange reeks van jaaren, in alle gevalsverwisselingen, en wel voornaamlyk, zints | |
[pagina 594]
| |
de Acte van Tutele, de belangen des Gewests hadt in agt genomen, verklaarde ten uitersten verbaasd gestaan te hebben over het onverwagte Voorstel, in 't Kwartier der Zevenwouden gedaan, en door de Meerderheid van 't zelve omhelsd, om de Meerderjaarig-verklaaring van zyne Hoogheid één Jaar te vervroegen, zonder haar des vooraf eenige opening te geeven, of 't gevoelen van den Erfstadhouder in te neemen. Zy hadt daarom niet kunnen afzyn, haaren Kleinzoon terstond kennis te geeven van deeze byzondere stappen des Kwartiers van Zevenwouden, en te verzoeken Hoogstdeszelfs meening daar op te mogen verstaan; en kon zy, den inhoud van het antwoord des Stadhouders mededeelende, verzekeren, dat zyne Hoogheid zeer misnoegd was over het Voorstel, en 't zelve aanmerkte als zeer gevaarlyk zo voor den Staat, als voor Hoogstdeszelfs Persoon, en zeer hoonende voor haare Hoogheid; weshalven de Prins verzogt, dat haare Hoogheid wilde medewerken, ten einde dit Voorstel by de Staaten niet mogt worden vastgesteld; waar uit bleek, dat de Stadhouder zich stipt dagt te houden aan de genomene Besluiten, omtrent het Stadhouderschap, en zich, naast god, op dezelve, gelyk ook op de Acte van Tutele, als een vast anker, verliet: ja, zelfs voor zyne Vrienden niet kon houden, die eenige verandering daar in voorstelden, of het bestonden zulke gewigtige Staatsbesluiten, met eenpaarigheid genomen, by Meerderheid in één Kwartier te veranderen. Zy twyfelde over zulks niet, of de Staaten zouden van gedagten weezen, dat het Kwartier van Zevenwouden behoorde voorgesteld te worden, om van het voorbaarig Voorstel af te zien, en 't zelve in te trekken; en, byaldien dit onverhoopt mogt worden afgeweezen, dat dan de Staaten der andere Kwartieren niet zouden goedvinden tot hetzelve toe te treeden; maar 't zelve ten eenemaal te verwerpen. Het verzoek der Vorstinne, om de Staaten het Geschrift, welks inhoud wy mededeelden, over te leveren, werd volbragt, en gaven zy tevens berigt van hun wedervaaren ten Hove. De Kwartieren van Oostergo, Westergo en de Steden, gevoelig aangedaan over de zorge, yver en waakzaamheid van haare Hoogheid, verklaarden, verwonderd te zyn, zo over het Voorstel zelve, als dat het by de Meerderheid van het Kwar- | |
[pagina 595]
| |
tier der Zevenwouden, ter overweeginge van de andere Kwartieren gebragt was, zonder te vooren, omtrent eene zaak van die aangelegenheid, het gevoelen van den Prins Erfstadhouder, en van de Prinses Douariere gevraagd te hebben: dat zy het Voorstel aanzagen als strekkende om 's Lands bepaalde Besluiten te verbreeken, en der Vorstinne, die het zeker niet verdiende, dat men zich van haar zocht te ontdoen, een regt te ontneemen, haar, naar ryp overleg, met éénpaarigheid van Stemmen, by het Reglement van Voogdyschap opgedraagen; waarom het Kwartier der Zevenwouden verzogt werd, 't zelve als onaanneemelyk en beledigend voor beide de Hooge Persoonaadien weder in te trekken.’ - Gelyk geschiedde, zo dat het als nooit gedaan werd aangemerktGa naar voetnoot(*). |
|