Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den aart en de zeden der Menschen, door J.R. Förster, Junior. Med. et Phil. Dr. Hoogleeraar in de Natuurk. te Halle, en Lid van verscheiden Geleerde Genootschappen. Naar de Hoogduitsche Vert. en met de aanmerkingen van G. Förster. Hoogl. aan het Carolinum te Cassel. Tweede Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes, 1789. In gr. 8vo. 270 bladz.Uit het geen wy, nopens den aart deezer waarneemingen, en 't oogmerk van den Heer Förster in derzelzelver gemeenmaaking, voor eenigen tyd gemeld hebben,Ga naar voetnoot(*) heeft men de nuttigheid deezer verzamelinge reeds eenigermaate leeren kennen; en 't geen we diestyds desaangaande gezegd hebben, wordt door den inhoud van dit tweede Stukje nog nader bevestigd. Het voorige ontvouwde ons eene reeks van algemeene natuurlyke verschynzelen en uitwerkingen op onzen Aard- en Waterbol; maar het tegenwoordige bepaalt onze opmerking meer byzonder op ons eigen Geslacht, op den Mensch. De Heer Förster naamlyk, deelt ons hier mede, het geen hy, op zyne reis rondsom de Waereld; en bovenal geduurende zyn omzwerven en verblyf op de Eilanden in | |
[pagina 551]
| |
de Zuidzee, betreffende het Menschlyke Geslacht, waargenomen heeft. Met een goed natuurkundig oog, en eene gegronde menschkennis, gepaard met een welwikkend oordeel, draagt hy ons het merkwaardigste, nopens de uiterlyke en innerlyke gesteldheid dier Volkeren, mitsgaders derzelver werkzaamheden en bedryven, op zodanig eene manier voor; dat zyne aantekeningen over die byzonderheden, behalven het gevallige der onderrigtinge, tevens dienen ter bevorderinge en uitbreidinge eener welgeoefende menschenkennisse; 't welk de overdenking zyner waarneemingen te leerzaamer maakt. By den aanvang slaat hy het oog op de mindere of meerdere bevolking der Eilanden in de Zuidzee; benevens de verscheidenheid van derzelver bewoonderen, in koleur, grootte, maakzel, getemperdheid en zedelyk character; waarin ons een aantal van merkwaardigheden deswegens voorkomen. Dit leidt onzen Autheur natuurlyk tot het naspooren van de oorzaaken dier verscheidenheid, 't welk tevens zyne opmerking vestigt, op de afkomst en verhuizing dier Landzaaten; waaromtrent hy etlyke aanmerkingen ter neder stelt, die wy, daar ze verscheiden byzonderheden nopens die Inwooners behelzen, in deezen, tot een staal zyner maniere van voordragte, zullen plaatzen. ‘Wanneer men de Zuidzee ten Oosten door Amerika, ten Westen door Asia, de Oostindische Eilanden en Nieuw - Holland begrensd vindt, en dan de heerschende Oostpassaaten in overweeging neemt, zoude men in verzoeking kunnen komen, om de eerste Volkplantingen uit Amerika na de Eilanden der Zuidzee te doen trekken; te meer, daar zy met zulke slechte kleine vaartuigen, als by hen ten deele in gebruik zyn, niet gemaklyk in den wind hebben kunnen opwerken. Dan, als men de zaak van naderby beschouwt; verdwynt deeze waarschynlykheid ten eenenmaale. Amerika zelf is, niet zeer lang voor de komst der Spanjaarden in dat waerelddeel, eerst bevolkt geworden. In dit uitgestrekt gedeelte der waereld vond men niet meer dan twee Staaten of Koningryken, die eenigzins volkryk en beschaafd waren. Derzelver oorsprong kan niet wel meer, dan vier honderd jaaren, vroeger dan de veroveringen der Spanjaarden, gesteld worden. Het geheele overige gedeelte van Amerika werdt, door hier en daar verstrooide huisgezinnen, zoo enkeld bewoond, dat dikwils veertig persoonen eene uitgestrektheid | |
[pagina 552]
| |
van honderd mylen bezaten, en in dezelve eenzaam en van elkanderen verwyderd omzwierven. Daarentegen weinige jaaren naa de verovering van Amerika, vonden de Spanjaarden, toen zy de Zuidzee overstaken, reeds verscheidene van haare Eilanden zoo volkryk, als dezelve nog heden ten dage zyn. Bovendien ontdekt men ook geen de minste overeenkomst tusschen de Mexikaansche, Peruaansche, Chileesche en andere Amerikaansche taalen, en die der Zuidlanderen. Ook verschillen de kleur, wezenstrekken, de gesteldheid van het lichaam in 't algemeen, en de zeden der Amerikaanen, grootlyks van die der Eilanderen in de Zuidzee. Ja, de afstand van zeshonderd tot duizend zeemylen (leagues,) die de Oostlykste Eilanden in Amerika van elkanderen scheidt, schynt voor de Inwooneren van dat Waerelddeel, die ten allen tyde slechte Zeelieden waren, en niet dan kleine booten hadden, geheel onbekwaam om 'er de Zee mede te bouwen, een onoverkomelyk beletsel geweest te zyn. Meer is 'er niet noodig om te toonen, dat de Eilanden der Zuidzee geenszins van uit het Oosten bevolkt geworden zyn. Aan de Westzyde beginnen wy met Nieuw - Holland. Dit groote vaste land hebben alle zeevaarenden, Kapitein cook mede ingeslooten, zeer weinig bewoond gevonden. De Inwooneren aldaar zyn klein van gestalte, en hebben geheel andere zeden en gewoontens als de Eilanderen in de Zuidzee; zy hebben noch Kokosboomen, noch plantzoenen van Pisangs, noch Varkens, en hunne hutten en booten zyn zoo slecht getimmerd, dat men den oorsprong der Bewooneren van de Zuidzee onmooglyk aan hun kan toeschryven. En, zoo 'er nog eenige twyfel by ons mocht overblyven, blykt hunne ganschlyke verscheidenheid ten overvloede uit eene verzameling van woorden, die Kapitein cook in Nieuw - Holland opgedaan en my medegedeeld heeft. Wy vinden ons dus genoodzaakt, om wat meer na het Noorden te gaan, alwaar de Eilanden der Zuidzee, met die in het Oosten van Asia liggen, genoegsaam verbonden zyn. Deeze laatsten worden op den zelfden tyd door twee verschillende soorten van menschen bewoond. Zoo vindt men op verscheidene Moluksche eilanden een volk, het welk zwarter dan de overige inwooners, lang en rank van postuur is, wollig kroes hair heeft, eene byzondere taal spreekt, en in het binnenst van het gebergte woont. Men kent het op verscheidene van deeze Eilanden, onder den | |
[pagina 553]
| |
naame van Haraforas of Alfuris. De kusten van die eilanden worden daar en tegen van een geheel ander volk bewaard, het welk ook wel zwartachtig van kleur, maar van een beter maaksel, met lang krullend hair voorzien, en ook in taal van dezelven geheel onderscheiden is. Derzelver taal is eygenlyk eene soort van Maleysch. - Het binnenste bergachtige gedeelte der Philippynsche Eilanden wordt door een zwart volk, met kroes hair, bewoond, het welk sterk gespierd en van een krygszuchtigen aart is, en insgelyks eene taal spreekt, geheel verschillende van die hunner nabuuren. Langs de kusten woonen menschen, die veel blanker zyn, lang hair en hunne eige taal hebben, en onder verscheidene benaamingen bekend zyn. De voomaamste stammen zyn de Tagales, Pampangos en Bissayes. De Bewooneren van het Gebergte zyn waarschynlyk de oude Inwoonderen, maar de anderen van eenen Maleyschen oorsprong, nademaal de Maleyers, lange voor de komst der Europeërs in deeze landen, zich over alle de Eilanden van Oost-Indien verspreid hadden. In de taalen van deeze stammen vindt men ook spooren van hunnen Meleyschen oorsprong. Het Eiland Formosa of Tajovan, welks kusten, inzonderheid de Noordlyken, in het bezit der Chineezen zyn, heeft in zyne binnenste gebergtens een bruin volk met breede aangezichten en kroes hair, het welk eene geheel byzondere taal heeft. Met deeze zwarten op de Moluksche en Philippynsche Eilanden zyn waarschynlyk de zwarte Inwooneren der nabygelegen Eilanden van Nieuw- Guinea, Nieuw- Brittannien en Nieuw- Yrland vermaagschapt, welker zeden, gewoontens, postuur en geaartheid hen zeer naar de Zuidlanderen, die Nieuw- Kaledonien, Tanna, Mallikollo enz. bewoonen, doen gelyken: Aan den anderen kant zyn de Inwooneren der Dieven-eilanden (Ladrones, zoo wel als die van de nieuw ontdekte Carolynen - eilanden, met de overige volken van de Zuidzee zeer nauw vermaagschapt. Hunne grootte, zeden en leevenswyze geeven hier van genoegsaame bewyzen. Voegt men hier by het getuigenis der Schryveren, dewelke ons verzekeren, dat zy in alle opzigten met de Tagales in Luzon of Manilla overeenkomen, dan kan men de volksverhuizingen, van uit Asien, door eenen schakel van eilanden naspooren, waar van 'er zelden twee op eenen afstand van honderd zeemylen van elkanderen liggen.’ - Men kan wyders, volgens de verdere op- | |
[pagina 554]
| |
merkingen van den Heer Förster, uit de verwantschap der taalen deezer Eilanderen afleiden, dat de Oostlykste Eilanden in de Zuidzee uit de Oostlykste deelen van Asia bevolkt zyn, en dat daarentegen de meer Westwaards gelegene Eilanden van de Zuidzee hunne eerste bewooners uit de nabuurschap van Nieuw- Guinea bekomen hebben. Ook loopen verscheiden byzonderheden van taal, regeeringswyze en zeden zamen, om ons te overtuigen, dat de Oostlyke Eilanden niet zo zeer onmiddelbaar van de Maleyers zelven, als wel van eenige met dit Volk vermaagschapte stammen, afkomstig zyn. Vermoedelyk waren de oorspronglyke bewooners der Zuidzee - Eilanden afkomstig van de zwarte Papoeas, en andere stammen van Nieuw- Guinea; en zeer waarschynlyk heeft een toeval, of een voorafbeslooten krygstogt, de oude Maleyers, uit hun Schiereiland Malakka, na de Eilanden der Indische Zee, eerst over Sumatra na Borneo gevoerd, en vervolgens na de Philippynsche Eilanden; waarop zy zich verder, over de Dieven- Eilanden, de nieuwe Carolynen, de Pescadores, en ten laatsten over de Vriendlyke, Societeits- en Marquesen-Eilanden, ja nog Oostlyker tot het Paascheiland, en Zuidelyk tot Nieuw- Zeeland verspreid zullen hebben. ‘Deze verhuizing, zegt onze Autheur, was zekerlyk het werk niet van een kort tydperk; 'er konden, naa hunne eerste reize na Borneo, eeuwen verloopen, eer deeze Volken op het Paascheiland of Nieuw- Zeeland kwamen. Op elke nieuwe rustplaatze verkreegen zy een nieuw byvoegsel van zeden en gewoontens, overeenkomstig met de luchtstreek, en de eigenschappen van het land. De oorspronglyke Inwooneren booden hun waarschynlyk overal tegenstand, en lieten zich niet, dan naa het storten van veel bloed, onder het juk brengen.’ Hierin hebben ze, gelyk hy ter dier gelegenheid vervolgens aantekent, op het eene Eiland grooter vorderingen gemaakt dan op het andere: van waar men op verscheiden dier Eilanden nog veele Inwooners vindt, die van de oorspronglyke bezitters afstammen. - En dit verklaart grootlyks eene voornaame verscheidenheid, die men onder de bewooners deezer Eilanden bespeurt, als welken, volgens het geen de Heer Förster reeds by den aanvang gemeld heeft, onder twee hoofdverdeelingen gebragt kunnen worden. ‘De eene is, zegt hy, blank van kleur, welgemaakt, sterk van muskelen, aanzienlyk van grootte, en zacht en goedaartig van karakter; de | |
[pagina 555]
| |
andere zwarter, met hair, het welk kroes en wolachtig begint te worden, magerer, kleiner, byna nog leevendiger dan de eerstgemelden, maar teffens wantrouwiger.’ Het overige gedeelte van dit tweede Stuk levert ons, na deeze algemeene aanmerkingen, meer byzondere aantekeningen over den aart, de zeden en gewoonten deezer Eilanderen; waarin de Autheur ons bovenal doet gadeslaan, de mindere of meerdere trappen van beschaafdheid, welke men hier en daar onder deeze Volken ontmoet; mitsgaders 't geen die beschaafdheid onder hen belemmert of bevordert. Dan dit onderwerp zal in het naastkomende derde Stuk deezer Waarneemingen vervolgd en beslooten worden; waarom wy 'er thans niet op staan zullen blyven. |
|