Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 523]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.J.D. Michaëlis, Nieuwe Overzetting des O.T., met Aanmerkingen voor Ongeleerden, in het Nederduitsch overgebragt, door den Heer W.E. de Perponcher. IXde Deel. Te Utrecht by de Wed. J. van Schoonhoven 1789. In gr. octavo 349 bladz.Samuëls Boeken, waerschynlyk dus geheten, om dat dezelven met zyne Levensgeschiedenis aenvangen, volgen niet oneigen op het Boek der Richteren, (waer van Ruths Geschiedenis als een Aenhangzel gehouden wordt;) nadien ze ons den overgang der Jooden van een Republiek tot een Monarchie, met de gevolgen daer van, vermelden. Het eerste dier Boeken word, in dit Deel, ontvouwd, en de aenmerkingen, by die gelegenheid voorgedragen, vorderen, niet minder dan in de voorige stukken, de oplettendheid van alle de zodanigen, die de lotgevallen van Gods oude Volk gadeslaen. - Men vestige ter proeve hier van het oog, op het geen men ons, wegens des Volks bezwaer tegen Samuël en deszelfs Zoonen, en hunne begeerte om een Koning te hebben, doet opmerken. Volgens het geschiedverhael, 1 Sam. VIII, gaven de zoonen van Samuël den Israëlieten regtmatige reden, om te klagen over derzelver baetzugtige en wederregtlyke handelingen; en dit noopte hen onvoorzigtig, niet wel beraden, om hunne begeerte, om een Koning te hebben, door te zetten, niet tegenstaende de afmaning van Samuël, die hun eindelyk, op Gods toelatend bevel, ten wille was. - Omtrent dit gedrag des Volks tekent de Hoogleeraer Michaëlis het volgende aen. ‘Dit bezwaar der Israëlieten was wel gegrond; maar zy schynen daarin te verre te gaan, dat zy, wegens eene zo geringe en ligt te verhelpene oorzaak, hunne geheele staatsinrigting willen omkeeren. Zy hadden slegts van Samuel te eischen, dat hy zyne zoonen niet meer, tot Onder-Regters, aangesteld liet, en voorts niets deedt, 't | |
[pagina 524]
| |
welk het Regterampt erflyk kon maaken, en dan waren zy geholpen. Maar, om dat 'er eens een misbruik insluipt, om dat 'er eens een Regter zig, voor geschenken, veil geeft, (daar hy tog ook vry slegt betaald werdt) een geheel anderen vorm aan den staat te willen geeven, en het, tot dus verre vry gebleeven, gemeenebest, in eene Monarchie te veranderen, was eene groote overyling; vooral daar God zelf de Republikeinsche inrichting, voor Israël, verkooren, en zich daar by verwaardigd had, den naam van Koning te draagen. Wel is waar hy had hun veroorloofd, (verg. Deut. 17:14. en Mos. R. § 54.) eens, wanneer 't noodig zyn zou, de regeeringsvorm te veranderen; maar van dit verlof moesten zy geen gebruik maaken, voor dat de misbruiken vermeenigvuldigd, en de middelen van herstel ontoereikend bevonden waren.’ - Dus verre de Heer Michaëlis, en verder voegt 'er de Heer de Perponcher deze aenmerkingen nevens. ‘Ten tyde van Gideon, (zie Richt. 8:22 en 23.) hebben wy 't eerst de begeerte der Israëliten, naar eenen Koning, bespeurd, en daarby aangeweezen, dat de ongeleegenheden, welke hen daartoe konden aanspooren, geenzins uit den aart hunner Theocratie, maar inteegendeel uit hunne afwykingen van dezelve, voortvloeiden. En het tegenwoordig geval dient tot een nieuw bewys deezer stelling. In geene inrigting tog kon men beeter beveiligd zyn, tegen 't misbruik, dat de aangestelde overheeden van hun gezag konden maaken, dan in die zelfde Theocratie, waarin alle de aangestelde overheeden, in den eigenlyksten zin, stedehouders waren van den Godlyken Oppervorst, tot wien de toevlugt, door raadpleeging, altoos open stondt, en aan wiens magt geen, zyn gezag misbruikend stedehouder, zig kon onttrekken. Daarby was de aanstelling, door Samuel, gedaan, en waaruit de klagten nu voortsprooten, geene inzetting der wet, maar of eigen aanmaatiging, of met 's volks toestemming, geschied. In 't eerste geval vloeide zy geenzins, uit de staatsinrigting, voort; was aan dezelve niet te wyten; en gaf ook geen eigenlyk regt; in het tweede konde zy, door 't volk, herroepen worden. In allen gevalle derhalven behoefde slegts het volk, of deszelfs oudsten, voor de wooning van hunnen God en Oppervorst vergaderd, onder zyne raadpleeging, en dus gewapend niet zyn gezag, van Samuel te eischen, dat hy de aanstelling zyner zoonen herriepe; en dan voor het toeko- | |
[pagina 525]
| |
mende vast te stellen, dat geen Richter ooit onder- of mede-regters zou mogen benoemen, en wel byzonder niet zyne eigen zoonen, wyl reeds uit het voorbeeld van Eli gebleeken was, hoe gevaarlyk de vaderlyke toegeevenheid, in zulke gevallen, werdt. Op deeze wyze ware het misbruik, voor het tegenwoordige verholpen, en voor het toekomende voorgekomen. Nu daarentegen verkiezen de Israëliten een middel, dat de gansche staats-inrigting niet alleen omkeert, maar dat teevens, wel verre van hen, voor het toekomende, tegen het gevreesde misbruik, te beveiligen, 'er hen in teegendeel, veel meer dan ooit aan bloot stelt. Want tog hoe veel gemaklyker was het, aan de overheersching van Richteren, die niet eens altoos voor 't leeven verkoozen werden, en althans geen erfregt aan hunne kinderen overdroegen, paal en perk te stellen, dan aan die van Koningen, wier geheele geslacht in eens, op den troon, gevestigd werdt, en wier zoonen, tot hunne opvolgers gebooren, van de eerste jeugd af aan, zig in 't geval bevonden, van de magt hunnes vaders te kunnen misbruiken; Wanneer men derhalven de reede hier, door de Israëliten bygebragt, alleen in aanmerking nam, zou men zig verwonderen moeten, hoe zy daarop eenen stap konden gronden, die alleen geschikt was, om den band, van denwelken zy zig ontslaan wilden, zoo veel vaster te leggen, en voor altoos toe te haalen! Maar het gedrag van Samuëls zoonen was ook geenzins hunne eenigste beweegreede. Niet meer doordrongen met den waaren Geest hunner Theocratie, en hun geloof en vertrouwen op hunnen God en Oppervorst verlooren hebbende, waren zy, over hunne geheele staatsinrigting, misnoegd. Uit het 12 vs van 't 12 Cap. deezes boeks ziet men, dat de vrees voor oorlog, met den Ammonitieschen Koning Nahas, mede eene der redenen was, waarom zy eenen Koning begeerden; wyl zy dagten, onder 't Koninglyk bestier, beeter, in den oorlog, te zullen slagen,Ga naar voetnoot(*) daar zy evenwel, nog niet | |
[pagina 526]
| |
lang geleeden, gezien hadden, hoe hunne Godlyke Oppervorst hunne krygen wist te voeren, en hen te redden, | |
[pagina 527]
| |
uit der vyanden hand, wanneer zy, tot hem, hunne toevlugt namen. En uit het 19 en 20 vs van dit Capittel blykt al verder, dat zy ook eenen koning verlangden, om zig, met de volken, die hen omringden, gelyk gesteld te zien. Dus dan hun groot en onderscheidend voorregt versmaadende, en hunner eigener vryheid moede, wilden zy de kluisters draagen eener Monarchie, mids hun maar daar by, even als andere volken, de gouden kroon in de oogen schitterdeGa naar voetnoot(*). En God ziende, dat | |
[pagina 528]
| |
het volk nu reeds, voor deszelfs staatsinrigting, te verdorven was, het hun 't zelfde lot ondergaan, als zoo veele andere Gemeenebesten, wier burgers van de oude deugd ontaard, en dus niet meer, voor 't genot der vryheid, midsgaders eener Republikeinsche regeering, geschikt, voortaan alleen, door den scepter eenes Alleenheerschers, kunnen in teugel gehouden worden.’ - Men kan hier uit, gelyk onze Verhandelaer vervolgens doet, gegrond opmaken, ‘dat de Israëliten, nu hunne Theocratie willende verlaaten, aan menschlyke, boven Godlyke inrichtingen, de voorkeur geevende, meer op menschlyke, dan op Godlyke hulp betrouwende, en eenen mensch, in plaats van Jehova, tot hunnen koning, begeerende, 1 Sam. 8:7. met regt gezegd worden,’ niet Samuël, maar ‘God verworpen te hebben.’ Zie voords [Michaëlis] Mos. R. § 34, 35. en [de Perponcher] Voorr. voor Ex. p. 52, &c.’ |
|