| |
Vervolg op M.N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig- en Konst-Woordenboek, door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Zesde Stuk. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam, by J. Yntema. 1788. In gr. quarto. 420 bladz.
Eene bestendige arbeidzaamheid stelt den noesten Chalmot in staat, om de uitbreiding van dit nuttig Woordenboek voort te zetten, op eene wyze die voor een verschillend slag van Leezers haare gevalligheid heeft; daar zyne uitgebreide beleezenheid, en naspeuring, hem steeds overvloedige stof van allerleien aart verleent. - Wy hebben hiervan, in veelerleie takken van oefening, reeds een en ander voorbeeld gegeeven; ter veranderinge strekke thans, tot een staal, uit een menigte keurig behandelde Artikels, het woord Geld. Doch ons bestek laat niet toe om 'er meer dan een gedeelte van over te neemen.
Geld is eene uitdrukking waar van men zich in 't algemeen bedient, om alle gangbaare Muntspecien mede te betekenen, uit welke stoffe, het zy goud, zilver, koper enz. ook mogen zyn vervaardigd.
‘Het Geld, zegt de Heer van loon, (Hedend. Penningk., bl. 1.) zyn zekere stukken metaal, of altemets ook wel van andere stoffen, volgens derzelver inwendige waarde en onderscheiden gewigt door de Hooge Overigheid, naar de wyze van ieders land, gemerkt, om in 't koopen en andere handelingen, volgens de stilzwygende toestemming der volken, tot eene tegenwaarde der verhandelde zaaken te verstrekken.’
In den beginne, toen de onafhangkelyke Souverein van het geheelal den mensch tot eenen Heer en Bezitter van den Aardkloot maakte, was het Metaal eene verborgen schat, die toenmaals onnut en van geenen dienst voor het schepsel was, dewyl de eerste mensch het tot niets gebruiken konde. Zyn kroost zat in de gemeenschap van goederen; en de eerste nakomelingen bezaten dit werelds goed met elkanderen, en tot een onderling gebruik. Dan het menschelyk geslacht vermeerderende, werd, dewyl een iegelyk het zelfde recht tot alles bezat, het
| |
| |
getal der nodige en bruikbaare zaaken te klein om eenen iegelyk daar mede te gerieven. De twist zoude een onvermydelyk gevolg deezer schaarsheid der dingen, by eene zo groote en snelle volkplanting, geworden zyn, indien men in de eerste tyden zich niet door den geest van inschikkelykheid had laaten bestieren. Dus diende de eene den anderen, en zy voorzagen zich op eene mededeelzaame wyze onder elkanderen, van alles wat zy nodig hadden. De menschenliefde heerschte nog te veel, en de eenvoudigheid, ten aanzien der aardsche goederen, was te groot, om juist naauwkeurig alles op het fynste tegen elkanderen op te weegen, en na te rekenen. Dan dit was egter van korten duur! de hebzugt, het geweld en bedrog, bekroopen de menschelyke gemoederen; en dit maakte eenen ieder onwillig, om iets aan zynen medemensch te geeven, of voor hem iets te doen, ten zy daar voor een naauwkeurig tegenwigt ontvangende. Voeg hier by, dat, hoe groot en uitgebreid iemants byzondere bezitting ook was, hy egter alles niet bezat; en dus genoodzaakt, wilde hy iets bekomen waar aan hy gebrek had, en 't geene van eenen anderen wierd bezeten, iets van 't zyne daar voor te geeven; en aldus geschiedde, eer daar nog Geld was, de oudste inkoop by ruilen en mangelen; zie jobert kennisse der Gedenkp. bl. 2. Een gebruik voorwaar, 't welke, by het ontdekken der Westindien, by verscheide Volken nog in zwang ging, en ingevolge het getuigenis van de geloofwaardigste Reizigers, by sommige Natien, nog huiden ten dage plaats vindt. Dan hoe gerieffelyk deeze handel in de bespiegeling ook moge voorkomen, wierd dezelve egter, in de uitvoering, in alle deelen niet voldoende bevonden, en konde dus in zyn geheel niet lange stand grypen: de redenen hier van waren, dat weerkeerig een ieder niet van alle zodaanige goederen voorzien was, die zyne Evennaasten behoefde; daar by was de omslag ook te groot, om sommige goederen tegens andere
goederen te zetten, zonder eene bepaaling te hebben, waar naar men derzelver waarde berekenen konde. Zulks had ten gevolge, dat men naar een middel omzag om dit te hulp te komen, en geen beter nog geschikter deed zich hier toe op, dan een evenredig gelyk gewigt uit te vinden, dat geduurzaam in de behandeling, beknopt van omslag, en teffens ook zeldzaam en van veele waarde was, om daar tegen alle andere goederen en verdiensten, in de wereld, naar het gewigt en naar het ge- | |
| |
tal te kunnen berekenen, en ziet de inbeelding der menschen viel van ouds af op de zogenaamde edele Metaalen, als het Goud en Zilver: zulks was onbetwistbaar eene vrywillige keuze; dewyl Koper of Papier, gelyk de laatere tyden leeren, of zelfs Koraalen, Zeehoorentjes, of maar iets waar aan de menschelyke verbeelding, naar gelegenheid van iegelyk land en tyd, eenigen prys of waarde heeft gehegt, van gelyke kragt en uitwerking is, wanneer zulks maar aan het oogmerk beantwoordt, om iets dat handelbaar en beknopt is, in vermogen te hebben, waar voor men grooter en uitgebreider zaaken, ten allen tyde, magtig kan worden. In vroegere tyden plagt men het goud en zilver slegts ten ruwsten toe te weegen, want de menigte, die men daar van in de toenmaals bewoonde landen had, vereischte geene strenge bepaaling. Dan eindelyk, dit ook in handel en wandel te lastig vallende, en de uitbreiding der Volkeren meer en meer vereischende om dit metaal wat beter te raade te houden, vond men goed, zekere gewigten in voorraad te maaken, en die te bestempelen, om ze op het eerste gezicht terstond naar haare waarde te kennen, zonder daar toe eene pynlyke, en voor veel eenvoudigen ondoenlyke, rekening noodig te hebben. Ten laatsten, wanneer ook het bedrog valsche stempels leerde gebruiken, begon het
de zorg der Regenten en der Vorsten te worden, om tot verhoeding van wanorde, twist en schaade hunner onderdaanen, zelven het metaal te munten, en, tot merk van echtheid, en van zuivere stoffe en eerlyk gewigt, hun wapen en hun borstbeeld daar op te prenten. Zie daar kortelyk den oirsprong van het Geld: het is een geconcentreerd vermogen, het gene men anders in groote en wydloopige stukken bezitten konde, dat gemakshalve uitgedagt, en tot verligtinge der t'samenleevinge in trein gebragt is.
‘Wy zullen dit artikel besluiten met eenige bedenkingen aan te voeren, over het groote nut en dienst dat het Geld den mensche toebrengt.
De gedagten over dat onderwerp van den geleerden en vernuftigen Dr. cockburn in het II. Deel van zyne Essay concerning the Nature of Christian Faith, pag. 88, zyn van deezen inhoud: ‘Wanneer het gebruik van 't Geld begon, was dit een wonderbaare vond om de naarstigheid en vlyt der menschen te beloonen en op te scherpen, dat zy hun werk en koophandel zeker, gemakkelyk en spoedig dreeven; om ieder een te ver- | |
| |
pligten, dat hy al zyn vermogen en verscheide bekwaamheden ten gemeenen nutte te kost lei, en om elk aan te zetten, dat hy de vrugt en 't voordeel van zynen arbeid, zonder eenig nadeel van zyn eigen zelven, gemeen maakte. Gierigheid, of een ongeregelde liefde tot het Geld, is zekerlyk zondig, zy is de wortel van veel kwaads, en moet van ons verre geweerd worden; maar 't gebruik van het Geld is zeer nodig, en brengt menigvuldige voordeelen mede. Daar 't Geld heden ten dage niet in zwang is, daar deszelfs gebruik tot nog toe niet ingevoerd is, worden geene konsten of weetenschappen gehandhaafd, en niet een van al die oeffeningen opgewakkerd, die 's menschen geest beschaaven, en de ongemakken van ons leeven verzoeten. De menschen leeven daar in 't wilde heen als de dieren; niemant denkt om eenig ding, dan om eeten, drinken, en diergelyke natuur; hunne gedagten gaan niet hooger en verder dan alleen om 't leeven en den adem te onderhouden: even als de dieren gaan zy den ganschen dag uit, en begeeven zich van de eene plaats naar de andere, alleen om hun kost te zoeken. Wat men ook onderstellen mag, dat volgen zou, zo elk mensch door eene byzondere edelmoedigheid en regte liefde enkel wierd gedreven; 't is niet te min zo als de menschen voor het tegenwoordig in 't algemeen bestaan, ten uiterste noodzaaklyk, dat 'er zeker soort, en middel van handel en wisseling is, gelyk die van 't Geld, om de menschen
nuttiglyk en dienstig voor elkanderen te maaken.
Het Goud nu en 't Zilver zyn, om hunne zeldzaamheid, wonderlyk bekwaam en geschikt tot dat gebruik van wisseling boven allerlei andere waaren, of om 'er Geld van te slaan; daar, integendeel, was Goud en Zilver zo gemeen, en gemakkelyk te bekomen als stroo, stoppels, zand en steen, het even nutteloos voor den koophandel als deeze zouden zyn.’
Zeker Schryver merkt te recht aan, dat het niet het Geld is, 't welk men als den eigenlyken rykdom van een' Staat moet beschouwen. Waar toe dient in der daad het Geld? om de uitwisselingen gemaklyker te maaken. Maar het maakt die niet gemaklyker, dan om dat wy daar aan eene zekere waarde hegten, welke waarde grooter of kleiner is, naar maate de begeerde metaalen gemeener zyn. Het Geld is slegts een teken van koopwaaren; het doet derhalven niets tot de zaak, of wy die koopwaa- | |
| |
ren of derzelver waarde, met een grooter of kleiner stukje Goud of Zilver, uitdrukken. Lycurgus vergunde den Spartaanen niet dan eene yzeren munt, om dat hy wilde, dat zy arm waren; en wy, die ryk willen zyn, zouden dwaaslyk het zilver wel zo gemeen begeeren als het yzer. De Spartaanen waren, uit hoofde van hun Yzergeld, niet arm, en wy zyn met ons vermeerd zilver niet ryk. Indien wy hondermaal minder zilver hadden, zouden wy slegts één gulden behoeven te draagen, daar wy nu honderd draagen moeten. Minder Geld zou derhalven de uitwisseling gemaklyker maaken, en ons by gevolg verryken; gelyk wy aan den anderen kant de klompen zilver zodaanig zouden kunnen ophoopen, dat de verwisseling, door de menigte van dit metaal, even ongemaklyk wierdt, als die met Yzergeld te Sparta, in welk geval wy daardoor even arm zouden zyn. Spanje is naar geheel strydige grondbeginzelen bestierd geworden. Laat ons zien welk eene uitwerking dit gehad hebbe.
Toen de Spanjaarden zich in het bezit van de schatten der Nieuwe Wereld zagen, hadden zy de onnozelheid van te denken, dat zy ryk waren; maar zy waren het slegts voor een oogenblik.
Ik heb gezegd, dat het Geld maar een teken van waarde is; en dat die waarde grooter of kleiner wordt, naar maate het meer of min schaars is. In het eerste geval koopt men derhalven voor weinig Geld veel, en in het laatste voor veel Geld weinig. Nu, het Geld was allerwege schaars, toen de Spanjaarden zich eensklaps in het bezit van millioenen zagen. Zy scheenen derhalven in 't eerste ryk genoeg, om geheel Europa, in zekeren zin, te kunnen koopen; maar, naar maate zy het goud en zilver, ter vervullinge van wezenlyke of ingebeelde behoeften, in andere landen overstorteden, deeden zy den prys van alle Koopwaaren stygen; en deeze moesten wel haast in de zelfde evenredigheid duurder worden, als de Metaalen in hoeveelheid waren toegenomen. Deeze gelykheid, dit waterpas, waar door de Spanjaarden net even ryk wierden, als zy te vooren geweest waren, en even ryk als andere Volkeren, wierdt zeer vervroegd door de onderneemingen van karel den V, en van zyn zoon philippus; want dezelve deeden hen meer dan twee duizend millioenen livres door de werelt verspreiden. Philippus de II zegt in zyn Testament, dat zyne ontwer- | |
| |
pen hem meer dan zes honderd millioenen Ducaaten aan buitengewoone uitgaaven gekost hadden. Dit Testament is in de Memorien van sulli. Ik weet egter niet, of het een egt stuk zy. Maar ik meen, op 't voorbeeld van kundige Fransche Schryvers, niets te waagen met de Staatkundige, of liever Onstaatkundige, verspillingen deezer Vorsten op ten minsten twee duizend millioenen Livres te begrooten. Het gevolg hier van was, en moest zyn, dat de prys van alles, in 't verloop van één eeuw, viermaal verdubbelde.
De schatten van de nieuwe werelt, naar Spanje overgebragt, deeden de weelde toeneemen. Zy werkten een ander, een grooter, kwaad uit; zy verdoofden de nyverheid, de kloekheid, en hadden een doodelyken invloed op de handwerken, van welken aart die ook wezen mogten. De reden vertoont zich zeer gemaklyk. Naardien het Geld in Spanje gemeener was dan elders, was daar alles duurder, om dat alle arbeidsloonen hooger waren. Men wilde derhalven liever van den vreemdeling, die, nog minder Metaal hebbende, dezelfde dingen beter koop leverde, koopen, dan zyne Landgenooten duur betaalen. De Handwerkslieden kregen derhalven gebrek aan werk, verlieten het Ryk, en de Manufaktuuren vervielen geheel en al.
Het goud en zilver vloeide derhalven slegts door Spanje heen, zonder daar te kunnen blyven. Men heeft waargenomen, dat 'er, sedert de ontdekking van Amerika in 1492, tot in 1595, meer dan vier duizend millioenen zyn ingevoerd; en, met al het taselzilver, en alles wat 'er verder van goud of zilver gemaakt was, daar onder begreepen, bleeven 'er geen twee honderd millioenen in het Ryk.
Op het einde van de zestiende eeuw, was derhalven het Koningryk van Spanje een der minst ryke Staaten. 't Is waar, daar vloeiden dagelyks nieuwe schatten naar toe; doch zy bleeven ook even schielyk daar uit vloeijen, om dat het Geld noodzaaklyk overgaat, daar het de waare rykdommen vindt, dat is te zeggen, die dingen, die des leevens behoeften vervullen, of deszelfs aangenaamheden vermeerderen kunnen; dingen, die men verteert, en hervoort brengt, om op nieuws verteerd te worden. Daar moest zelfs van jaar tot jaar meer Geld uit Spanje vloeijen; want, naar maate het gemeener wierdt, deeden zy zelve de Koopwaaren in prys verhoogen. In der daad,
| |
| |
schoon sedert 1595, het eene jaar door het andere, twaalf of vyftien millioenen waren ingevoerd, waren 'er in 1724 geen honderd millioenen over; en nog moest men, om dezelve te vinden, alle de rykdommen der Kerken mede rekenen.
|
|