| |
Oudheid- en Geneeskundige Verhandeling over de Demonische Menschen, waarvan in de Geschiedverhaalen der Euangelisten wordt gewaagd. Door Th.G. Timmermann, Dr. en Prof. Med. &c. &c. op 't Hooge School te Rinteln. Uit het Latyn vertaald en met aanmerkingen verrykt, door J.F. Lentz; en met eene Voorreden in het licht gegeeven, door F.G.C. Rutz, Hoogduitsch Leeraar der Luthersche Gemeente in 's Hage. Te Haarlem by A. Loosjes, 1789. Behalven het Voorwerk, enz. 210 bladz. in gr. octavo.
Niettegenstaende het hier bovengenoemde onderwerp reeds menigwerve behandeld zy, en de onderzoekgrage Lezers al etlyke openbaer uitgegeven Geschriften over dit Stuk doorbladerd hebben, zo dat het zommigen overtollig zoude kunnen schynen, op nieuw ene Verhandeling van die natuur te doorbladeren, durven wy hun echter het lezen dezer Verhandelinge van den Hoogleeraer Timmerman nog wel aenpryzen. Zy zullen, schoon ze 'er, uit hoofde hunner belezenheid, geen nieuws van merkelyk aenbelang in ontdekken, 'er nogtans hier en
| |
| |
daer verscheiden opmerkingen in vinden, die ter nadere ophelderinge en bevestiginge van het vroeger bygebragte dienen; mitsgaders zulken, welken hun aenleiding kunnen geven, om deze en gene byzonderheden uit een geheel ander gezichtpunt te beschouwen, dan ze hun tot nog voorgekomen zyn: dat, het zy men de zogenoemde werking der Demons nog voorsta, het zy men de Demonische Menschen tot de classe der kranke, of kwalyk gestelde Persoonen brenge, zyne nuttigheid kan hebben.
By den aenvang ontmoet men reeds ene meer dan gewoone nauwkeurige verklaring van de Leer der Ouden, nopens de Demons en derzelver werking, zo onder de Grieken en Romeinen, als onder de Oostersche Volken in 't algemeen, en de Joodsche Natie in 't byzonder: 't welk ons de opkomst en voortgang van de denkbeelden, nopens een soort van Middelwezens, als oorzaken van de kwalen der Menschen ontvouwt. - Hier op volgt ene onderscheidenlyke beschouwing van die veroorzaekte Ziekten, en vooral, 't geen 't hoofdonderwerp dezer Verhandelinge is, van de kwalen, aen welken de Demonische Menschen, in de Euangelien gemeld, onderworpen waren: wier toestand de Hoogleeraer kortlyk dus omschryft. ‘De Bezetenen kwynden, aan eene langwylige, of in eens voortduurende, of hen by enkelde verheffingen overvallende ziekte van een of door ongevoeligheid der zintuigen stomp geworden, of in een meerderen of minderen graad ylend verstand en gekrenkte verbeeldinge, voornaamlyk veroorzaakt door zwarte gal, of door een gelyksoortig zwaar Hysterisch ongemak des ligchaams.’ Eene beschryving, die, gelyk hy tracht te doen zien, volkomen beantwoord aen de verschynzelen by deze ongestelde menschen; aen de beschryvingen dier ongesteldheden in latere geschriften; en aen 't geen men nog heden ondervind, by menschen die aen deze kwalen onderhevig zyn, waer van men, in onze dagen, zonder de toevlugt te nemen tot de werking van een Demon, de natuurlyke oorzaken gereedlyk kan aenwyzen. - Aen deze dus bevestigde verklaringe dier ongesteldheid hecht hy voorts een beknopt gewag van de voornaemste Geneesheeren, die zich bevlytigd hebben, om, in navolging van Hippocrates, (welke zich, reeds 400 jaren voor 's Heillands geboorte, tegen dit bygeloof aenkantte,) deze ongesteldheid op ene soortgelyke wyze als bovengemeld te verklaren, en aen te
| |
| |
toonen, dat men hier op geene andere dan natuurlyke oorzaken hebbe te denken. - Edoch, dit alles heeft, gelyk hy voorts doet zien, het aengenomen gevoelen niet geheel kunnen stuiten; en men is, op de eene of andere wyze, veelal by den gewoonen denktrant hieromtrent gebleven; welken hy door enige aenmerkingen tegengaet, met oogmerk om de gewigtige zwarigheid, ontleend uit het schynstrydige van dit geneeskundige gevoelen, met de natuur der Euangelische verhalen, uit den weg te ruimen. - Dan, eer hy zich hier toe verledigt, vind hy het geraden, nog enig bericht te geven van de poogingen, welken zommigen, met en zedert de Hervorming, aengewend hebben, om het gevoelen, dat men de zogenaemde Bezetenen voor natuurlyk kranken te houden heeft, meer ingangs te doen vinden; waerin ze nogthans zo niet geslaegd zyn, of het oude algemeene gevoelen heeft, niet alleen by Ongeleerden, maer ook zelfs by vele Geleerden, genoegzaem de overhand behouden; ter oorzake dat de natuur der Euangelische verhalen het gevoelen der Geneesheeren, in dit geval, hunnes oordeels, ten duidelykste tegenspreekt. Zulks geeft den Hoogleeraer aenleiding, om de gewigtigste tegenbedenkingen, zo veel hem mogelyk zy, kragtloos te maken; en wel byzonder te toonen, hoe het plan der Euangelische Openbaringe niet vorderde, het Volksgevoelen wegens de Demons en derzelver werking uit te rooien; des het, naer zyn inzien, geen zwarigheid bare, dat de eerste Verkondigers van 't Euangelie daeromtrent niet beter onderrigt geweest zyn. Ter dezer gelegenheid brengt hy, in 't slot zyner Verhandelinge, nog ene bedenking by, rakende het stilzwygen van Apostel Joannes, nopens de Bezetenen; welker inhoud wy, als ene byzonderheid, hier nog zullen mededeelen. - Vooraf aengemerkt hebbende, hoe de Geneeskunde in Griekenland, en vooral in klein Azie, bloeide, en 't waerschynlyk zy, dat het gevoelen der Artzen nopens de Bezetenen aldaer een merkelyken invloed had, zo grond hy daerop de volgende
vermoeding.
‘Dat het naamlyk zeer waarschynlyk is, dat johannes, als hebbende zich lange in de vermaardste Stad van het geheele Asien, naamlyk Ephesus, opgehouden, en zynde, wegens de nabuurige Smyrneësche School, met eenen drom van zodanige Artzen omringt, die de Demonische Bezetenheden weerlegden, geduurende zyn lang leeven dikwyls van dit gevoelen der Artzen gehoord heeft;
| |
| |
en dat hy hier door omtrent het gewoon gevoelen twyffelachtig gemaakt, en tot nader onderzoek aangespoord zynde - (het welk des te gemaklyker was, om dat hy noch nooit eene verklaaring omtrent de natuurlyke oorzaak van de gesteldheid der Bezetenen van Christus gehoord had, als zynde dit het werk der Artzen, of schoon hy anders zynen vertrouwdsten omgang genoot;) het gezegde gevoelen der Artzen, of ten minsten menschelyker wyze heeft willen dulden, of vermyden, om de Demonische Bezetenheden der kranken, aan het onkundig gemeen door de Grieksche Artzen verweten, te bevestigen; en dat hy, of schoon hy voor zyn persoon ondertusschen noch volhardde in het Joodsch gevoelen, wegens den dienst in buitengewoone natuurlyke zaaken door God aan Engelen opgedraagen; gelyk, of schoon men aan de echtheid van het 4de vs. in het Vde Hoofddeel van zyn Evang. wil twyfelen, ook buiten dat nogthans waarschynlyk blyft, dat hy, zeg ik, 't voorzichtigste geoordeeld heeft, om, naar gelang van tyd en plaats, in zyn Evangelium van de Bezetenen te zwygen; en dus de Christenen stilzwygend aan te spooren, om het gevoelen der Artzen te onderzoeken, en, zo zy het zelfde waar bevonden, hunne toestemming 'er aan te geeven. Dan, zal mooglyk iemand zeggen: schoon men ook al de voorzichtigheid van dit stizwygen toegeeve; wie zal nogthans gelooven, dat johannes zich van die fynere leerwyze, om naamlyk door stilzwygen te onderrechten, bediend heeft? Ik antwoord, de H. Geest, op wiens aandrift hy met recht geacht wordt zyn Evangelium beschreeven te hebben, of de God der waarheid heeft de Christenen, door dit stilzwygen van johannes, kunnen leeren, om, door nadenken, over de ondervinding der Artzen, in deeze zaak de beste leermeesteresse, zelve de waarheid naar te vorschen en te ontdekken.’
Naer luid der Voorreden van den Eerwaerden Rütz, heeft men eerstdaegs enige door hem vervaerdigde Byvoegzelen op deze Verhandeling te gemoet te zien, welke hy, op de ene of andere wyze, met dezelve gedacht had te vereenigen; doch derzelve uitvoerigheid heeft hem daer in wederhouden. Thans is het oogmerk die nadere bedenkingen afzonderlyk het licht te doen zien, onder den tytel van Demonologische Fragmenten. In dezelve heeft de Lezer inzonderheid te wachten, ene ontvouwing van, en de bewyzen voor, de gegrondheid zyner hoofdstellinge: ‘dat het Leerstuk van de Demonen oorspronkelyk niets meer
| |
| |
en niets minder is, dan eene vrucht van de verbeeldingskracht, en van het geestig vernuft der menschen; en dat het zelve, in en na de dagen van onzen Goddelyken Verlosser gebleeven is, het geen het zelve van te vooren, en oorspronkelyk was, eene loutere Hypothese.’ Verder staen hier by te komen 's Mans bedenkingen over de geschiedenis met de twee zogenoemde Demonische Mannen te Gadara, volgens Matth. VIII. 28-34, Marc. V. 2-17, en Luc. VIII. 27-37; als mede zyne verklaring van Hand. XVII. 16-32; benevens nog etlyke opmerkingen, op eenige andere onderwerpen, die tot de Leerstelling der Demonen behooren. - Deze aenkondiging wekt natuurlyk de nieuwsgierigheid op, en men verlangt na de volvoering zyner toezegginge; te meer, daer men zich vleit, dat dezelve ook eenigermate zal dienen ter vervullinge zyner belofte, wegens het afgeven van Byvoegzelen tot zyne zeven Leerredenen, over de Demonische Menschen, in den jare 1783 gedaen.
|
|