Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedekundige Verhandeling over de waare Troostgronden, by treffende Sterfgevallen. Door N.W. Buddingh. Te Utrecht by G. van den Brink Jansz. 1789. In gr. octavo 75 bladz.Toen de Heer Buddingh ons, voor enige jaren, in geschrift ter hand stelde, eene Verhandeling onder het bovenstaende Opschrift, hebben wy dezelve met zo veel genoegen doorbladerd, dat wy niet twyfelden van aen dat Stukje ene plaets in ons Mengelwerk te gevenGa naar voetnoot(*). Thans ziet dezelve meer uitgewerkt het licht; en de geachte Schryver toont, in deze vernieuwde uitgave, dat zyne nadere opmerkingen over dit onderwerp niet nutloos geweest zyn, maer wezenlyk gediend hebben, om zyne Verhandeling, zo ten aenzien van de schikking als de uitvoering, te beschaven; des men te over reden hebbe, om zynen herhaelden arbeid goed te keuren. - Hy | |
[pagina 446]
| |
verdeelt nu zyne Verhandeling, (diestyds meer als ene aeneengeschakelde bespiegeling opgesteld,) in vyf deelen, die onze aendagt op de volgende byzonderheden vestigen. ‘1. Dat de onbetwisbaare vrymacht, en het onafhangelyk bestier van God, over al zyn schepsel, ons moet leeren goedkeuring aan zyne handelingen te geeven. 2. Dat onze onkunde in het verband, en de schakel van het geheel, ons moet doen berusten in Gods welbehagen, terwyl Hy alleen het aaneengeschakeld verband van alles grondig kent, en ons dit verzekert, dat alle byzondere gebeurenissen ten nutte van het algemeen, en naar een volkomen wys plan, voorvallen. 3. Dat men, om in alle wederwaardigheden getroost te kunnen verkeeren, nodig heeft, zich rechte denkbeelden van dit leven, en de dingen die daar toe behooren, te vormen. 4. Dat de erkentenis van onze te sterke verkleefdheid aan zinnelyke voorwerpen ons leert, Gods wegen te billyken, als Hy ons dezelven ontneemt, terwyl deze kennis dienstbaar kan zyn, om troost in smert te verleenen, en Gode gemoedigd te zwygen. 5. Eindelyk; dat het zeer troostryk is, te kunnen gelooven, dat onze gestorven vrienden, den staat van jammer en ellende, met dien van nimmer eindigende heerlykheid, verwisseld hebben.’ Ieder dezer troostgronden ontvouwt de Heer Buddingh op ene zo overredende manier, dat zyne voorstellingen nopens dit onderwerp niet wel kunnen nalaten invloed te hebben, op bedroefde harten, die nog voor verstandlyke en gemoedlyke vertroostingen vatbaer zyn. Uit dien hoofde is deze Verhandeling denzulken ten hoogsten nuttig; dan hier toe bepaelt zich derzelver nuttigheid niet. Overeenkomstig met de bekende les, in voorspoed ziet toe! mag men de lezing dezer Verhandelinge, en van soortgelyke wel opgestelde Schriften, ook ernstig aenbevelen, aen hun, die in gunstiger, in geneugelyke omstandigheden leven, om daer uit een leerzamen voorraed op te zamelen, tegen een ongunstigen ommekeer van zaken; waervoor het gelukkigste mensch tog steeds bloot staet. De droefheid in rampen, byzonder in treffende sterfgevallen, overmeestert niet zelden den mensch; en hy is dan naeuwlyks vatbaer voor troostgronden; het welk zyn tegenheid des te hooger doet klimmen. Maer hier tegen zou hy zich grootlyks wapenen, wanneer hy, in voor- | |
[pagina 447]
| |
spoed, aen tegenspoed gedachtig, zich soortgelyke kundigheden by tyds overtuigend eigen maekte; hier door zou hy niet ongevoelig worden voor rampen - dat eischt de Godsdienst niet! - maer hy zou zich, onder de Godlyke hulp, bewaren voor ene troostloosheid, die ligtlyk tot murmurering en wanhoop overslaet: en hier toe kan ook deze Verhandeling een by uitstek dienstig middel wezen. Hy, die zich, in zynen staet van geluk, dus sterk maekt tot het tegenstand bieden aen een droevig lot, zal, wanneer 't hem treft, best in staet zyn, om die grootmoedige gesteldheid te bezitten, in welke onze Schryver, by 't afloopen dezer Verhandelinge, den Christen aldus doet voorkomen. ‘Altoos eindigt de Christen in God! Zyne belydenis is, gestadig te erkennen het recht en de macht van God als Opperregeerer! En dit doet hem met geruststelling afzien, van zyne vuurigste wenschen en begeerten, en die onderschikken aan Gods wil. 't Is waar, hy gevoelt soms niet spoedig tydelyke redding, - hy blyft dikwils lang met sukkelende armoede, door een ontydigen dood van zynen ondersteunder veroorzaakt, geprangd, - hy beidt menigmaal den Heere in zyne sterkte, en verwacht zyne hulpe, maar die komt niet. Dit is zeker voor den aardschgezinden mensch niet troostlyk, en hy vindt zich geraden zyn hart van God los te maaken: maar de Christen, die overtuigd is, hoe veelvuldig wy in onze wenschen, verkiezingen en gebeden mistasten, die schaamt en vernedert zich voor God, over de ongepastheid zyner begeerte, en laat alles geheel aan Hem over. - Blyft zyn leven verzelt van tegenspoed en ramp, ook dezen gelooft hy zyn hem nuttig, en bevorderlyk tot zyne zaligheid. En zie daar! dit is des Christens groote en zekere verwachting! Er daagd, voor hem, een blyde morgen der eeuwigheid aan! Er ryst eenmaal een helder licht, in den thans donkeren nacht van verband tusschen tydelyke rampen, en bestendig heil! - Dan, welk eene eer voor nietige stervelingen! - dan zal de Christen zyne duisterheid opgehelderd, en zyne twyfelingen weggenomen zien! Dan zal het onderwys des hemels hem stof tot verheerlyking en aanbidding van Gods ondoorgrondelyke wysheid opleveren! Wyk dan, zegt de Christen, snood ongeloof met uwe waanwyze bedilling! En gy, myne ziel, door de hoope op de eeuwige zaligheid opgebeurd, wapen u met stand- | |
[pagina 448]
| |
vastigheid, met kloekmoedigheid, en onversaagd geloof! Een kleine tyd - een voorby snellend stip, dat slechts door op een volgende rampen langer duur schynt te hebben! - en deeze brooze hut, die u thans bedwelmt, en dikwils uw geloofsoog benevelt, zal verbrooken worden! Gy zult, uit dezen kerker, waar in gy geboeid en bekneld zyt, ontslagen, een verlicht inzien ontvangen, en indringen, in de aanbidlyke wegen van Gods alwyze regeering! - Verheerlykte Zaligmaaker! Gy zyt my voorgegaan. - Gy hebt my plaatse bereidt, - doe my eenmaal in het zalig gezelschap van myne overleden vrienden, die ik blyve beweenen, en aan wien ik altoos zal gedenken, U van aangezicht tot aangezicht zien, kennen en verheerlyken! -
En is myn stryd eens afgestreden;
De laatste zugt geslaakt; de laatste traan geschreid:
Dan zie ik korte smart gevolgd door eeuwigheden
Van rust en zaligheid.
Die hoop alleen kan my verkwikken;
Die was, in stryd en druk, myn beste medicyn,
Die zal, het ga hoe 't ga, in knellende oogenblikken
Myn eeuwig anker zyn.
O eeuwigheid! 'k ga met verlangen
U zingend te gemoet, en wagt op mynen Heer.
Ik droog, door U verkwikt, de tranen van myn wangen,
En voel geen banden meerGa naar voetnoot(*).
|
|