Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
Verhandelingen, raakende den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Genootschap. VIIIste Deel. Te Haarlem by J. Enschedé en Zoonen, en J. van Walré. Behalven het Voorbericht, 227 bladz. in gr. quarto.Op het vroeger gedane voorstel, wegens de Twyfelary en 't Meesterachtige beslissen, in Godsdienstige stukkenGa naar voetnoot(*), heeft dit Godgeleerde Genootschap eigenaertig voorgeslagen te betoogen ‘het onredelyke der Onverschilligheid omtrent Godsdienstige waarheden, met aanwyzinge hoe men, in 't voorstaan der Waarheid, verstandig hebbe te Yveren.’ - Een viertal van Verhandelingen, in dit Deel vervat, behelst ene reeks van leerzame en ernstige waerschuwingen, tegen het onverschillig behandelen van Godsdienstige onderwerpen, aen de eene, en 't onbezonnen yveren voor Godsdienstige stellingen, aen de andere zyde. En de geëerde Opstellers dezer Verhandelingen doen hunne waerschuwingen gepaerd gaen, met welberedeneerde onderrichtingen, by welker in agtneming een Godgeleerde kan toonen, dat hy verdraegzaem is omtrent anders denkende, zonder tot onverschilligheid over te hellen; en den rechten yver voor de by hem erkende waerheid kan doen doorstralen, op eene manier, welke de gemoederen van party niet verbittert, maer geschikt is, om eene oordeelkundige overtuiging te wege te brengen. - De eerste Verhandeling, aen welke de gouden Eerpenning is toegewezen, is opgesteld, door den Eerwaerden Heer j. kops jacobsz., diestyds S.S. Th. Stud. te Amsterdam, nu Leeraer der Doopsgezinden te Leyden: en de drie daer nevensgaenden zyn vervaerdigd, door de Eerwaerde Heren h. van voorst, w.l. brown en j. kuiper, ieder met een zilveren Eerprys begiftigd. Elk dezer Verhandelingen heeft hare wezenlyke verdienste; en ze zyn gezamenlyk, vereenigd met de laetst voorgemelden, uitnemend wel geschikt, om de Godgeleerden van alle die haetlyke uitersten te wederhouden, en hen opmerkzaem te doen zyn, om den middenweg, met eene bedaerde omzigtigheid, te bewandelen. - 't Is enigzins bezwaerlyk, om uit de veelvuldige nutte aenmerkingen, daerin voorkomende, een stael by te brengen; ge- | |
[pagina 442]
| |
merkt ze veelal in den zamenhang dienen voorgesteld te worden, en dan wat breed uitloopen. Zulks heeft ons doen nagaen, of we niet, hier of daer, enig leerzaem voorstel mogten ontmoeten, het welk wy beknopter, en als op zich zelven staende, konden mededeelen; en hier toe is ons best voorgekomen ene aenmerking van den Eerwaerden brown, over de verschillende handelwyze in de Christelyke Kerk, ten opzichte van de vryheid van onderzoek en redekaveling, met de onderscheidene uitwerking hiervan. Aenleiding daartoe gaven hem zyne bedenkingen, over de verplichting, om, in 't verstandig yveren voor de waerheid, die vryheid aen allen te verlenen, en dezelve heilig te beschermen. De nuttigheid en noodzaeklykheid hiervan aengedrongen hebbende, word hy geleid ter beschouwinge van 't geen ons de ondervinding des aengaende in de Christelyke Kerk aen de hand geeft; 't welk hy ons indezervoege voordraegt. ‘De Hemelsche leere van den Christelyken Godsdienst is, van den aanvang af, dat zy geopenbaard wierd, ook naderhand voortgeplant, onder het verleenen, handhaaven en vaststellen van volkomen vryheid aan alle menschen, in het gebruik maaken van reden en onderzoek. Komt en ziet, zegt Christus zelf; en van deeze uitnoodiging hebben zich ook zyne Apostelen, en hunne vroegste leerlingen en opvolgers, bediend. Zy immers, met de bewyzen van Godlyk gezag op het luisterrykst toegerust, vorderden, om de menschen tot zich over te haalen, niets anders van hun, dan dat zy de door hen opgegeevene getuigenissen en bewyzen, met vrye en onbevooroordeelde gemoederen, zouden onderzoeken. Want zy hielden voorzeker, dat door deeze proefneeming wel dra blyken zoude, hoe groot een onderscheid 'er tusschen den Godsdienst dien zy beleeden en leerden, en tusschen de bygeloovigheden die zy bestreeden, te vinden ware, en zy hielden zich verzekerd, dat de eerste zekerlyk den zegen wegdraagen zoude. Ja, het was 'er wel zo verre af van iemand de vryheid van onderzoek te beneemen, dat zy dezelve veeleer met alle magt handhaafden en verdeedigden, daar zy hunne leerlingen steeds aanmaanden, alle dingen te beproeven en het goede te behouden. Zy voerden geene de minste heerschappye over de innerlyke gewaarwordingen des gemoeds; noch schreeven iemand de wetten des Geloofs op een Meesteragtigen toon voor, of tragtten hen dezelven door wapenen en geweld op te leg- | |
[pagina 443]
| |
gen: maar, zich beroepende op de reden, en op het bezef van regt- en billykheid, als de onwraakbaarste getuigen voor hunne Leer, eischten zy van de menschen alleen zo veel daar van aan te neemen, als die hen aanrieden en goedkeurden. Zo lang derhalven het Euangelie op deeze wyze, de eenige die met de Waarheid en Gods eer strookt, verkondigd wierd, ging de Leer van Christus langs een gladden en geregelden weg voort; zegepraalde overal; breidde haaren roem uit over de aarde; nam de gemoederen der menschen in; stelde binnen korten de bespotlykheid der Joodsche overleveringen openlyk ten toon, en verwoestte de tempels der Heidenen. Maar toen uit de voordeelige toedragt der zaaken, en den al te hoogen top dien zy besteegen hadden, Overdaad, Gierigheid en Hoogmoed, nevens andere verderflyke lusten, die den voorspoed volgen, opreezen, sloopen 'er ook verscheiden verderflyke gebreken in: het voorheen verbannen bygeloof werd van langzaamerhand weder ingeroepen; en het gansche gelaat van den Godsdienst op nieuws misvormd. Daarna begon men het geloof in Christus, of liever iets dat men dien naam gaf, te leeren en voort te planten, op dezelfde wyze, als andere valsche Godsdiensten, door geweld namelyk en onrechtvaardigheid. Toen wierd de waare Godsvrugt, die eigenlyk haaren zetel in het harte heeft, verstooten, en men deed haar alleen bestaan in de waarneeming van byplegtige gebruiken, en zich te binden aan zekere opgevatte en in trein gebragte uitdrukkingen en bewoordingen. Eene groote menigte van Geloofsformulieren werden als Godspraaken gehouden, en door eene gebiedende magt ingevoerd. Op deeze wyze is alle vry onderzoek weggenomen. Van de Reden in Godsdienstige zaaken zich te bedienen werd voor eene misdaad en heiligschennis gehouden - en, om het in één woord te zeggen, den Godsdienst dus bykans geheel uitgerooid zynde, zag men eene allerdrieste onkunde, een heerschzugtig bedrog en schelmsche heblust, deszelfs plaats vervangen. Dat edel geschenk, den stervelingen door het Opperweezen, ten allersterksten band der menschlyke maatschappye, gegeeven, is onder hen eene vrugtbaare moeder van opschudding, twist en tweedragt geworden. Iets, dat een Hemel op Aarde verbeeld moest hebben, is dikwyls in een toneel der Helle veranderd. Iets, dat van God geschikt was, om der menschen zeden te beschaaven, en hen zyn beeldtenis in deugd te doen uitdrukken, is, | |
[pagina 444]
| |
door zekere onnatuurlyke verbastering, eene brandstoffe geworden, om 't vuur van godloosheid en dwaaling nog sterker aan te stooken. Na dat deeze afschuwelyke bedorvenheid en akelige duisternissen zich, door veele eeuwen heen, over het menschlyk geslagte verspreid hadden, is eindelyk een nieuw daglicht doorgebroken, en de Christelyke leer begon weder adem te haalen. Maar hoe? Door ten laatsten eene algemeene vryheid te verleenen in het naspeuren en onderzoeken van zaaken, die tot den Godsdienst behooren. Hier door werd de duisternis, die de zonne der gerechtigheid en waarheid zo lang bezwalkt had, verdreeven; en zo veel te wege gebragt, dat die heilzaame straalen hunnen glans alomme, ten minsten over het grooter deel der wereld, verspreidden. Maar zo ongelukkig, of laat ik liever zeggen, zo verkeerd is het gedrag der menschen, dat zy, welke, door het te werk stellen van die vermogens, die ons geslagt boven het redenloos gedierte voornamelyk doen uitmunten, ter zaake van deezen Godsdienst en de gelukbevordering des menschdoms zo nuttig waren, dat die zelfde menschen, zeg ik, dit gebruik der reden binnen zekeren omtrek hebben begonnen te bepaalen; welken kring zy, dien naar hun goeddunken beperkt hebbende, anderen ook betwistten te overschreeden; en, zichzelven aan sommige leerstukken, of de daarvan door hun gegeeven verklaaringen gebonden hebbende, daar aan eene magt en gezag toekenden, als waren het loutere Godspraaken, welker onderzoek zy, als een volslagen godloos en onverdraaglyk bestaan, verbooden. Dan, ingevalle men in het stuk van Godsdienst zich minder op den schyn, en meer op het weezen der zaake, toegelegd had, nooit zeker zouden zich zulke wreede of jammerlyke toneelen voorgedaan hebben, die voor den aanwas en voortgang des Christendoms zo alleszins hinderlyk en nadeelig geweest zyn. Eindelyk, indien men wel ingezien had, dat, naar maate de dingen, over welke het onderzoek loopt, grooter en van meerder waarde zyn, het ook des te nuttiger en noodzakelyker is, dat het vermogen, om dezelve wel te wikken en te weegen, ongeschonden en vry blyve; dan zou, - en het is alleen op deeze voorwaarde, dat de Christelyke Godsdienst zich in zyne voortreffelykheid boven alle anderen kennen laat, - de staat der dingen een gansch ander | |
[pagina 445]
| |
aanzien gekreegen hebben. Dan zou waare en onvervalschte Godsvrugt, in plaats van Onverschilligheid, Geestdryvery of beuzelagtig Bygeloof, die hier of elders de vlag voeren, meerder gezags en sterker invloed op de gemoederen der menschen verkreegen hebben, dan zy nu, helaas! heeft. Zie eens hoe andere kunsten en weetenschappen, die ten cieraad en geluk van het menschlyk leeven strekken, zonder slag of stoot, (om zo te spreeken,) toegenomen zyn, door het verleenen eener algemeene vryheid, die niet alleen geen pyn of banden, maar zelfs geen laster of schelden, te dugten heeft. En zou dan de Godsdienst, de nuttigste en verhevenste van alle kunsten of weetenschappen, in welken zich het menschlyk verstand oeffenen kan, van dat recht en die eer alleen beroofd worden? Zou de Godsdienst, die het geheele menschlyk geslagte by deszelfs vryheid handhaaft; zou die zelve, zeg ik, in slaafsche boeijen gekluisterd worden? Dit zeker behoorde geenszins te geschieden! Men heeft derhalven ter voortzettinge en uitbreidinge der waarheid vooral zorge te draagen; dat een vry onderzoek en nauwkeurige navorsching niet alleen niet verhinderd, maar alleszins begunstigd, en bestendig onderhouden worde.’ |
|