Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 427]
| |
Prysverhandelingen, uitgegeeven door het Taal- en Dichtlievend Genootschap, ter spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Derde Deel. Te Amsterdam, by H. Keyzer, 1788. in gr. 8vo. 258 bladz.De bekroonde Verhandelingen, welken in dit Derde Deel des Leydschen Genootschaps voorkomen, zyn twee Antwoorden op de gewigtige Vraage: Welk een' prys heeft men te stellen op het Rym? Behoort hetzelve tot het wezen der Nederduitsche Poëzy? - De eerste, van den Heere jan rochussen, heeft men den gouden, en de tweede, van den Heere jacob van dyk, den zilveren eerpenning toegewezen. Een en ander verdient de naauwkeurige overweeging van alle kunstkundige beoefenaaren der Nederduitsche Dichtkunst; te meer, daar het ons toeschynt, dat die stoffe nog niet zoo voldongen is, als men in een zaak, van zoo veel gewigt, wel wenschte. Waar op zekerlyk ook de waarschouwing des Genootschaps, in deszelfs Voorbericht, zal doelen, namenlyk, dat niemand denke, dat het Genootschap, door het bekroonen deezer beide verdeedigingen van het Rym, in het geschil zelve party kieze, nadien rymlooze vruchten, mits in andere opzichten niet van verdiensten ontbloot, hetzelve altoos welkom zullen zyn. De Heer rochussen heeft zyne Verhandeling zodanig geschikt, dat hy 1) eene bepaaling van het Rym, 2) van de Dichtkunst zelve, geeft; welke laatste hy voordraagt als eene zinlyke, schoone taal, ‘die niet alleen zinlyke teekenen voorstelt, schilderend en beeldvol is, maar die, meerder dan het Poëtisch prosa zynde, ook ten opzichte van het werktuiglyke zinlyk schoon genoemd kan worden.’ En hier toe brengt hy, 3) de overeenkomst van den klank, en de beweeging der woorden en woordvoegingen met de voorgestelde zaaken, bekend onder den naam van Harmonie, welke door het Rym, in veele gevallen, bevorderd wordt. En 4) de Melodie, welke ook door de laatste verbeterd wordt: welk een en ander hy in eenige volgende §. §. nader tracht aan te dringen, zo uit de beschouwing van onze Taal- en Dichtkunde, als met betrekking tot de Vaersmaaten der Ouden. Leidende hem dit tot het besluit, dat het Rym wezenlyk tot de taal der Poëzy behoort. Waar na hy dan ook eeni- | |
[pagina 428]
| |
ge aanmerkingen wederlegt, die men op zyn grondbeginsel zou kunnen maaken. De Schryver deezer Verhandeling, schoon niet alles wegneemende wat men hem zou kunnen tegenwerpen, voorkomt echter verscheidene aanmerkingen, door het bepaalen van den Kunstregel, dat ieder vers met een comma sluiten, dat is éénen volzin, ééne uitspraak, bevatten moet. - ‘Eene Kunstregel (zegt hy) die ons bevestigt, hoe de zinlyke afdeeling der reden van alle tyden ons behaagd hebbe; maar die door onze Nederduitsche Dichters te vaak verzuimd is, en dagelyks verzuimd wordt.’ Hy verdeedigt dus, geene slegt gerymde versen; geene overspringende regels, die men wel eens voor blyken van losheid, en van genie wil doen doorgaan; en nog minder rymwoorden, die op de helft afgebroken moeten worden, om te rymen; en het overig gedeelte in het volgende Vers doen vallen: neen, zyne rymen zyn reeds door coornhert bepaald:
Een volle zin eischt een heel regel
Daar of sij de rijm 't slot en seghel
Als elx een athem uit mach spreken.
De Heer van dyk is veel sterker met het Rym ingenomen, dan de Heer rochussen, stellende hy de Voorstanders der zogenaamde blanke, of rymlooze Vaersen voor, als lieden ‘die, het spoor der Ouden verlaatende, zich op het voorbeeld der Duitschers, met eene gewaagde stoutheid, op wassche pennen, verre boven den top des zangbergs, verheften; om van daar, als wezens van eenen hoogeren kring het verstand te bedwelmen, te verrukken, en op deze wyze het harte te treffen, met eene opstapeling van brommende woorden, waar aan het welwikkend oordeel, by eene bedaarde overweeging, geen gepast denkbeeld kan hechten. Deze gewaande grootheid (dus vervolgt hy) moest ook in grooter ligchaam huisvesten. Het was voor deze majesteit te gering, dat de rymzoom van haar kleed de geheele aarde bedekte: Neen, die moest worden afgescheurd, op dat haare vezelen zich nog verder zouden uitstrekken. Deze nieuwe geesten in hunne ingebeelde vlugheid belemmerd zynde, door eene dikwerf noodige overweeging, om den aart der zaake en de gepaste woord- | |
[pagina 429]
| |
voeging in een welluidend Rymwoord te vereenigen, hebben, op de manier van alexander, den Gordiaanschen knoop doorgehouwen, met de Rymklanken overtollig en schadelyk te verklaaren, en zich van die gouden boeijen te ontslaan.’ Uit deezen aanhef kan men reeds opmaaken, dat het Rym veele weldaaden moet bezitten, die de Vaerzen eene bevalligheid kunnen byzetten. De alexanders, welke zo driest tegen het Rym te velde togen, liggen reeds doorgehouwen met hunnen Gordiaanschen knoop, en luisteren eerbiedig, welke wetten de eerste Voorstander van het Rym hen gelieft voor te leezen. De Schryver vergenoegt zich met die onderwerping, en brengt de weldaaden van het Rym, tot de volgende vyf. Ten 1) Kunnen de Rymwoorden dienen om de lengte der Regelen te bepaalen: dit wordt zelfs op het getal van Regelen in een couplet toegepast, zodanig dat men, door het Rym, duidelyk gewaar wordt, dat 'er 8 Regelen zyn, daar men in Prosa, 'er maar 6 kan vinden. Dus 25 PCto. winst voor het Rym! 2) De Rymwoorden kunnen het verband, der Regelen tot elkander, bepaalen: dat is, dat de afwisseling van staande en sleepende Regelen door de zelve gewrocht wordt. 3) Het Rym kan een Muzikaalen klank aan de Vaerzen mededeelen. Dit voordeel is gewigtig, en wel aangetoond. 4) Het Rym veroorzaakt, door de herhaaling der zelfde klanken, eene verlevendiging der voorige denkbeelden, by aldien de Rymwoorden denkbeelden uitdrukken, die dan met de tegenwoordige beelden worden vereenigd, en elkander over en weder kragt byzetten. En ten 5) is de Herroeping der denkbeelden, door herhaaling der Rymklanken, nog in staat, om dezelve in een aangenaam contrast te stellen; wordende alle deeze voordeelen door voorbeelden bewezen. Dan, een vluchtig leezer zelf zal ras genoeg kunnen opmaaken, dat de twee eerstgenoemde voordeelen zeer weinig betekenen, nadien de versmaat in andere taalen doet (en ook in onze zou kunnen doen) het geen in deezen aan het Rym wordt toegeschreven. Een voorbeeld, uit horatius Lierzangen, zou dit tegen het aangevoerd coupletje van poot, kunnen voldingen. Men kan geenszins ontkennen, dat het Rym, in den vernuftigen Dichter j. van dyk, een bekwaam verdeediger heeft, die veele zwaarigheden, op eene schrandere wyze, oplost: alleen zouden wy den toon gaerne wat | |
[pagina 430]
| |
lager gestemd gezien hebben, vooral wanneer het eenen klopstock, eenen zeelandus, en soortgelyken raakt. Magtspreuken doen niets af, want indien zy het deeden, dan zou zeker Hoogduitsch Schryver, en streng bestryder van het Rym, in zyne Aesthetische gespräche über die grosesten dichterischen kunstvorúrtheile, Maschinenwerk, Reim und Silbenmaz, A 1786 te Breslau en Leipzich uitgegeeven, veel boven den Heere van dyk voor uit hebben, nadien deeze nog veel meer uit de hoogte spreekt. Immers, zyne Gesprekken strekken tot niets minder, dan om al het werktuiglyke in de Poëzy te vernietigen. ‘Het Rym behoorde (by Hem) nooit tot het wezen der Dichtkunst; ook zette het nimmer een gedicht schoonheid by. Het is de Poëzy zelfs nadeelig, om dat het de kragt der uitdrukking hindert. By de hooge Ode is het walgelyk voor het oor. Het gebruik van het Rym loopt regtstreeks tegen het wezen der Dichtkunste, als eene hartstochtelyke spraake, aan. De algemeene goedkeuring, welke gerymde Dichtstukken gevonden hebben, is niet in het Rym, maar in de losheid van het geheel, te zoeken. En aangaande de Vaersmaat, deeze deugt (by Hem) even zo min als het Rym; om dat men 'er meest al dezelfde aanmerkingen op kan maaken, die dan ook, ten deezen opzichte, door hem herhaald worden.’ Zoo waar is het zeggen van den Heer rochussen, bl. 36. ‘dat men verscheide vraagen, ten opzichte van het Rym, ook ten opzichte van het Metrum, en zelfs ten opzichte van al wat Poëtisch in de taal is, kan doen.’ Zo dat het eerste verworpen zynde, 'er ook daadlyk een deur geopend word, om de andere kunsttuigen te doen volgen; welk laatste echter met veel minder grond, en niet dan tegen het gezag der Ouden, en de goedkeuring der meeste Natien, zou kunnen geschieden. Het is waar, het Genootschap eischte, in zyne opgave, geene Historie van het Rym; de Schryvers waren dus ook niet verplicht om dezelve te geeven; maar zou het wel kwaad geweest zyn, dat men, in eene zaak van zoo veel belang, de Natie eenigzins toegelicht had. Wy erkennen de moeilykheid van zulk eene onderneeming, en wel door die Zee van byzondere gevoelens, welke men noodwendig bevaaren moet, en die den onderzoeker der Oudheid, ligtelyk, op een klip kan dryven. Dan denis heeft reeds iets hier toe bygedragen, in den Aanhang tot zyn | |
[pagina 431]
| |
Gesprek, vom werthe der ReimGa naar voetnoot(*), en zou dus met vrugt vervolgd kunnen worden. Mogelyk zou dit, in 't vervolg, eene geschikte Prysstoffe voor het Genootschap zyn, en, beantwoord wordende, veel ter opheldering, van de Geschiedenisse der Poëzy in ons Vaderland, aanbrengen. Schoon de oorsprong van het Rym niets tot derzelver wezenlyke waarde af-, of toedoet, zou eene zekere aantooning van dien oorsprong toch belangryk zyn. Want hier door zou uitgemaakt kunnen worden of de Noordsche Volken altoos in Rym geschreven hebben, of dat ze, volgens olaus wormius, tien Rymlooze gedichten, tegen één in Rym, maakten. Ook zouden ons dan die byzondere Vaerssoorten meer duidelyk worden, van welken stephanius, in zyne Aanmerkingen op de Noordsche Geschiedenissen van saxo grammaticus, bl. 76, het volgend byzonder voorbeeld heeft nagelaaten.
Haki Kraki hoddum broddum
Saerdi naerdi seggi leggi
Veiter neiter vella pella
Bali stali beittist heittist.
Haki Kraki hamde framde
Geirum eirum gotna flotna
Hreiter neiter hodda brodda
Brendist endist bale stale.
Wanneer men hier den zin van wilde weeten, moest men het dus verschikken.
Haki broddum saerdi leggi.
Kraki hoddum naerdi seggi.
Veiter pella bali heittist,
Neitter vella stali beittist.
Haki hamde geirum gotna,
Kraki framde eirum flotna.
Neiter bodda endist stale,
Hreiter hodda brendist bale.
| |
[pagina 432]
| |
en dan betekende het: ‘Hakon heeft met spietsen de leden gewondt; krake heeft met geld de mannen vermaakt. De schenker der zyden kleêren is door den brand verteerd, en de Koning, die het goud ontvong, door het staal gewondt geworden. Hakon heeft de mannen met lansen gedwongen; krake de schippers door goud verrykt. De spietsdrager kwam door het staal, de gouduitdeelder door het vuur, om.’ De gemelde wormius beweert, dat de Runische Dichters niet minder dan 136 verschillende Vaerssoorten gebruikten: en voegt 'er uitdruklyk by, dat, schoon men gewoon is het Rym, als eene uitvinding der Gothen aan te zien, in alle deeze Vaerssoorten nimmer één rymwoord voorkwam. Ook het Oud-Noordsch gedenkstuk van regner lodbrog, oorspronglyk by l. ten kate, in het Ide Deel zyner Aanleiding tot de Nederduitsche Sprake, aan te treffen; toont, schoon het reeds uit de IXde Eeuw is, geheel geen Rym, maar eene gansch byzondere schikking aan, die overal in dit Dichtstuk doorblinkt, en wel waardig is, dat wy 'er onze Leezers mede bekend doen worden. Deeze byzondere schikking hangt noch van het Rym, noch van de Vaersmaat, noch van de korte en langte der lettergreepen af, maar alleen van het getal der laatste, en van de byzondere plaatsing der Letteren. Elke Strophe heeft een gelyk getal regelen, en elke regel behelst 6 Lettergreepen. Ieder volzin bevat drie woorden, die met dezelfde letteren beginnen; twee van die woorden komen in den eersten, en het derde woord, in den tweeden regel, voor. Bovendien moest elke regel twee lettergreepen hebben, die, of uit gelyke medeklinkers, of uit gelyke zelvklinkers bestonden, zonder dat deeze eindwoorden waren; dus juist het tegengestelde van het Rym. Dit ontdekt men reeds, in het begin der volgende strophe van lodbrog, als ook in de XXVIII overige. Hiuggum vier med Hiorve
Het greniudu rottar,
Adur a ullar agne
Eisteinn Kongur fielle
Geingum, Gulle faedar,
Grandur vals ad braundum.
| |
[pagina 433]
| |
Zeker zou men by een Koning, die van de Slangen gegeeten wordt, zulk een verregaande oplettenheid, en kunstige schikking van woorden en letteren, niet verwagten. Zoo veel achtten wy noodig van deeze Prysverhandelingen te melden, en voegen 'er, ter voorkoming van valsche denkbeelden, nog by: dat wy geenzins ingenomen zyn tegen het Rym. Dat wy zelfs liever gerymde dan rymlooze Vaerzen leezen; mits beide, in andere betrekkingen, even goed zyn. Dan wy zyn tegen het Rym, in zommige opzichten, en voornamenlyk als het slegt is, of ten boei verstrekt. Ja, wy keuren die gouden boeijen volmondig af, om dat ze zo wel als de ysren, des menschen vryheid belemmeren; om dat ze zwaarder en harder zyn, en haatelyk om dat men ze vrywillig torscht. Niet de veelheid, maar het gewigt der bewyzen, was daarom in staat om het Rym te verdeedigen: en de bescheidenheid heeft hier in, by den Heere rochussen, veel medegewerkt. Behalven de reeds gemelde Antwoorden op de Prysvraagen, over het Rym, komen in dit Deel nog vier byzondere Verhandelingen der Leden voor, welke hunnen oorsprong verschuldigd zyn, aan de maandelyksche Vergaderinge, of Winterbyëenkomsten, des Genootschaps, in welke dezelve voorgeleezen, en der uitgave waardig gekeurd zyn. De eerste deezer Verhandelingen is van den Heere g. brender à brandis, over het verband tusschen de Dicht- en Schilderkunstige Naarvolging. De tweede (zoo wy uit de Nieuwspapieren meenen onthouden te hebben, van den Wel Eerw. Heer d. hovens, Leeraar der Doopsgezinden te Leyden) bestaat in eene Proeve over het gebruik der Natuurkennisse in de Dichtkunst. De derde is eene Beoordeeling over den Lucifer van vondel, door den Heere d. erkelens te Rotterdam; en de laatste, weder van den evengemelden brender à brandis, bevat eenige ophelderingen van horatius Dichtkunst. Alle Stukken, eener naauwkeurige leezing zeer wel waardig, en die het Genootschap eer aandoen. |
|