Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Droomen en Slaapwandelaaren, door J.Ch. Hennings, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. Derde Stukje. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, by A. Fokke Simonsz. 1788. In octavo 203 bladz. Behalven den Blad. wyzer over de drie Stukjes.Op de voorheen gelegde gronden, waar van wy, met de uitgave van het eerste en tweede Stukje, gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(†), verklaart de Hoogleeraar, in dit derde Stukje, de werkzaamheden der Nagt- of Slaapwandelaaren. In eene ruime betekenis geeft men dien naam aan menschen, die, slaapende, dezelfde daaden verrigten, | |
[pagina 424]
| |
welken andere menschen gewoon zyn waakende uit te voeren. Dan, in eene bepaalder betekenis, verstaat men 'er zulken door, die 's nagts in den slaap opstaan, zonder wakker te worden, en daaden uitvoeren, welken andere menschen, niet dan waakende, gewoon zyn te verrigten: en derzulker bedryven heeft de Hoogleeraar hier eigentlyk in 't oog. Na eene voorafgaande algemeene beschryving van een Slaapwandelaar, met aanduiding van den verschillenden toestand eenes Droomenden, met dien van een Slaapwandelaar, stelt hy ter zyde de berigten van bedriegers, die den schyn van een Slaapwandelaar aangenomen hadden; als mede van zulken, die, vermoedelyk, tusschen beiden waakende, voorts weder insliepen, en dan ontwaakende zich niet konden herinneren 't geen zy tusschen beiden verrigt hadden; waardoor hunne werkzaamheden den schyn van die van Slaapwandelaaren verkreegen, doch 'er in de daad niet toe behoorden. Het een en ander hier toe betrekkelyk nagegaan en opgehelderd hebbende, merkt hy aan, dat 'er verschillende soorten van Slaapwandelaars zyn; waar van hy onderscheiden voorbeelden bybrengt, wier werkzaamheden hy voorts ontvouwt, met eene naspooring der natuurlyke oorzaaken waar uit zy ontstaan, en waardoor ze bestierd worden. - De overweging hier van leidt hem tot dit gevolg. ‘De hoofdoorzaak van het nagtwandelen is eene zamengestelde, bestaande uit eene oorzaak aan de zyde des lighaams, en ook uit eene oorzaak aan de zyde der ziel, welke beide, evenwel, altoos gepaard gaan. Te weeten, deels veroorzaakt de leevendige beweeging der levensgeesten, deels de daarmede gepaard gaande leevendige verbeeldingskragt die werking, welke men den Slaapwandelaaren toeschryft. Even als, onder het waaken, by een ernstigen wil, om zekere leden te beweegen, eene zo leevendige beweeging der levensgeesten na de spieren der deelen, die bewoogen moeten worden, gaat, waardoor de beweeging volgt, even zo moet ook de ernstige wil in den Slaap- en by den Nagtwandelaar in staat zyn, om dat zelve te bewerken.’ Verder tragt hy te doen zien, dat het zonderlinge en uitsteekende in de bedryven der Slaapwandelaaren, of het meeste van hunne buitengemeene verrigtingen, op dezelfde wyze verklaard kan worden, als veele aanmerkelyke bedryven der Blinden. En hier nevens voegt hy eene gezette opheldering van drie byzondere gevallen, welken op ge- | |
[pagina 425]
| |
loofwaardige berigten steunen, en veele ingewikkelde bedryven behelzen. De gevallen worden in 't breede voorgedraagen, en onze Autheur verklaart dezelven uitvoerig in alle de opgegeeven byzonderheden; waarop wy, met betrekking tot het een of ander geval, gaarne zouden stil staan, doch daar zulks meer plaats vordert dan wy kunnen inruimen, zien wy 'er van af, en verwyzen den onderzoekgraagen Leezer tot het Werk zelve. - Men zal, dit nagaande, en des Hoogleeraars gronden overweegende, gereedlyk erkennen, dat onze Schryver het verre gebragt heeft, om deeze en soortgelyke werkzaamheden, op geregelde beginzels, natuurlyk te verklaaren; en ten minste overtuigend te toonen, dat men niet genoodzaakt zy, om hier op iets bovennatuurlyks te denken. Vindt men niet alles even voldoenend, men gedenke dat de Hoogleeraar Hennings niet verwaand genoeg is om te beweeren, dat hy dit Stuk geheel voldongen heeft, maar zich, gelyk hy meermaals aanduidt, alleen vleit met het denkbeeld van hierin meer gedaan te hebben, dan zyne Voorgangers; en aanleiding gegeeven te hebben ter verdere navorschinge van een onderwerp, 't welk, vermits deszelfs duisterheid, slegts van langzaamerhand eene volledige verklaaring toelaat. De Hoogleeraar, dus ver zig bezig gehouden hebbende met het verklaaren deezer werkzaamheden, hegt hieraan nog eene overweeging van de pligten der Slaapwandelaaren; en gaat na, of zy voor hunne misdryven aanspraaklyk zyn. - Nadien de Droomen van 's menschen willekeur en vryheid niet afhangen, en de Slaapwandelaars zich, door hunne droomen, tot hunne verrigtingen bepaalen, zo kunnen zy, over 't algemeen gesproken, voor hunne bedryven niet aanspraaklyk zyn, gelyk zyn Ed. opmerkt. Doch, voegt hy 'er by, ‘Doch, daar het kan gebeuren, dat ze in den Slaap daaden bedryven, die met de wetten en verpligting stryden; zo brengt hun pligt mede, dat ze ter plaatze, waar ze zig ophouden, hunnen toestand bekend maaken, ten einde men op hen kunne letten, om alle te dugtene schade voor te komen. En doen ze dit niet, dan zyn tog hunne met de verpligting strydende bedryven, welke zy ten eenigen tyde in den slaap volvoeren, betrekkelyk op hunne vryheid; dat is, zy zyn 'er voor aanspreekelyk, om dat ze, door de ontdekking van hunnen toestand, de mogelyk kwaade gevolgen van hun nagtwandelen had- | |
[pagina 426]
| |
den kunnen voorkomen.’ - By die gelegenheid brengt hy ook etlyke voorbeelden te berde, van Slaapwandelaaren, die zich zelven en anderen leed toegebragt, ja zelfs een manslag begaan hebben. Op de hieruit ontstaande Regtsgeleerde vraag, ‘of een Slaapwandelaar in zulk een geval aan 't leeven gestraft moet worden?’ is zyn antwoord, dat hy wel inkomt als strafwaardig, maar juist niet als doodschuldig, om dat de Doodstraf boosaartigheid of volkomen bewust- en zedelykheid by de misdaad vordert. Ook kunnen, zyns oordeels, bykomende omstandigheden hier ter verzwaaringe van den begaanen doodslag strekken, en 't is de zaak des Regters van den Slaapwandelaar, die voorgeeft zulks in den slaap verrigt te hebben, te vorderen, dat hy zynen slaap bewyze, niettegenstaande 'er uiterlyke omstandigheden zyn, die tegen hem schynen te getuigen. Eindelyk laat hy zich nog met een woord uit, over de geneezing der Slaapwandelaaren, doch niet als ArtsGa naar voetnoot(*), gemerkt dit buiten zyn bestek is; maar als een Wysgeer, die werkt op de herdenkingskragt van den Slaapwandelaar. Hieromtrent komt, buiten het begieten met koud water, (dat egter niet altoos den slaapenden doet ontwaaken,) bovenal het geeven van heldere zweepslagen te stade. ‘Dit is, zegt hy, een kragtig middel, om een Nagtwandelaar zyne verrigtingen, voor altoos, af te wennen. Want deeze prenten zig in zyn geheugen, en die leevendige onaangenaame gewaarwording vereenigt zig, volgens de wet der verbeeldingskragt, zo zeer met het opstaan uit het bed, dat hy, door de vrees van afgerost te worden, van de nagtvisiten te rug gehouden wordt.’ - Maar nadien deeze middelen, op den slaapenden in 't werk gesteld, nadeelige gevolgen kunnen hebben, zo voogt hy 'er by, ‘het veiligste is, dat men eerst den Slaapwandelaar wakker maake, en dan één der aan de hand gegeeven middelen bezige, vooral daar zulke middelen zeer goed koop zynGa naar voetnoot(†). Doch genoeg tot myn oogmerk.’ |
|