| |
| |
| |
Mengelwerken in Dichtmaat en Prosa, van Fredrik Vryheer van der Trenck, in 't Nederduitsch overgebragt, met bygevoegde Aantekeningen, door P.J. Kasteleyn. Eerste Deel. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1789. in gr. 8vo. 244 bladz.
De algemeene graagte, met welke de Levensbeschryving van deezen byzonderen Man ontvangen is, heeft in ons Vaderland den lust opgewekt, om zyne Werken ook in het Neêrduitsch te lezen. Gelukkig viel de Vertaaling in handen van iemand, welke 'er, zoo in dichtmaat als prosa, de vereischte kragt aan geeven konde; die oordeelkunde genoeg bezat, om niet alle, maar alleen eenige, en wel de beste der Poëtische en Prosaische Werken, van den vryheer van der trenck, te vertaalen; en die moeds genoeg had, om zynen Schryver hier en daar te wederspreeken, waar vooroordeel en overyling de pen bestuurde. In 't kort, de Heer kasteleyn heeft ons eene uitgave bezorgd, die, niet minder vloeijend dan de Levensbeschryving, de stoute denkwyze van den Heere van der trenck, in veele opzichten, zelfs daar wy met hem verschillen, belangryk doet worden.
Dit Eerste Deel behelst: I. De Macedonische Held, een uitgebreid Dichtstuk, in het welk alexander met cartouche vergeleken wordt. II. De Lotgevallen van vrouw Justitia in alle Landen van Europa, zoo aanmerkelyk door de bygevoegde Aanmerkingen, als om deszelfs inhoud. III. Het Lot van den Kanaryvogel, zedekundig Vertelsel, in Versen. IV. De Oorsprong, Voortgang en Uitwerkselen der Gierigheid. V. De Droom en de wezenlykheid, Lierzang. VI. Grondregelen der Hondsche Filosofie. En VII. Klaagreden by het Graf van fredrik den grooten.
De dood van fredrik den grooten, die zoo veele pennen reeds stomp heeft doen schryven, heeft ons doen zien, hoedanig men over dien Monarch dacht. De Levensbeschryving van van der trenck heeft ons geleerd, hoe die groote man met dien Vryheer handelde; het is derhalven van veel belang, dat men nu ook weete, hoe een van der trenck over den dood van fredrik dacht; hoe hy zich, als vyand, in denzelven verheugde, of als Menschenvriend deszelfs nagedachtenis beweende. En uit dien hoofde wordt de volgende Klaagreden, by het Graf van dien Vorst, een der aanmerkelyk- | |
| |
ste stukken in deezen bundel, die wy onzen Leezer niet kunnen onthouden.
‘Fredrik is dood! - De grootste Man van onzen tyd; de gekroonde Wysgeer; de Leeräar van alle krygsen staatsschoolen; de Mensch, die tot het hoogste toppunt van mooglyke menschlyke grootheid klom; het Voorwerp, voor welks verdienden naroem alle pennen om stryd bezig zyn; alle pedanten twisten; alle soldaaten den baard stryken; de Monarch, dien Monarchen bewonderden en benydden; de Held, die het lot der Veldslagen en der Volken besliste; de geleerdste onder de Koningen; de minzaamste, de wysgeerigste Vorst in 't maatschappyelyk leven; de gevreesdste Vyand met de wapens; de minzaamste Menschenvriend met de veder in de hand; de eerwaardigste, op de edelste wyze onledige, Gryäart in het staatskabinet te Potsdam; de kloekste Staatsman; de Vader zyns Vaderlands; de Koning, die veel deed en weinig geloofde, en geleerd had, om, met majestieuse grootheid, den dood te verwachten; - Fredrik, de naar innerlyke waardye waarlyk groote fredrik, is dood! - Hy is niets meer in werkzaamheid in ons aardsche droomkasteel, en wilde ook dáár niets meer zyn, waar wy niet meer droomen.
Zyne handelingen waren onbaatzugtig, dewyl Hy geen loon in de eeuwigheid verwachtte, en, als Wysgeer, de voor zich zelven ongevoelige waarde van den naroem in eene waereld verachtte, die van den alles vernietigenden tyd, zoo wel als van de willekeurige eigenzinnigheid des Geschiedschryvers, afhangt. Hy wist, dat zelfs Nero lofredenaars kon vinden, en versmaadde dienvolgens de Kolossische eerzuilen der Romeinen, Grieken en Egyptenaaren, dewyl hy wist, dat de doode fredrik niets meer van de blydschap des roemruchtigen konde ontwaaren.
Doode Monarch! wat zyt gy nu? Een op te lossende leeflooze klomp in den kruissenden loopkring der natuur. De Koninglyke magt des heerschers is eene schaduw, welke tevens met het lighaam verdween; en schoon men, wel is waar, den krygsknegten van uwe laate naneeven nog Bardenliederen van uwe triomfen zal voorzingen, zoo kan fredriks oor dezelven niet meer hooren. Fredriks hart gevoelde ze misschien nog met blydschap in 't laatste oogenblik, toen het de beweeging met den laatsten polsslag verloor. Was veellicht ook deeze gewaarwor- | |
| |
ding de laatste loon voor uwen gestrengen arbeid? Bezielde u de roemzugt van gene zyde des grafs? Zoo was uw dood met wellust verzeld; zoo hebt gy deezen loon in 't leven genooten en gevoeld, dewyl alle ontwerpen u gelukten, en dewyl gy oud genoeg werdt, om de vrugten van uwe kweekschoolen te zien rypen.
Voor den onderdaan is de vlyt van eenen onafhanglyken Vorst steeds eerwaardig, die zich zelven alles toestaan, alle vergenoegens bezorgen kan, en die, gelyk fredrik, alles aan den verhevenen pligt des Heerschers opoffert, en tevens dààr ook als Burger, als medewerker leeft, dààr door eigen voorbeeld leert, waar hy onbepaald kan gebieden.
Zeldzaam verschynsel op ons waereldtooneel! De rolle is echter reeds gespeeld, en het gordyn is reeds gevallen. Fredrik ligt in het graf. - Nu is hy nog magteloozer dan trenck was, toen hy, in den Kerker te Maagdenburg geketend, naar rechtvaardigheid smachtte, en nochtans de magt des waereldbedwingers op de standvaste deugd van den belasterden braaven Burger des Staats, wist te verydelen.
Gy ligt thans in 't stof, Monarch! maar ik ben nog een iets in werklykheid. Ook dit stof is voor my eerwaardig, dewyl het, uit algemeene bestaandeelen, in u, tot de hoogstmooglykste grootheid van aardsche waardye opwies. Ik vereere het daarom niet, dewyl het het ligchaam van een Monarch vormde; want ik zie dit opgelostte stof met het stof der slaaven vermengd, en voor myne voeten verwaazemen die voormaals onverdiende boeijen droegen, en in my nog heden het bloed beweegt, dat my thans de vaten van de denkende vermogens bevogtigt, uit welken de uitdrukkingen van den redenaar vloeijen, die fredriks roem gaarne vereeuwigen, die het oordeel zyner leezeren gaarne streelen, door juiste afweeging van echte verdienste overtuigende voordraagen, en de waarde van een waarlyk grooten Koning, voor zynen naneef bepaalen wilde.
Groote onderneeming! - plaatst dezelve my onder het getal der vermetelen, zoo rechtvaardige het gewigt van het groote Voorwerp myne eergierigheid.
Fredrik leefde om den byval der wyzen te verdienen. De weegschaal van de nakomelingschap steunt op een onpartydig middenpunt. Haar uitslag is echter beslist. Traanen en zugten, die de Pruissische Krygsheiren veroor- | |
| |
zaakten, en magtspreuken van eenen triomfeerenden Overwinnaar drukken zich te saamen, als digt goud voor tegenwigt: daar tegen prykt de zegeryke Muse in vollen glans. Fredrik, de beschermgod der Weetenschappen, de vreugd zyner Onderdaanen; hy kende, gebruikte, en beloonde echte verdiensten, en zyne overige Vorstelyke deugden overwogen het aandenken aller menschelyke zwakheden. Genoeg, hy zag zo ver hy konde zien; en voorbeelden, slachtoffers myner soort, waren aan 't einde van zyne regeering zeldzaam, naardien eene langduurige ondervinding hem ook de kunst geleerd had, om de lastering van den troon te verwyderen.
Hoe menig raadsel in Pruissens geschiedenis ligt voor myne oogen ontdekt! Daar ik deeze zes en veertig jaarige regeeringe met waakende oogen beleefde; dewyl myn eigen noodlot aan dat van 't Vaderland verbonden was. Is fredrik niet zelfs myn Koning, myn grooste Leermeester in Berlyn geweest? Genoot ik niet zyne genade en achting in het vak der geleerdheid en des soldaatenstands? Geenszins myne onwaardigheid, geenszins myne gedraaging; maar myn tegenspoedig lot en de wangunst alleen, kwaade menschen vernietigden myn geluk. - Het oordeel van den scherpzigtigen Koning werdt misleid, en tot aan zyn graf vond ik geen middel, om Hem van de waarheid te overtuigen, dewyl Monarchen liever genade schenken dan beloonen!
Wie kent Hem, wie kent de waare bron van zyne gereezene grootheid, zyne vrienden en vyanden beter dan ik? - Myne voordragt, myne veder zyn derhalven niet verdacht, en de eerbiedvolle waarheid spreekt ook gewis hier onpartydig.
Ik was zelf zyn ooggetuige op 't slagveld by Strigau. Ik zag hem ras daarna, met een opgeklaard oog, als winnaar, onder bergen van lyken, en wemelend gekerm van verminkte menschenrompen, menschelykheid beveelen. Maar ook uwe kinderen, groote fredrik! kromden zich voor uwe voeten in den doodstryd, te midden onder uwe overwonnen vyanden, en zagen knarssetandende den Hemel aan.
Vooroordeelen der Vaderlandsliefde, ingewortelde heldenmoed van vuurige jongelingen en kloekhartige grysaarts, rukten hen weg, maar ook tevens den armen hunner weenende vrienden, hunnen tot weezen gemaakte kinderen, het genot der schoone waereld, en den welvaart
| |
| |
des Vaderlands. Groote geesten, die misschien volken geleerd, welke leibnitzen en voltaires hadden overtroffen, verdorden hier reeds uit de opkiemende plant, voor ze bloemen droeg en vrugten konde geeven.
Edele zielen, menschenvrienden stierven als broedermoorders met het moordzwaard in de bloedig verstyvende vuist, en kweekelingen der beste, der edelste soort, konden geene mannen worden, dewyl ze u, uit hunne bestemming, naar het slagveld moesten volgen.
Dat zyn de gevolgen des Oorlogs, waar voor de denkende wyze terug beeft. Dit zyn de Offers die het brandaltaar van uwen roem bezoedelen, en den krygszugtigen Vorst de eere van eenen Landsvader ontrukken.
't Is waar, gy hebt over Vyanden getriomfeerd, die juist geene vrienden der Weetenschappen en verlichting waren. Vyanden, die, zonder uwen tegenstand, in de ringmuuren van uwe geleerde Kweekschoolen, misschien Kapucyner-kloosters gebouwd hadden; en geen bloed is te edel dat voor zulke verhevene en algemeen nuttige oogmerken vloeit.
Was dit uw doel? dan zyt gy verontschuldigd: was het de geest van verovering? zoo is uw vonnis by de rechtvaardige waereld gesproken. -
Eeuwig zy ons de gedachtenis van zulke helden dierbaar; eeuwig het bloed heilig, 't welk by den omgeworpen troon des bygeloofs, uit opgereeten aderen, voor onzen welvaart sproot.
Rome beefde by fredriks triomfen; de Munniken grimden in hunne verschanzingen; de ontdekte arglistigheid verborg zich achter haaren voorhang. Maar de waereld was wyzer. Zelfs Oostenryk kende zyne zwakheid, en wierdt inwendig sterker, om, in aanstaande voorvallen, den misschien heerschzugtigen nabuur met werkzaamen trots te bejegenen.
De gevolgen zyn zigtbaar. En nu wenscht de braave Duitscher onzer wederzydsche broederlyke vriendschap, eene eeuwige vrede met onze leermeesteren!
Deeze vrede bevestigt ons uw dood; en deeze dood zy willems ladder, om het hoogste toppunt van den roem eenes vredeminnenden Konings te beklimmen, en een eeuwige vriend onzes Keizers te zyn.
Deeze dood, die u onder duizend op u getrokken zwaarden spaarde, en u eerst als een wys Vorst, als een verstandig Wetgeever, als een groot Man, en als een eer- | |
| |
waardig Grysaart, in zyne eeuwige stilte riep, zy de alles beroerende klokslag, die alle Kabinetten van Europa te zamen roepe, om de vrugten der ééndragt en broedermin, uit het leerschool der Volksgeschiedenissen ten voorschyn te brengen, of uit de met duitsch broederbloed gemestte Boheemsche, Silesische en Saxische Velden, te genieten.
Vrede zy ook aan geene zyde des grafs tusschen myne en uwe schaduw! De wonden, die gy my sloegt, hebt gy, wel is waar, nooit geheeld; zy bloeden nog, en hunne kankeraartige etter druipt nog op uwe lykbusse. Mannelyke traanen van bitterheid rollen nog heden op uwe assche, uit dezelfde oogen, welke gy zoo veele jaaren verhinderd hebt om het licht der zonne te aanschouwen, en myn hart klopt zwaarmoedig, dewyl het met dien nooit konde verzoenen,..... dien het nooit beledigde! -
Beklaagt myn noodlot, rechtaarte broeders in 't Vaderland! Het is waereldkundig, het verhief myne eere, zonder my stout te maaken, en fredrik de Groote kon my nooit vernederen. - Ik zelf wil gaarne myne geschiedenis in alle lofredenen doorstrepen, die hem kunnen vereeuwigen. Ik zelf weene met u by zyn graf: niet om dat 'er een Koning stierf, die my ongelukkig maakte; neen, dewyl de grootste der wyzen onzer eeuw, de verlichtste Wysgeer, begraven werdt, zonder my gerechtigheid te hebben doen wedervaaren.
Beklaagt dit noodlot, broeders! voor eenen braaven beklaagenswaardigen man! zegent echter des niet tegenstaande niet minder, het waardige aandenken aan eenen Monarch, die zomtyds voor zyne Staatkundige oogmerken, veellicht ook slechts als gekroond mensch voor zynen eigenzin offers slagten moest! My trof onder u allen het treurigste lot; ik werd verdacht, door waarschynlykheid; en mannen, die gevaarlyk schynen, - moeten werkeloos gehouden worden.
Broeders! ik weet, dat gy my beter kent, en my naar myne innerlyke waarde schat.
Stout op deeze overtuiging, zoude ik uw tegenwoordig verlies betreuren, zoo ik geene oorzaak vond, om u gelukkig te achten, dewyl de scepter van Pruissen in willems handen prykt, wiens hart ik kenne, wiens ziel eene der edelste is, die ooit door de goedheid der Almagt
| |
| |
tot heerschen gevormd wierd, om Volken gelukkig te maaken.
Zelfs de wezenlykste boosdoener verwekt medelyden, als hy reeds alle folteringen heeft doorgestaan; en het recht van calas kwam voor hem te spade. Voor my, daarentegen, verwachte ik nog alles, wat myne handeling verdient. Ik wachte met eene zuivere ziel en een opgeheven hoofd op het loon des rechtvaardigen; en zugte by het graf van fredrik, met het gevoel eenes edelen.
Rust, werkzaame Koning! zelfs ik gunne u deeze rust, deezen eeuwigen slaap. Ik heb reeds de slaapelooze nachten vergeeten, in welken uwe schildwagten myne rust moesten stooren. Zy wekten my; ik waak nog! - maar u kunnen zy nu met geene donderende kanonnen meer wekken.
In 't kwaade is zelfs nog een prys, als men denzelven maar weet te vinden. Ik heb hem voor my gevonden; gy, daarentegen, hebt die nog van de nakomelingschap te wachten.
Reeds rust gy onverschillig, gevoelloos in 't graf, terwyl my nog de stormen der hartstochten, der liefde tot eere, des Vaderlyken pligts, en der nooddruft op de zee der waereld rondslingeren, daar myn gryze kop in het wankelende ligchaam geenen voelbaaren loon voor rechtschapene handelingen en gestrenge vlytigheid meer kan hoopen, noch verwachten; en daar ik, zonder een Koning te zyn, echter even zo als gy deedt, den dood met majestieuse grootheid, lagchende verwachte.
|
|