| |
Brieven van Abraham Blankaart, uitgegeeven door E. Bekker, Wed. Ds. Wolff en Agatha Deken. Drie Deelen. In 's Gravenhage, by I. van Cleef, 1789. Behalven het Voorwerk, 1035 bladz. In gr. 8vo.
Met het doorbladeren der Historie van Sara Burgerhart heeft men haaren voogd Abraham Blankaart reeds leeren kennen; en deeze zyne Brieven, uit zyne nagelaaten Geschriften, zo als in 't Voorwerk deezer verzamelinge gemeld wordt, byeen gegaderd, beantwoorden in alle deelen, aan dat eerlyk, rondborstig en vrypostig character, dat in alle de aan hem toegeëigende bedryven doorstraalt. Hy komt hierdoor, zo in zyn gedrag als in deeze zyne brieven, wel eenigermaate voor als een bemoeial, die zeer genegen is, om bykans overal in te dringen, van waar ook zyne vrypostigheid wel eens wat verre loopt, (dat zekerlyk geen voorbeeld van navolging is,) maar hy doet dit alles met zulk een welmeenend hart, en met zo veel natuurlyk gezond oordeel, dat men ligtlyk genoopt worde, om in hem over 't hoofd te zien, 't geen men in een anderen sterk zou wraaken. De onderwerpen, door hem behandeld, zyn van veelerieien aart; ze gaan over het Burgerlyke en Godsdienstige, in menigvuldige onderscheiden betrekkingen en gevallen, die hy meerendeels op eene leerzaame, en veelal te gelyk vermaaklyke, wyze nagaat en ontvouwt. Men leeze, tot eene proeve hier van, een gedeelte zyner onderrigtingen aan een jong Koopman, die hem verzogt had, hem eenige regelen ter bestuuringe van zyn hart en wandel mede te deelen, daar hy eerstdaags het bewind zyner eigen zaaken stond te aanvaarden, en zyn handel voorts wyder uit te zetten. Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de menigerleie grondregels, die veelen zeer gretig geeven, en niet zel- | |
| |
den gansch verkeerd toepassen; als mede over de verlegenheid, waarin jonge lieden zich uit dien hoofde dikwils bevinden; niet ongelyk aan die geenen, welke een huishouden oprigten, en min of meer in de war zyn, met het rechte gebruik en het wel plaatzen van hun huisraad, dat zy zomtyds in het eene opzigt overbodig hebben, terwyl hun, in een ander opzigt, nog deeze en geene noodige stukken ontbreeken. Na dit op een
leevendigen trant ontvoud te hebben, laat hy zich verder over dit onderwerp aldus uit.
‘Ik heb het niet van hooren zeggen, maar ik weet, dat gy, om 't zinnebeeldige vol te houden, 'er heel goed inzit, voor een dus lang eenzaam huislyk jongman; maar, nu gy grooter huis gaat bewoonen, en veele menschen zult zien, beken ik, met u, dat 'er vry wat moet aangekogt worden. - En dat komt, om dat het veld van uwe pligten wyder word, en die pligten zelven van een grooter, edeler, en moejelyker aart zyn: alle uwe verzuimen, alle uwe onoplettendheden hebben nu veel geduchter gevolgen voor uzelven en voor anderen: zie eens, één onbedagt oogenblik, ééne verkeerde daad, heeft betrekking tot veele onuitoogbaare volgende gebeurtenissen; om dat gy, als ik het eens zo zeggen zal, uw winkel magtig uitzet: maar 'er is wel wat op jonge heer: gy moest een zakboekje maaken, waarin alle de wetten van het Euangelie genoteerd stonden; en dat boekje met wit papier doorschieten, om 'er uwe zedelyke NBs, ontdekkingen, en kleine voorvallen, die u in dit opzicht ontmoeten, in aan te tekenen.
Ik spaar geen brood voor vrienden, en zal, om u te dienen, myn kranke best doen, en u zo eens op een briefje per notitie geeven, wat ik 'er voor myzelven van gebruikte; gy kunt daar wel wat zeemanschap mede oefenen, al zo als uw gezond menschenverstand u dat aanraadt.
Ik heb my altoos tot een regel gesteld, en mij daar een veertig of vyftig jaaren zeer wel by bevonden: men moet altoos het mindere onderwerpen aan het meerdere. Deeze regel komt alle oogenblik te pas; zy sluit in, dat gy uw' smaak, uwe verkiezingen, uwe begrippen, de middelen, die ter bevorderinge van uw eigen geluk, naar uw inzien, zouden dienen, geheel opoffert aan den door u naarstig onderzogten en duidelyk gekenden wil van God; om dat hierin uw hoogstduurzaam welzyn gelegen is: zodat ik maar zeggen wil, laat u altoos door de wetten van het Euangelie bestuuren, dan hebt gy niet, dat wat zeggen wil, te doen, met de inzettingen der menschen, of met de fyne spinnewebs onderscheidingen der zogenaamde gewetenbestierders, daar ik maar geen puf op heb; 't is kwakzalvery; 't is van 't potje in 't pannetje; ja 't is, regtuit gezeid, warreling, myn heer Willem.
Laat ik u maar zeggen, zo als het my voorkomt: de mees- | |
| |
te twyfelingen en schynbaare verlegenheden, hoe wy ons in dit, en in dat, voorkomend geval, zullen gedraagen, ontstaan uit onze onwilligheid, om te doen dat best is, en dat wy ook wel voelen best te zyn; of uit luiheid, om dat wy tegen de moeite aanzien, en liever alles blaauw blaauw laaten, uit gebrek aan moed om te durven doorzetten wat 'er doorgezet moet worden. Den regten Koninglyken weg zien wy, spyt den besten, maar wy bedanken 'er voor, en zien of 'er niet nog hier of daar een bypaadje ligt, dat ons veel spoediger, en aangenaamer ook, brengen zal, daar wy weezen moeten: 't gaat evenwel met geen volkomen gerustheid, dat voelen wy zelven wel; maar wy gieten het in alle vaten; wy vouwen en plooien, en draaien, zo lang tot wy zelven in de war komen, en ons geweten het boekje kwyt raakt; en wy zyn niet in staat, om, met al ons vernuft, het weer op den text te helpen of gerust te stellen. Dat wy zelven twyffelen, blykt ook, onder anderen, uit het geduurig raadvraagen; of wy vraagen naar den bekenden weg, om dat wy zo gaarne een anderen zouden bewandelen.
Zie, ik hou maar staande, dat een mensch, dat getrouw en eerlyk met zig zelf handelt, en zyn verlicht geweten in den raad neemt, zelden verlegen zyn kan, wat hem ook voorkome; en al die gewetenbestuurders zyn een deel blinde leidslieden, waarop ik geen het minste vertrouwen stel of stellen kan; en daar ik ook, zo als ik zeg, nooit geen doen meê wilde hebben.
Ik denk daar aan het artykel der belastingen: als de ordonnantie zo duister is, dat ik, ter goeder trouwe, niet weet, of slegts kan voorwenden niet te weeten, of ik zes dan of ik twaalf guldens moet betaalen, dan ga ik heen en geef twaalf guldens; dan ben ik gerust dat ik niet sluik, en ik herinner my het zeggen van onzen Leermeester: geef den Keizer dat des Keizers is; tol dien gy tol, schatting dien gy schatting, enz. schuldig zyt: en terwyl ik dit doe, koop ik, voor eene onnozele zes guldens, rust in myn gemoed, en gerustheid in myn leven; geen verklikker of zyn maat kan my kwellen; en de slimste advocaat kan geen enkelde rooje duit aan my verdienen: wat is dat schande koop! voor zes guldens, die by my, dank God den Heer, zo weinig beduiden als een graantje by den bakker. Zo een voorbeeld kunt gy, op alle- soortgelyke voorvallen en omstandigheden, die gy kunt krygen, toepassen; vooral als koopman; dan zult gy u nooit aan dievery of ontrouw omtrent de wettige overheid schuldig maaken, gy zult rondsom eerlyk zyn, en geen schelling inkrygen, dan die u toekomt; zonder u door de gewoonte van anderen, door duizenden die zo doen, en echter by de wereld voor braave lieden te boek staan, te laaten bedotten; zelfs zult gy u geen zand in de oogen laaten goojen, door het denkbeeld, dat gy, dus doende, toont, een gaauw koopman te zyn, die 'er oud agter is. Geloof gy my, Myn heer Willem, gy zoudt
| |
| |
'er aan bekogt raaken, en in 't eind met een wrakke boel blyven zitten: kort gezeid, gy zult onverzettelyk eerlyk zyn, euangelisch eerlyk, en dat is het waare: al de andere soort van eerlykheid gaat doorgaands zo ver als het voeten heeft.
Het tweede regeltje waarby Abraham Blankaart zigaltoos byzonder wel gevonden heeft, is dit: “Heb moeds genoeg om van anderen te durven verschillen.” Zie, waarheid en deugd hangen niet af van de byzondere bepaalingen of begrippen der menschen; dat is, dunkt my, zo klaar als het lieve kostelyke zonnelicht op een helderen zomerdag. Dat honderdduizend menschen iets toestemmen, is geen bewys, dat wat zeggen wil, voor de zekerheid van het geen zy toestemmen; dat honderd milioenen menschen iets doen, is geen bewys, dat het geen zy doen eene goede daad zy. Het is wel waar, dat twee menschen meer kunnen zien, dan één; en honderd meer dan twee; doch, alles wat men kan zien, begeert men niet altoos te zien. Kom aan, Myn heer Willem, indien honderd menschen, met geslootene oogen, eene publicatie, die de Souverain laat affigeeren, voorby kuieren, om dat zy 'er den hooi van hebben daaraan te voldoen, dan zien zy, met hun honderd, zeker zo veel niet, als één degelyk man, die, als een braaf burger, en gehoorzaam ingezeten, die publicatie oplettend leest, en derzelver waaren zin poogt te verstaan: hier dunkt my is niets, dat wat zeggen wil, tegen in te brengen.
Zo gy by uzelven overtuigd zyt, dat gy, na een bedaard, naauwkeurig en scherp onderzoek, uwe gevoelens voor waarheid moet houden; dat gy deugdzaam en godsdienstig handelt; dan moet gy u, door geenerleie listen of geweldige poogingen, één voetstap laaten wegrukken: toon dat gy geen grooter eernaam kent, dan dien van eerlyk man. Dan zal uw onbepaald credit u niet in verzoeking kunnen brengen, om eens anders geld in de waagschaal te stellen, ter onderneeminge van dwaaze of hoogst onzekere winsten; dan zult gy niet eens bang zyn, voor den blaam van Libertin, als gy, in uwe kerklyke bediening zynde, weigert een braaf gemoedlyk medechristen uit te bannen, vermids hy, misschien over bespiegelende leerstukken, wat anders denkt dan de magtige meerderheid; dan zult gy, wat uzelven betreft, in een Godlyk, een vry beroep, nooit willen kuipen, al ware het ook om een bekwaam deugdzaam vriend, of een naastbestaanden, van een armoedig afgelegen dorp, naar ééne onzer groote steden over te brengen; dan zult gy, indien gy in de Regeering komt, altoos de uitspraak van uw verlicht oordeel en gegronde historische kennis volgen, en u noch by deze noch by geene party voegen, om dat uw byzonder belang dat eischt; maar gy zult de voorrechten en de vryheid van dit Vaderland voorstaan, wat daarvan ook komen mogte.
'Er is nog een regel, die veel bevat, en daar geen verstan- | |
| |
dig mensch buiten zyn kan; zy luidt vreemd; doch, op de keper beschouwd, is zy zeer gegrond: “Durf gelukkig zyn.” Die dit durft, maakt zig nooit dienstbaar aan de dwaaze buitenspoorige dwaasheden van zyns gelyken; noch aan eene alle orde wegneemende usance; noch aan mooi voorgedaane zedeloosheid; hy durft zelfs, in veele stichtelyke oefeningen, zo als van eene goede predicatie, gaan hooren; het heilig avondmaal houden; gezonde Godgeleerdheid leezen, die tien ja twintig modes ten agteren is; en vindt, by 't sluiten van de rekening, zyn belang boven alle verwagting bevestigd. - Het staat 'er na, dat gy geen vergeten burger blyven zult; alle uwe omstandigheden, en uwe eigene persoonlyke hoedanigheden, schynen daar heen te leiden; durf des op uzelven staan; en gy zult de oude volksvastheid van geest weêr te voorschyn, en mogelyk - wat weet ik het? in de mode brengen.
Ik heb u nog een lesje te geeven, en dit zult gy van een welmeenend oud man met genoegen ontvangen: “wees inschikkelyk.” Spreek nooit tegen, daar de waare eer of het gezond menschenverstand dit niet van u eischt: een degelyk man, die moeds genoeg heeft om byzonder te durven zyn, daar hy zulks behoort te weezen, heeft de kinderachtige trotsheid niet, om, in duizende kleinigheden, anders te willen doen dan alle hupsche menschen met reden doen mogen, en ook doen. Wees vooral niet grootsch op den naam van Harrewar; want dit is een miserable eernaam, en gooit slegthoofden alleen zand in de oogen, die door dien eernaam verleid worden, en zig wys maaken, dat die de gaauwe man betekent.
Ik zou dit alles veel langwyliger uitbreiden, schreef ik niet aan een jongeling, die gewoon is te denken; en een goed verstaander behoeft maar een half woord.’
|
|