lig kunnen zyn, als wy 'er gebruik van maken; maer veel eer, in een zeker opzigt, ons ondankbaer jegens God gedragen, wanneer wy dat alles veronagtzamen; als wy ons, uit vooroordeel en eigenzinnigheid, alle die vermaken ontzeggen, ons in donkere zwaermoedigheid kleeden, en door klagen en zuchten God eeren willen. Even deze redeneering doet ons bezeffen, dat wy, niet alleen voor ons zelven in de stilte mogen vrolyk zyn, maer ook de gezellige vreugde mogen zoeken, en ons, ter vervrolykinge van ons zelven en den naasten, daer van bedienen; het welk, terwyl het ten volle overeenkomt met de liefde tot onzen evenmensch, ook ter meerdere voldoeninge onzer geneugten strekt; in zo verre elke vreugde beter smaakt, die met deelnemende vrienden in gemeenschap genooten word. - Zyn Eerwaerde breid deze denkbeelden beknoptlyk uit; en gaet daerop over tot het voorstellen van de regelen der voorzichtigheid, die een Christen, by het genot dezer vreugde, in agt heeft te nemen.
De algemene regel, ten dezen opzichte, is: Leert u in de vrolijkheid maatigen; wordt en blijft Meesters van uwe begeerten. En ter uitoefeninge hier van, heeft men de volgende byzondere regels te behartigen.
‘1. Zoekt het vergenoegen der zinnen zoo heftig niet, en gewent u zoo zeer daar aan niet, dat gij daardoor tot de hoogere vreugden van geest, tot het stille huislyk leeven, en tot een Christlijk verdraagen van lijden onbekwaam wordt.
2. Geeft u niet ten ontijde aan de vrolijkheid over, dat is, dan, wanneer gij gewigtiger pligten te vervullen hebt.
3. Blijft bij het genot der aardsche gezellige vreugden bestendig in zulke paalen van maatigheid, dat gij niet tot zondige buitenspoorigheden voortgesleept wordt. En hier toe eischt de voorzichtigheid vooraf, zo veel 't geschieden kan, bij voorraad wel te overleggen, welk soort van vermaaken ons schadelijk worden kan, en hoe wij deeze schade moeten afkeeren. Te gelijk doet het ons bezeffen, hoe zeer het onze plicht zij, ons enkel om diens wille meenig vermaak te ontzeggen, terwijl wij vooruit zien, dat wij geene kragten genoeg hebben, om de recht Christlijke maatiging, bij de te vreezene sterke aanprikkelingen tot buitenspoorigheid, te bewijzen.’ - Ieder dezer regelen ontvouwt de Leeraer, met een ernstigen aendrang van de leerzame behoedlessen, die dezelven aen de hand