| |
| |
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Bybel vertaald, omschreven en door aanmerkingen opgehelderd. Eerste Deel. Te Amsterdam by J. Allart 1789. Behalven de Voorreden 562 bladz. in gr. octavo.
Het Voorbericht, aen 't hoofd van dit Werk geplaetst, leert ons deszelfs geagten Opsteller, den Eerwaerden W.A. van Vloten, kennen, als iemand, die, uit hoofde van de zwakheid zyns gestels, al vroeg van de waerneming zynes Leeraersampts heeft moeten afzien; en den tyd van Studie, welke zyne ongesteldheid hem toeliet daer toe te schikken, inzonderheid besteed heeft, tot ene gezette oefening der Bybelbladen, waerdoor hy, na verloop van zeventien jaren, zyn bedoelde plan in zo ver voltrokken heeft, dat hy thans beginne zynen arbeid door openbaren druk gemeen te maken. Hy heeft zich naemlyk voorgesteld den Bybel op nieuw te vertalen, of wel onze Nederduitsche vertolking te toetzen en te verbeteren; die vertaling door ene nevensgaende omschryving op te helderen; en 'er voorts, daer 't hem noodig scheen, enige nadere aentekeningen ten beteren verstande by te voegen. Van dezen zynen arbeid ziet thans het eerste Deel, behelzende het Boek Genesis geheten, het licht. By manier van Voorbereiding levert hy ons vooraf etlyke leerzame aenmerkingen, nopens zodanige byzonderheden, die, by den aenvang van zulk een Werk, overweging vorderen.
In de eerste plaetze komt ons hier voor, ene Algemeene Inleiding, welke de Openbaring en derzelver opheldering in 't algemeen betreft. - Zyn Eerwaerde, opgemerkt hebbende, dat de Openbaring, schoon duidelyk, echter aen verschillende uitleggingen onderhevig is, gaet de rede hier van geschiedkundig na, en ontvouwt de voornaemste lotgevallen der Uitlegkunde, inzonderheid met den aenvang der Hervorminge, en vervolgens. - Dit leid hem ter aenpryzinge van de Letterlyke of eigenlyke verklaring
| |
| |
der Heilige Schriften; en tot het aen de hand geven van onbetwistbare regelen dier uitlegkunde; met ene nevensgaende beoordeeling van andere uitlegkundige regelen, die minder eenvoudig zyn; en een onderzoek van andere hulpmiddelen, als daer zyn goede Overzettingen, nauwkeurige Omschryvingen of Uitleggingen van een geheel Boek, en Leerredenen over deze en gene byzondere voorstellingen; met aenwyzinge, in hoe verre men hiervan, met behoedzaemheid, een nuttig gebruik kunne maken. - Nadien nu de verklaring, by manier van Paraphrasis of Omschryving, onder die opgenoemde hulpmiddelen, naer 't oordeel van zyn Eerwaerden, het beste hulpmiddel is, waer van de ongestudeerde zich bedienen kan, zo verledigt hy zich voorts, ter ontvouwinge van de wyze, op welke de Omschryvinge ingericht moet wezen, indien ze recht nuttig zyn zal. - Verder maekt hy ter loops gewag van algemene waerheden, die in de Bybelverklaringe ten grondslage gelegd moeten worden; en by die gelegenheid berigt hy den Lezer, wat hem wederhoud, van hier de Godlykheid der Bybelboeken, en derzelver Ingeving, te betogen, waerover zyn Eerwaerde zich aldus uitlaet.
‘Moest ik hier de gewoonte volgen, dan zou ik een betoog van de Goddelijkheid der Bijbelboeken kunnen geeven: en het zou zeker weinig moeite in hebben, om, in de tegenswoordige eeuw, hierin uitvoerig en geleerd te zijn. De Engelsche Schrijvers kunnen ons, daertoe, een geheelen boekschat, naar onze keuze, leveren; echter wil ik niet ontveinzen, dat, volgens mijn oordeel, zulk een vertoog hier onoordeelkundig zoude geplaatst worden. - Een mensch, niet overreed van het gezag dezer schriften, zal ook met geen oogmerk om beter onderricht in deszelfs inhoud te bekomen, eene uitlegging in de hand neemen. Zulk soort van menschen geeven zich zelden zoo veel moeite. Andere, welke bedenkingen tegen deze of gene leerstellingen der Goddelijke openbaaring koesteren, zijn, met reden, bevreesd, dat zij, door een algemeen afgetrokken betoog, zich zullen laaten voorinneemen, zonder dat zij in alles waarlijk overtuigd, of dat hunne bedenkingen daardoor opgelost zijn. Eene goede uitlegging, welke hen hunne bedenkingen zelfs doet ontknoopen, is hier zeker het veiligste. Niemand is beter voldaan, dan die geen, welke zo proefondervindelijk de Goddelijkheid der Bijbelleere gelooft.
| |
| |
Een min of meer geoefend Christen zou mij hier echter de volgende bedenking kunnen maaken: gij zult evenwel de ingeeving dier schriften, waardoor zij van andere geschriften alleen onderscheiden zijn, eerst vooraf betoogen? dit is ten minsten noodzaakelijk. Ik zou hierop alle de bewijzen kunnen aanvoeren, welken onze Godgeleerden, dezen aangaande, gewoon zijn aan te voeren, en dan daarin kunnen berusten. Dan ik wil liever edelmoedig mijne gedachten hiervan zeggen: nimmer is my de ingeeving dier schriften verdacht voorgekomen: 'er is geen Hoofddeel, bijna geen vers, dat ik overdenke, of ik vind 'er de bewijzen van ingeeving allerduidelykst in: maar de gewoone wijze, de afgetrokkene betooging van die waarheid, is mij altoos verdacht voorgekomen. Niemand kan een duidelijk betoog geeven van die eigenschap, welke wij gewoon zijn, ingeeving te noemen, of hij moet die bijzondere werking van Gods Geest ten duidelijkste kunnen onderscheiden, van eene andere werking door denzelfden Geest gewrocht; zich alleen bepaalende tot zulke Schriften, welke met stichtinge in de Gemeenten der Christenen geleezen worden. En wie durft zo vermeeten van zijne kundigheden, in dit stuk, denken! Maar eens toegestaan zijnde, dat dit mogelijk ware, hoe weinig komt zulk eene overreding bij die, welke proefondervindelijk is, in vergelijking. Een naarstig Bijbelleezer, met een goed doorzicht begaafd, vergezeld van eene oordeelkundige oplettendheid, zelfs op de kleinste byzonderheden, kan hier alleen, zonder de minste aarzeling, belijden: “in deze schriften vind ik alleen die zalving van den Heiligen.” Dat onnavolgbaare, het geen de grootste vernuften, de oorsprongelijkste schrijvers, mij niet hebben kunnen geeven, vind ik hier; eene edele eenvouwigheid, onder geene woorden te brengen; die kragtiger wordt onder het gevoel, maar verflauwt onder het betoog! - In de daad durf ik mijnen leezer verzekeren, dat, naar mate hij met meerder inspanning en lust leeze, hij ook in
evenredigheid dat denkbeeld in zijnen geest zal doen stijgen; en eindelijk zal hij met verwondering zien, hoe verbaazend het onderscheid is, tusschen een Geloof aan de ingeeving, door onderscheidingen en afgetrokken betoogen ontstaan, en tusschen een Geloof dat door ervaaring geleerd wordt.’
Op deze Algemeene Inleiding, die beslooten wordt met ene wederlegging van ene bijna algemene dooling, als of
| |
| |
de Bybel een volledig stelzel van den Godsdienst ware, volgt ene Inleiding tot het O.T. In deze handelt zyn Eerwaerde over de volledigheid der Godlyke Openbaringe voor de Jooden, of de volkomenheid des Ouden Testaments, en verder over het volledige van den inhoud der byzondere stukken, niettegenstaende de verschillende lezingen, hier en daer door den tyd in dezelven ingesloopen. - Daer benevens geeft hy een bericht van de Nederlandsche overzetting des Bybels; die, hoe zeer over 't algemeen te pryzen, echter niet zonder misslagen is, des men zich over ene andere vertaling niet hebbe te verstooren, maer 'er met oordeel gebruik van te maken, waer toe enige regels aen de hand gegeven worden. - Vervolgens gaet hy na, de wyze van voordragt in het O.T. op te merken, en 't geen men in agt hebbe te nemen omtrent den styl, zo in 't algemeen, als in 't geschiedkundige, het dichterlyke en 't prophetische in 't byzonder. - Hieraen hecht hy eene overweging van het nut dier Openbaringe, aen de Jooden voor de Christenheid; - en hy voegt 'er, ten nutte van den Lezer dier Schriften by, een Tafereel van de Bybelsche Aardsrykskunde.
Dus ver gehandeld hebbende over 't geen het O.T. in 't geheel betreft, verleent hy ons wyders ene Algemeene Inleiding over de vyf Boeken van Moses. Zyn Eerwaerde verwyst hier den Lezer, nopens de berichten rakende Moses, als Schryver dezer boeken, derzelver verdeeling enz., grootlyks tot het geen de geleerde Heren Eichhorn en Michaëlis deswegens in 't breede voorgedragen hebben; maer blyft meer byzonder stil staen, op het character van Moses en deszelfs schryfstyl, als Historieschryver, als Wetgever en als Dichter.
Ten laetste levert zyn Eerwaerde ons nog ene Byzondere Inleiding tot het eerste Boek van moses: waerin hy nagaet de bronnen uit welke Moses de oudste berichten heeft, mitsgaders den oorsprong van den figuurlyken styl in die gedenkstukken. - Verder onderzoekt hy het algemene doelwit des Schryvers, en ontvouwt de nuttigheid, welke deze geschiedenis den Christenen oplevert. - Hierop draegt hy ons voor, enige algemene denkbeelden wegens de Godsdienstige offeranden, die reeds in 't huisgezin onzer eerste Ouderen plaets hadden; en welker oorsprong hy aen ene Godlyke instelling toeschryft; te meer daer hy in dezelven, niet slechts dank- | |
| |
offers, maer ook zond- en zoenoffers meent te vinden, die hunne betrekking hadden tot het beloofde vrouwenzaed. - Deze overweging leid hem verder ter beschouwinge van den uitwendigen Godsdienst, nae den Zondvloed; en de denkbeelden rakende een leven na dit leven, mitsgaders den invloed van die denkbeelden op het Menschdom in deze dagen. - Voorts verleent hy, ter ophelderinge van 't geschiedverhael in dit eerste Boek, ene algemene tekening van het Patriarchale leven; verzendende den Lezer, ter verdere onderrichtinge nopens de byzonderheden, tot het breder verslag, 't welk de Heren Hess en Michaëlis hier omtrent gegeven hebben. - Laetstlyk neemt zyn Eerwaerde het Tydrekenkundige ook nog in aenmerking; doch hy vind het te vol onzekerheden, om 'er zich bepaeld over uit te laten; van waer hy dit Stuk, toen het zich al vroeger aen zyne overweging aenbood, insgelyks van de hand gewezen heeft; met aenpryzing van den tydrekenkundigen arbeid van den Heer Mohr, te vinden in het Bybelwerk van den Hoogleeraer Nuys van Klinkenberg. Alleenlyk verklaert hy zich hier nog, tegen het algemene gevoelen, dat het Hebreeuwsche Jaer met Maart doet beginnen; en voor het denkbeeld van, den Heer
Michaëlis, die het een aenvang doet nemen, met de eerste Maan in April. - Wyders deelt zyn Eerwaerde, met het afloopen dezer Inleidinge, ons nog mede ene lyst der Schriften, met de meeste nuttigheid, door hem gebruikt, gevende te gelyk ene beknopte oordeelvelling over dezelve.
De uitgebreidheid van dit Voorwerk, dat, buiten de algemene kundigheden, welke zodanig ene voordragt vordert, verscheiden byzonderheden behelst, die ons 's Mans eigen denkwyze leeren kennen, en tevens het oogmerk en de inrichting van zynen arbeid verklaren, heeft ons in dezen wat te breedvoerig doen zyn, om nog plaets over te hebben, tot het mededeelen van een voldoenend stael der uitvoeringe van 't Werk zelve; waerom wy dit tot ene nadere gelegenheid zullen uitstellen. - Genoeg zy het, voor tegenwoordig, nopens de wyze der uitvoeringe te melden, dat zyn Eerwaerde zich gemeenlyk vry na houd, aen onze gebruikelyke Nederlandsche overzettinge des Bybels; echter zo niet, of hy wykt 'er ook nu en dan van af. Men zou dit nogtans meerder van zyn Eerwaerden verwacht hebben, bovenal, daer hy zo veel werks schynt gemaekt te hebben, van het doorbla- | |
| |
deren en nagaen van latere Schryveren; wier byzonder doelwit was, den Bybel op te helderen, door ene duidelyker en nadruklyker vertolking veler plaetzen, dan men gewoonlyk heeft: ook schynt zyn Eerwaerde, naer uitwyzen van deze en gene aentekeningen en nadere ophelderingen, hier en daer niet vreemd te zyn, van meerdere veranderingen, dan hy goedgevonden heeft te maken. - Veelligt heeft de Eerwaerde van Vloten, die meermaels een middenweg bewandelt, zich ook in dit geval daerop willen houden; te meer, nadien hy, zo als hy in zyn Voorbericht meld, niet zo zeer voor Geleerden, als wel voor onbevooroordeelde Bybeloefenaren dezen arbeid aengevangen heeft; bedoelende inzonderheid den Bybel, voor Ongeletterden, gebruikbaerder te maken: waertoe by uitstek dienen zyne omschryvende verklaringen van den Tekst; in welken hy zich gemeenlyk beknopt en verstaenbaer uitdrukt, terwyl hy den zin en 't oogmerk der Heilige Schryveren, naer zyn inzien, op ene wel onderrichtende wyze, volledig ontvouwt. - 's Mans arbeid levert dus den Ongeletterden, die zich op de beoefening der Heilige Schriften ernstig toelegt, een
zeer nuttig handboek, waer van zy zich, ten beteren verstande der Bybelbladeren, en tot een leerzaem stichtelyk gebruik van dezelven, met vrucht kunnen bedienen.
|
|