Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leeven en de Regeering van Frederik II, Koning van Pruisen, geschetst door den Abt Denina. Te Amsterdam, by J. Allart, 1789. In gr. 8vo. 536 bladz., behalven de Voorreden.Frederik de IIGa naar voetnoot(*) is gewisselyk een der ongemeenste en grootste Mannen geweest, welke ooit eene aan- | |
[pagina 323]
| |
zienlyke rol op het tooneel der waereld gespeeld hebben. Wanneer wy hem beschouwen als Veldheer, als Staatsman, als Bestuurder zyns Ryks, als Liefhebber en Kenner van Geleerdheid en Dichtkunde, en zelfs als Beoefenaar der laatstgemeldeGa naar voetnoot(†), zullen wy onder alle Vorsten, niet alleen van deeze, maar ook van vroegere Eeuwen, slechts weinigen vinden, welken met hem kunnen vergeleken worden, misschien enkelen, welke hem even naaren, maar niemand, die hem overtreffe. Jammer is het, dat een zo groot character ontluisterd moest worden door eene verregaande ongeloovigheid in het Godsdienstige, niet alleen met betrekkinge tot den Geopenbaarden, maar ook met opzicht tot veele hoofdwaarheden van den Natuurlyken Godsdienst, en door eene hardheid, welke somtyds in zyne daaden doorstaalde jegens de zodanigen, welke hy niet gunstig was. Het eerste gebrek had waarschynelyk zynen grond in eenen verkeerden aanleg van het onderwys, dat hy in zyne jeugd genoot, en in het gezelschap, waarmede hy naderhand verkeerde; het andere misschien in de harde behandelinge hem door zynen Vader aangedaan, en vooral in de menigvuldige zwaarigheden, waarin hy in den zevenjaarigen oorlog was blootgesteld, de menigvuldige tooneelen van bloedvergieten en verdrukkinge, welke hy moest bywoonen, die hy door zyne bevelen moest wettigen, wilde hy niet de prooi worden der magtige vyanden, welke tegen hem hadden te zamen gespannen. Het is | |
[pagina 324]
| |
geheel niet vreemd, dat men algemeen begeerig is het Character, de Lotgevallen en Bedryven van deezen wonderlyken Man te leeren kennen; dat alles, wat, met eenigen schyn van Echtheid, raakende zyne Geschiedenis in het licht komt, met graagte ontvangen en gelezen wordt. Het Iets van zimmerman, het Character des Konings door busching, en eene menigte Anecdotes strekken tot getuigen van de waarheid deezer aanmerkinge. Maar vollediger en tevens beknopter Geschiedenis van des Konings Leeven en Regeeringe hebben wy, in het Nederduitsch, nog niet gezien, dan dit Werk van den Heere denina. Hy geeft het, zediglyk, den naam van een Schets. En, inderdaad, daar frederik zelve slechts een gedeelte der Geschiedenisse van zyn leeven in een veel uitgebreider Werk beschreeven heeft, kan men gemaklyk begrypen, dat de zaaken, in het Stuk, waarvan wy hier spreeken, niet dan zeer kort en met weinige omstandigheden, kunnen voorgedragen worden. Maar die Schets is bearbeid. Met zeer veel oordeel heeft de Schryver zyne stoffen gekozen. In het verhaalen van Veldtochten, Gevechten en Belegeringen, heeft hy voorzichtiglyk alleen het voornaamste gemeld, het overige, waarin de meeste Leezers met reden doorgaans minder belang stellen, voorbygaande, en, evenwel, genoeg zeggende om den kundigen in staat te stellen ter beoordeelinge. De uitvoerige beschryving deezer zaaken was ook beter geschikt voor den Veldheer dan voor den Geleerden, en zy heeft daarom haare rechte plaats in des Konings eigen Gedenkschriften. De Heer denina erkent dit in zyne Voorreden, in welke hy zyn Werk doet voorkomen als eenen Voorlooper der vollediger Geschiedenisse van frederik's Leeven, door den Koning zelven opgesteld. In die Voorreden ontvouwt de Schryver zyn oogmerk zo duidelyk, dat wy niet kunnen nalaaten een gedeelte derzelve hier in te voegen. ‘Ons oogmerk is, leezen wy op bladz. VII, eene agtervolgde schets van het leven van frederik II te geeven, de omstandigheden, de beweegredenen, het doel zyner onderneemingen aantewyzen, den geest van zyn regeeringsbestier te doen kennen, en den oorsprong van zyne geschriften optegeeven. Zyne afbeelding zal als een besluit uit de opgave der gebeurtenissen getrokken worden. Vertoont hy zig niet zoo onverzaagd, zoo standvastig in de twee eerste oorlogen, als hy in den derden zal verschynen, is hy omzigtiger | |
[pagina 325]
| |
op zyn zeventigst jaar dan hy in den ouderdom van dertig of veertig jaaren was, het koomt daar van daan, dat hy niet altyd dezelfde denkbeelden, schoon altyd denzelfden geest, hadt. Ik heb gemeend hem te moeten afbeelden gelyk hy zig op verschillende tyden vertoonde, gelyk men hem in zyne gedichten en brieven zal zien.’ ‘De krygskundige byzonderheden moesten in myn ontwerp byna niet koomen, het zy om dat zy reeds bekend zyn, het zy om dat zy nog beter bekend zullen worden door de historiën, welke de Koning van dezelve geschreven heeft, en die nu openlyk zullen uitgegeeven worden, het zy, eindelyk, om dat zy te veel vervreemd zyn van myn staat en myn beroep. Ik kon egter eene der voornaamste hoedanigheden van den held, die het onderwerp van dit werk is, niet over het hoofd zien, noch gebeurtenissen, die de tydperken en verschillende omstandigheden van zyn leeven helpen onderscheiden, met stilzwygen voorbygaan. Ik houde my gemeenlyk, omtrent het voornaamste der gebeurtenissen, omtrent de dagtekeningen, plaatsen en naamen van Generaalen, aan het tafereel, dat een Officier en Ingenieur van dezelve geschetst heeft, byna onder het oog van frederik zelven, en tot welk de uitgeevers van zyne werken somtyds hunne toevlugt hebben moeten neemen.’ Het overige der Voorreden behelst eenig verslag van goede, middelmaatige, en slechte stukken, welke over hetzelfde onderwerp zyn uitgegeven, en eindigt met de belofte, naa welker vervulling wy reikhalzen, dat ‘dit Deel zal van een tweede gevolgd worden onder den tytel van het Letterkundig Pruissen, of de staat der konsten en letteren onder Frederik II, met eene beredeneerde naamlyst van de Schryveren, die onder zyne regeering geboren zyn, of geleefd hebben.’ In eene aantekening hier bygevoegd, belooft de Drukker of Uitgeever dit volgende Deel, zo spoedig het in het oorspronglyke het licht ziet, insgelyks te vertaalen, en onzen landgenooten aan te bieden. En deeze is de éénige plaats, in welke te kennen wordt gegeven, dat men het tegenwoordige Werk als eene vertaaling heeft aan te merken, terwyl anders op den tytel of elders daarvan niets gemeld wordt. Het Werk zelve is verdeeld in Twee Boeken, waarvan | |
[pagina 326]
| |
het Eerste, dat Zevenëntwintig Hoofdstukken bevat, loopt tot aan, of omtrent, het jaar 1770; terwyl het Tweede, in Zeventien Hoofdstukken, het overige behelst van des Konings leeven, tot aan deszelfs dood, waarby nog in een achttiende Hoofdstuk Aanmerkingen gevoegd worden over het Character en de Regeering van frederik II. Wy oordeelen ons verplicht dit leezenswaardige Werk wat nader te leeren kennen, en zullen daartoe een geregeld, schoon beknopt, verslag van deszelfs inhoud voordraagen. Dit zal gewisselyk ons Bericht eene aanmerkelyke lengte geeven, welke nogthans, zo wy hoopen, den Leezer niet zal mishaagen, terwyl wy van onzen kant, ons der kortheid, zo veel in ons vermogen is, zullen bevlytigen. De GedenkschriftenGa naar voetnoot(*), door den Koning zelven opgesteld, beginnen eerst met deszelfs komst tot den throon, en eindigen met het jaar 1778. Hierdoor is alles, wat in de Zes eerste Hoofdstukken des tegenwoordigen Werks voorkomt, daar niet te vinden. Het Eerste Hoofdstuk des Eersten Boeks bevat een zeer beknopt verslag der afkomste van het Huis van Brandenburg uit het Geslagt van Hohenzollern, één van welks Leden, in het Jaar 1415, van Keizer sigismundus het Markgraafschap Brandenburg met de Keurvorstelyke Waardigheid kogt voor viermaal honderd duizend guldens, en daar door de grondslagen eener toekomstige grootheid leide. Van dien tyd nam dit Huis toe in aanzien en magt, vooral onder frederik willem, bygenaamd den grooten Keurvorst, wiens Zoon, in het begin deezer Eeuwe, met toestemminge van Keizer leopold, zichzelve tot Koning van Pruissen verklaarde. Het Tweede Hoofdstuk begint met de Geboorte des laatst overleden Konings, en eindigt met deszelfs Huwelyk. Hier vinden wy de harde behandeling, welke hem door zynen Vader werd aangedaan. De Heer busching geeft hiervan, in zyn Character van frederik den II, een bericht, waarin de oorzaaken van het misnoegen tusschen den Vader en den Zoon wat dieper uit den grond opgehaald worden. Het geval is te bekend, om 'er hier | |
[pagina 327]
| |
van te gewaagen, en te akelig om 'er geen gordyn voor te schuiven. Maar dit moeten wy aanmerken, dat het gedrag des Konings jegens zynen Vader, en vooral omtrent deszelfs gedachtenis, een der schoonste trekken is van zyn Character. Schoon door den ouden Koning op eene barbaarsche wyze behandeld, spreekt hy in zyne Werken van denzelven niet anders dan met achtinge, zonder eenigen schyn van wrok over het geen te vooren gebeurd was. Inderdaad uit zyne geheele handelwyze omtrent zyne Ouderen, uit den raad, welken hy gaf aan den regeerenden Hertog van Wurtemberg, waarvan de Heer busching spreekt, blykt het, dat de Koning zeer hooge gedachten had van den plicht der Kinderen, en, tot beschaaming van veele anderen, dien plicht waarlyk betrachtte. De drie volgende Hoofdstukken behelzen geene byzonderheden, op welke wy behoeven stil te staan. Wy haasten ons tot het Tydstip, waarin frederik zelve de Regeering aanvaarde. Schielyk had hy gelegenheid, om, schoon in eene zaak van weinig gewigt, zyne rechten te doen gelden tegen den Bisschop en het Kapittel van Luik, zo als in het Zesde Hoofdstuk verhaald wordt. In deeze omstandigheid beging het Keizerlyke Hof eene groote onvoorzichtigheid, welke de eerste aanleiding gaf tot misverstand tusschen de Hoven van Weenen en van Berlyn, het geen niet lang daarna des Keizers Dochter te staan kwam op het verlies van bykans geheel Silesien. Het tooneel der veroveringe van dit Vorstendom wordt geopend in het Zevende HoofdstukGa naar voetnoot(*). De rechten, welke de Koning meende te hebben op de Hertogdommen Jägerndorss, Liegnitz, Wohlau en Brieg, worden daar opengelegd. Doch hiervan kan de Leezer een vollediger, schoon kort, bericht vinden by wagenaar, Vaderl. Hist. Deel XIX, bladz. 296, enz. alwaar de reden voor- en tegen des Konings eischen worden bygebragt. Onder de eerste is eene zeer zonderlinge, dat het, naamelyk, ‘eenen Keurvorst van Brandenburg niet zoude vrystaan de rechten en goederen van zyn Huis, voor altoos, af te staan, of te vervreemden.’ Men heeft hetzelfde door andere Mogendheden, en zelfs door zodanigen, | |
[pagina 328]
| |
welken niet als Souvereinen kunnen aangemerkt worden, ook wel hooren beweeren. Maar, indien men dus altyd mag ontvangen of neemen, en nimmer afstaan of te rug geeven, schynt eene wyde deur geopend te worden voor twisten en verdeeldheden, en geen Staat kan op eenige voordeelen, welke hem by Verdrag worden toegezegd, langer vertrouwen, dan terwyl zyne magt groot genoeg is, om zich van derzelver genot te verzekeren. Trouwens, indien men deezen stelregel al niet in de bespiegelinge verdedige, de betrachting der meesten is naar denzelven ingericht. Het voorbeeld der Atheniënseren, welken eenen voorslag van themistocles verwierpen, om dat dezelve, volgens het getuigenis van aristides, wel voordeelig, maar niet rechtvaardig was, heeft onder de Vorsten zeldzaam navolgers gehad. - Doch wy keeren weder tot frederik den II. Hy eischte de gemelde Vorstendommen, en viel tevens gewapenderhand in Silesiën, om zyne eischen te doen gelden. Hy won den Veldslag by Molwitz, of liever zyne Generaals wonnen denzelven: want, volgens het verhaal van den Heere deninaGa naar voetnoot(*), had de Koning weinig deel aan de overwinninge, en was zelfs in groot gevaar, van gevangen te worden. Het Achtste Hoofdstuk behelst den voortgang van den Silesischen oorlog, nevens den Veldslag by Czaslau in Bohemen, die eerlang gevolgd werd van den Breslauschen Vrede, by welken de Koningin van Hongaryen genoodzaakt was, bykans geheel Silesiën af te staan, waarvan frederik eerst alleen een gedeelte had gevorderd. De Koning was ook genegen tot den Vrede, misnoegd zynde op de Franschen, welken hem niet hadden bygestaan, naar zyne begeerte. Ook wilde hy noch de magt der Franschen, noch derzelver invloed in het Ryk, vermeerderen. Hy verlangde wel het Huis van Oostenryk minder vermogende te zien, maar zo, dat zyne eigene magt, met die van Frankryk, daarmede vergroot wierd. De Breslausche Vrede was van geenen langen duur. De Oostenrykschen, van de Pruissischen ontslagen, hadden den Keizer uit Beieren, de Franschen van den Ryksbodem verdreven. Het Verdrag van Worms, met den Koning van Sardinië aangegaan, beveiligde de Italiaansche Staaten der Koninginne, welke hierdoor bykans haare | |
[pagina 329]
| |
geheele magt in Duitschland konde gebruiken. Dit gaf haar, naar de gedachten van frederik, eene te groote overmagt. De gedwongen afstand van Silesiën, dacht hy, zoude wel eens herroepen kunnen worden. Hy besloot haar voor te komen, onder voorwendsel, van den Keizer te ondersteunen, en in hoope van een gedeelte van Bohemen aan zyne Staaten te hechten. Hy rukte in dat Koningryk. Zyn inval bragt de Oostenryksche maatregels in de war, en noodzaakte Prins karel van Lotharingen, die reeds in de Elsas was gedrongen, tot den hertocht. Maar deeze kwam zo schielyk in Bohemen, dat de Koning genoodzaakt was, dit Koningryk, met overhaasting en groot verlies, te ruimen. De dood des Keizers maakte, kort hierna, groote veranderingen. Frankryk en Pruissen booden de Keizerlyke Kroon aan den Koning van Polen, Keurvorst van Saxen, maar deeze was voorzichtig genoeg om dezelve beleefdlyk van de hand te wyzen, behalven, dat hy reeds met de Koninginne van Hongaryen zyne maatregels had genomen: Maar ‘frederik toonde, zegt onze Schryver het geen hy 20 of 25Ga naar voetnoot(*) jaaren laater ook bewees, dat hy nooit zo groot was, als in tegenspoed en rampen.’ Hy behaalde in den volgenden Veldtocht de overwinning op de Oostenrykschen en Saxischen in verscheidene Veldslagen, en tegen het einde van denzelven, werd de Vrede van Dresden gesloten. Zodanig is de inhoud van het Negende Hoofdstuk. Het Tiende bevat alleenlyk eenige familieschikkingen van weinig belang, het huwelyk van des Konings Zuster ulrica, met den Opvolger van den Zweedschen Throon, en eenig verslag van het aanwinnen van Oostfriesland. In den Vrede, welken de Koning nu genoot, besteedde hy een goed gedeelte van zynen tyd, aan het beoefenen der fraaie Letteren. Van een boertig Heldendicht, onder den naam van Palladium, behoeven wy niet te gewaagen. Van meerder aanbelang is het Werk, waaraan hy den titel gaf van Gedenkschriften, om te dienen tot de | |
[pagina 330]
| |
Geschiedenis van BrandenburgGa naar voetnoot(*), het geen hy in het Fransch schreef, en waartoe zyn Staatsdienaar, de Baron van hertzberg, hem de noodige bouwstoffen uit Hoogduitsche Schryveren en oude Staatsschriften, leverde. - Koning frederik de I had te Berlyn eene Academie van Weetenschappen opgericht, volgens een ontwerp van den beroemden leibnitz. Zyn Opvolger, frederik willem de I, had niet alleen geenen smaak voor fraaie Weetenschappen, maar zelfs eenen afkeer van dezelve. Wel verre van de Academie eenigzins te begunstigen, poogde hy ze, in tegendeel, verachtelyk te maaken. Misschien had hy ze geheel vernietigd, indien zy geen onderwys aan Heelmeesters had gegeven. Frederik de II herstelde ze, en gebruikte daartoe de zorg en moeite van den Generaal van schmettau. De Koning begunstigde de Academie op meer dan ééne wyze, en onder anderen, door zelve Lofredenen op te stellen en te doen voorleezen ter gedachtenisse van verscheidene Leden, welke, in de eerste jaaren zyner Regeeringe, overleeden. Ook begon hy toen reeds te werken aan zyne Gedenkschriften, welke, na zynen dood, zyn uitgegeven. Dit word verhaald in het Elfde Hoofdstuk. In het volgende wordt gesproken van een nog gewigtiger Werk, het maaken van een nieuw Wetboek voor de Brandenburgsche Staaten, eene van welks voornaame bedoelingen was de langwyligheid der Processen, de onbehoorelyke voordeden der Pleitbezorgeren, en eene menigte van rechtsgeleerde chicanes weg te neemen, of te verhelpen. De Kanselier cocceji stelde dit Werk op, en schoon hetzelve, na verloop van etlyke jaaren, eene zeer groote verandering moest ondergaan, had hy, door zynen arbeid, veel toegebragt tot eene heilzaame hervorming der rechtbanken. - Het is bekend, dat frederik de II, voor zichzelven, weinig werk maakte van den Godsdienst, en, schoon hy het bestaan eener opperste Oorzaak geloofde, aan derzelver Voorzienigheid en de hoope van een toekomend leeven, ten minsten, twyffelde. Deeze ongelukkige gesteldheid des Konings had, ontusschen, het goede gevolg, dat hy zynen Onderdaanen | |
[pagina 331]
| |
in het algemeen in het godsdienstige eene ruime vryheid verleende, het zy dit voortkwam uit zyn natuurlyk gezond verstand, het zy uit bezeffinge van zyn belang om het voordeel van zyne Staaten, en daardoor dat van zyne schatkist te vergrooten. Niet alleen het hy in Silesiën, gelyk, by den afstand van dat Hertogdom, door de Koninginne van Hongaryen was bedongen, den Roomschgezinden Godsdienst in den ouden stand; maar stond ook aan die Gezindheid toe, te Berlyn eene prachtige Kerk te bouwen, welke echter, door schaarsheid van penningen, eerst veele jaaren laater voltooid werd. Hy schonk geen geld tot derzelver opbouw, maar besloot, in vervolg van tyd, derzelver Priesters, welke eerst door de Koninginne van Hongaryen onderhouden werden, uit zyne kas een jaargeld toe te leggen. - Ter zelfder tyd strekte hy den Protestanten in landen, alwaar de Roomsche Godsdienst de heerschende was, tot eene Voorspraak. Men heeft van deezen Vorst getuigd, dat hy weinig op had met de Vrouwelyke Kunne, en zelfs van dezelve afkeerig was; en dit heeft aanleiding gegeven tot verdenkingen, van welke ook busching niet geheel vreemd schynt geweest te zyn. Ondertusschen wordt in het Dertiende Hoofdstuk gewaagd, van zyne genegenheid voor eene Italiaansche Danseresse, barbarini geheten, doch op eene wyze, welke ook die genegenheid als een ongemeen verschynsel doet voorkomen. - Het overige van dit Hoofdstuk loopt over de geschillen tusschen maupertuis en voltaire, en over de ongenade des laatstgemelden, welke, niettegenstaande hy naderhand met den Koning verzoend werd, de laagheid zyner wraakgierige geaartheid, in verscheidene gevallen, liet blyken.
(Het Vervolg van dit Uittrekzel hier na.) |
|