Samaritaanen deeze Boeken als Godlyk aangenomen zouden hebben, indien ze hun zo laet, en wel uit de handen der Jooden, eerst bekend geworden waren. Zulks geeft veeleer reden om te vermoeden, dat die Boeken reeds voor de scheuring der tien stammen van Juda, en dus voor den dood van Salomo, als echt erkend zyn geweest. En hierover valt te minder twyfel, als men nagaet, dat 'er in de Psalmen al spreekwyzen en zaaken schynen voor te komen, die 'er uit ontleend zyn; waer uit zou volgen, dat ze al ten tyde van David bekend geweest zyn. - Zo iemand daerop in 't midden wilde brengen, dat David mogelyk deeze Boeken, met een Staatkundig bedrog, ondergeschooven kan hebben, zou het, gelyk de Hoogleeraer toont, niet moeilyk zyn, hem ten bondigste te wederleggen; en niet minder ongerymd zou hy zich ten toon stellen, die wilde beweren, dat de Hoogepriester Hilkia, welke het Wetboek in den Tempel vondt, hier een bedrog gepleegd zou hebben, waar door, niet alleen de Jooden in Jeruzalem, maar ook de Israëliten, of de tien reeds weggevoerde stammen, misleid zouden zyn geworden. - Aen deze bewyzen hecht de Hoogleeraer voorts nog ene opmerking, wegens de overblyfzelen der Schriften van Sanchoniathon, waer mede zommigen zeer hoog loopen, als een Fenicisch Schryver, die geleefd zou hebben tusschen Moses en David. Hy laet de echtheid of onachtheid dier stukken onbeslist, maer toont, dat, derzelver voorgewende oudheid en echtheid toegestaen zynde, dat dan die Geschiedenis, geene tegenwerping oplevert, maar veel eer dient ter versterkinge der beweerde oudheid van
Moses Boeken.
Hier mede de oudheid dezer Boeken, als daedlyk van Moses herkomstig, voldongen agtende, leid hy 'er uit af, dat de daar in bevatte voorzeggingen toonen, dat 'er Godlyke Openbaaringen in begreepen zyn; en neemt verder in overweging, of Moses zyne Boeken geheel of ten deele door anderen heeft laaten opstellen? het welk hem gansch niet aenneemlyk voorkomt, houdende veeleer Moses voor den Opsteller zelven. Zulks geeft hem voorts aenleiding ter wederlegginge van het voorgeven, dat sommige laatere Schryvers de echte overblyfzels van Moses bearbeid, en aen zyne Boeken de tegenwoordige gedaante gegeeven hebben. - Voorts verledigt hy zich tot het ontvouwen van den Schryfstyl van Moses in deeze Boeken; en vestigt onze aendacht, op de byzondere kundigheden van Moses in