Karel van Karelsberg, of Tafereel der Menschelyke Ellende, door C.G. Saltzman. Uit het Hoogduitsch vertaald. Zesde Deel. Te Amsterdam, by de Wed. J. Doll, 1788. In octavo 354 bl.
In dit zesde Deel, waar mede de geschiedenis van Karel van Karelsberg, met de voltrekkinge zyner Egtverbindtenisse met Henriette, ten einde loopt, en dit Geschrift dus zyn beslag heeft, ontvouwt de Heer Saltzman op nieuw, onder het verhaal van verscheiden ontmoetingen, eene reeks van verschillende voorvallen, die ons onder 't oog brengen, hoe 't menschdom aan veelerleie ellenden onderworpen is, welken men aan de onkunde, vooroordeelen en boosheid heeft toe te schryven. De bronnen hiervan, zo in 't Godsdienstige als Staatkundige, misgaders in 't Schoolonderwys, Huishoudelyk bestuur, en byzondere Leevenswyzen, tracht hy op eene treffende manier in 't oog te doen loopen; of ook zynen Leezers getroffen, ‘van de grootheid der menschelyke ellende overtuigd, daardoor een yver ingeboezemd mogte worden, om de hand aan 't werk te slaan, ter verminderinge, en, zo veel 't mogelyk zy, ter uitrooijinge van dezelve:’ 't welk hy betuigt het groote oogmerk van zyn schryven in deezen geweest te zyn. - In een voorafgaanden Brief, by den aanvang, en in eene Nareden, in het afloopen deezes laatsten Deels, maakt hy zelve etlyke aanmerkingen over het gebreklyke der uitvoeringe, en verdeedigt te gelyk zyne schryfwyze, tegen de beschuldiging, dat hy de schilderyen van de menschelyke ellende te sterk gemaald zou hebben. Verder maakt hy gewag van zyn oogmerk, tot het vervaardigen van een Geschrift, getyteld: de Verlossing, dienende ter aanwyzinge van 't geen 'er vereischt wordt, om de menschelyke ellende te verminderen; en tevens van een door hem opgesteld Weekblad, onder den naam van De Bode uit Thuringen; meer geschikt ten behoeve, en in den smaak en de vatbaarheid van het Gemeen, om dus iets aan de hand te geeven, het welk van allen, voornaamelyk van de laagere standen onder de menschen, die verre het grootste gedeelte uitmaaken, kan geleezen worden, het welk hier en elders iets heen
werpt, om het nadenken aan te zetten, en de vermogens van het verstand te ontwikkelen, by de geenen, die dezelven in de daad hebben.