Proeven van Poëtische Mengelstoffen, door het Dichtlievend Kunstgenootschap, onder de spreuk: Kunstliefde spaart geen vlyt, en Prysverzen. XIIde Deel, 1ste Stuk. Te Leyden by P. van der Eik en D. Vygh, 1788. In gr. 8vo. 132 bladz.
Het Haagsche Genootschap, aan deszelfs Jaarlyksche gewoonte willende voldoen, namenlyk een Stuk zyner oefeningen uitgeeven, deelt in het zelve eenige weinige Mengeldichten mede, wier aantal, voor den luister des Genootschaps, nog minder had mogen zyn. Daar tegen beslaan de Prysverzen, zeer gepast, eene ruime plaatse, nadien zy eene gewigtige stoffe, namenlyk den Mensch, geschikt voor de Eeuwigheid, meestal in een klaar en zeer bevallig daglicht stellen. Het eerste, of met Goud bekroonde Vaars, is van l. van oijen, az. Het tweede en derde, welken men elk een Zilveren Medaille heeft toegekend, zyn van m.p. elter, geb. woesthoven en g. brender à brandis; en het vierde, of laatste, dat als accessit waardig gekeurd is om gedrukt te worden, heeft j. van os ten maaker. Het eerste, dat ons het woelendste toeschynt, beslaat 41, het tweede, dat wy als het zagtste aanzien, 25, het derde of meest wysgeerigste, 16, en het laatste of eenvoudigste 12 bladz. De volgende Coupletten zyn uit het 3de Dichtstuk.
Natuur! - ja zij: zij wijst het spoor,
Waar 't redenlicht ten gids' moet strekken.
In alles straalt heur grondwet door:
‘Stof kan niets meer dan stof bedekken.’
Geen zandkorn kan de Zilvren Maan,
Geen druppel vogts 't Heelal beslaan!
Geen ligchaam meet de sterrenkringen!
Hoe hoog des arends vlucht ook schijn,
Zij zou, voor de eêlste stervelingen,
Beweeging - maar geen denkkragt zijn.