Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFragmenten, door J.E. de Witte, Junior. Eerste Stuk. In 's Hage, by J. van Geemert. 100 bladz. In gr. 8vo.De witte, die in 't schryven eene loflyke uitspanning, of liever bezigheid, zoekt, betuigt in zyn Voorberigt, dat deeze Fragmenten, immers voor het grootste gedeelte, hun bestaan verschuldigd zyn aan eene Briefwisseling, door hem, zedert eenigen tyd, met een waardig Vriend onderhouden, met wiens goedvinden hy ze ter persse overgaf. - De Brieven naleezende, vondt hy 'er dertig Onderwerpen in, welke hy vertrouwde, de aandagt zyner Landgenooten niet onwaardig te weezen. Zyn voorneemen is dezelve in twee Stukjes te verdeelen, ieder van vyftien onderscheiden Schetzen, over onderscheiden trekken uit het menschlyk Character. Dit eerste Stukje zal hem moeten leeren, of hy het tweede mag laaten volgen. In dit eerste Stukje, loopen de Fragmenten meest over het Sterfbedde, of 't geen daar toe betrekking heeft. - Deeze Onderwerpen kunnen in eene ziel van die aandoenlyke geaartheid als de Schryver omdraagt, niet anders dan sterke vervoeringen baaren. Hy moet in het Sentimenteele vallen. Hy belydt zulks, en verklaart deswegen. ‘Ik beken het, wy hebben reeds meer dan te veel zoogenaamde Sentimenteele Schriften voorhanden, en egter heb ik in deeze Fragmenten al wederom in dien styl eenigermaate moeten vervallen; men leest thans veel; maar men leest weinig dat in eenen niet geoutreerden smaak is geschreeven. - Mogelyk is dit een ongeluk, of liever een fyl in het karakter der jonge Nederlanders, die hun van vreemden is overgewaaid. En nu dit niet anders is, en 'er voor den Schryver geen ander middel, om zyne werken te doen leezen, overig blyft, moet hy zich hier naar voegen; zoo dra men ons thans schilderyen ophangt, die niet in een styl, die direct tot het hart spreekt, geschreeven zyn, zal men ons werk als koud en laf wegwerpen, zonder te bemerken dat den deftigen mannelyken styl veel meer gezonde redeneerkragt insluit, die ons tot nuttige weezens voor de Maatschappy vormt, dan | |
[pagina 298]
| |
den overgedreven styl, van 't geen men Sentiment noemt. - De Waereld, immers de jonge Waereld, is zo gewoon aan bloemen, aan idéalen, die nooit bestaan hebben - en aan Nachtbespiegelingen, dat men den Schryver voor een ongevoeligen Zotskap zou houden, die de moed hadt hunnen smaak te willen veranderen?’ - By onze beoordeeling van des Schryvers cephalideGa naar voetnoot(*), hebben wy zyn Sentimenteel schryven, aan zyn Gestel en Leevensomstandigheid toegekend, en daarin eene verschooning gevonden voor zyne somber Sentimenteele Schryfwyze; dan, hy zelve geeft, in de boven aangehaalde woorden des Voorberigts, eene geheel andere reden op van dien Schryftrant, of dezelve beter zy, en hem meer tot eere strekke, zou by veelen twyfel lyden, althans zy voldoet ons niet; immers men zou, op dien voet voortredeneerende, de bedervendste Schryfwyze in een eeuw van den bedorvensten Smaak kunnen wettigen; en dewyl Zedeloosheid geene andere dan Zedelooze Boeken leezen wil, by overheerschend Zedebederf, wilde men schryven, Zedelooze Boeken moeten vervaardigen. Verre zy het dat wy deeze Fragmenten iets zodanigs ten laste leggen. Zy hebben alle eene andere strekking; schoon alle niet op de beste wyze ingerigt. Wy zyn 'er zo zeer voor, als iemand - dat men het Hart aanspreekt; doch het Verstand moet ook zyne beurt hebben; op Verstandige Beginzelen het Hart te roeren, is het waare Sentimenteele, en gebruik te maaken van die Gevoeligheid, onzer Natuure zo wyslyk ingestort. Dit laatste dunkt ons te schaars plaats te vinden in deeze Fragmenten, welker zommige op een vry hoogen toon van het louter Sentimenteele gestemd zyn. - Wy zullen een deezer Fragmenten, melidor getyteld, grootendeels afschryven. - Melidor, die zyne Vrouw elise, wier laatste Brief een voorig Fragment uitmaakt, verlaaten, en van haare Kinderen gescheiden hadt, wordt spreekende ingevoerd, daar hy met een bleek gelaad, waar op de vrees - de woede - en den dood afgebeeld waren, zittende in zyn bedde, vliegende met de oogen dan ginds, dan herwaards. Soms eene vrugtlooze pooging doende om zich op te rechten, en by afbreeking deeze woorden uitgillende: ‘Daar is zy!... elize!... gaa, gaa weg! - alweêr een schok!... Zyn 'er dan zoo veele doemlingen in den afgrond, om één monster te pynigen? - - - myne Kinders! gy ook aldaar?... ha! dat is wel ysselyk... niet eenen traan wil meer opwellen!... Nu; daadlyk koom ik!... Ik heb u immers niet vermoord, elize?... Wie heeft u die wonde toegebragt?... den eenigen Man voor wien myn hart sloeg, zegt | |
[pagina 299]
| |
gy? - - daar gy zóó goed waart, elize! moet gy my nu zóó pynigen? - Hoe veel schimmen waaren hier in 't rond! Vuurpoel der Eeuwigheid, brandt uwen Zwavel dan altyd zoo heel fel op het ontwaakt geweeten? - - - daar, grypt my maar meedogeloos aan! - - Neen, neen! dat kunt gy nooit doen gelooven; eens stof, altoos stof!... Lieve george! myn waarde Zoon! werpt ook gy al een wraakvorderenden blik voor uwen Vader, in den nagt der rampzaligheid? - Ben ik dan zo doemenswaardig, dat zelfs myne Kinderen niet één traan op myn lyden plengen - - - daar weêr! - Ach! elize! ga toch heen! sluit u! - sluit u myne oogen! gy meugt u niet naar den hemel verheffen; - dat is nu te laat - den blixem van de godlyke wraak zou u verzengen - - - ô komt hier, gy, ellendigen! die eene deugdzaame Vrouw in het graf legt, en beschouw myn sterfbedde! - komt hier gy Vaders, die de opvoeding van uwe Kinderen verzuimt, en leer, uit myn lyden, hoe wrang, hoe ysselyk uwen jongsten snik zal zyn! - Hier toont my myne Echtgenoote de doodwonde, die myn gedrag - die myne onwaardige verdenking haar gaf - en daar juilt myn Zoon my, uit den buik der hel, den schorren zugt van het verwyt toe - - - welk een oogenblik! welk eenen overgang in den mynen! De Kinders, die de Hemel my gegeeven hadt, om voor zynen dienst op te leiden, vind ik in den nacht - den nimmer eindeloozenGa naar voetnoot(*) nacht der verdoemenis weder! - - - En van dit alles ben ik de oorzaak! - - - Gil, gil voort myn Zoon! - - - daar, schimmen van zo veele Rampzaligen! voer my met u! - - Vrienden! wykt van myn bedde, gaat altemaal na uwe wooning (Dit zeide hy tegen de geenen die by zyn sterven tegenwoordig waren.) Ik ben uwe deernis niet waardig: elken menschlievenden traan, die ik u zie plengen, ploft als een brandenden vonk op myn hart neder: Ik kende nooit de Menschlievenheid! - - - Gaat toch weg! - Ziet gy niet dat die toorts u verzengen kan? - Welk een gejuil - welk een verscheurend gejuil bromt krassend door myne ooren! - - Kom! - kom! - nu - - - o - - ik kan niet meer! - - Welk een lyden! - - elize! hoe streng is de hand van den wreeker der verdrukte onschuld! Laat my toch leggen! - Gevloekte Schimmen! deinst weg, of voert my met u! Daar rolt een zwarte Steen uit den omtrek der Menschheid; - die zal - die komt op my af - help! - Hemel! Aar- | |
[pagina 300]
| |
de! - help - wee - wee - zoo veel vloeken! Zinkt den gedoemden zoo heel diep neder? Grenspaalen der Eeuwigheid! waar zyt gy? - - - Om nooit weder te keeren, zegt gy, - te rug, ysselyke voorzegging! te rug! - Myn Zoon! - myn Zoon. - - Ik sterf! - -’ Een gil, - die meer tekende dan ik kan uitdrukken, was zyn jongste snik, - zyne handen waren beiden naar boven gestrekt, even als van iemand, die om hulpe roept, toen hy dat: ik sterf! wanhoopend uitbromde. |
|