| |
| |
| |
De Mensch. Een Gezang, uitgesproken in de Maatschappy Felix Meritis. Door M. Nieuwenhuyzen, Med. Doctor. Te Amsterdam, by C. de Vries. 1789. In gr. 8vo. 23 bladz.
De Heer Nieuwenhuyzen deelt in deezen eene proeve mede, of zich de bevallige Dichtkunst met de nuttige Natuurlyke Historie verëenigen kan; kiezende tot zyn voorwerp, den Mensch, als het verhevenst deel der ondermaansche schepselen. Men oordeele uit de volgende Verzen, hoe hem deeze Proeve gelukt is:
'k Aanschouw verbaasd uw heerlyk beeld,
ô Mensch - uw schoon gelaat, waar in iets hemels speelt;
Verheven boven 't vee der aarde,
Treedt gy den ganschen rei der aardsche schepsten door,
En vindt geen weêrgade op dit spoor:
Gy leeft, gevoelt en denkt en ziet uwe eigen waarde;
Het vee blyve in zyn engen kring,
Uw ziel dringt door 't heelal - voortreflijk sterveling!
Gy wikt bedaard uw handelingen,
Gy oordeelt over alle dingen,
De tyd beperkt u zelfs in uwe handling niet,
Daar gy, ook over 't graf, het licht der eeuwen ziet.
Hoe groot uw stofloos deel ook zij,
Ook zelf uw stoflyk deel is heerlyk van waardy:
Ik zie hier vaste en vloeibre deelen
Zoo wonderbaar vereend, zoo juist in evenwigt,
Elk deel zoo kunstig toegericht;
En door dat vloeibre en vaste eene eedle leefkracht speelen:
Ik scheide deel by deel van één,
Myn oog dring' vry door spier en vlies en vogten heen,
'k Zie rondom orde, werking, leven,
Ook door de kleinste vezel zweeven,
Terwyl 't gewapendst oog, de fikste ontleders hand
Geen eind der deelen vindt, geen einde aan hun verband.
| |
| |
Daar aarde en slym de deelen hecht,
Het eelwyfs weefsel hier dien knoop nog vaster legt,
De wasem vangt, de deelen leenigt,
Vinde ik de vaste lucht en een brandstoflyk zuur,
Als zoo veel middlen der natuur,
Waar door zy 't gansch gestel op 't wonderhaarst vereenigt:
Hoe grootsch is hier de eenvouwigheid,
Wat almacht is hier niet door alles heen verspreid,
Wat deel des ligchaams 't ook moog' weezen,
't Is uit dezelfde kiem gereezen,
De stoffen van bestaan zyn hier in allen één,
Zoo wel in 't zagtste deel, als in het hardste been.
'k Tref wonderbaare krachten aan,
'k Zie hier de zenuwkracht 't gevoel ten dienste staan,
Daar merk ik 't prikkelbaar vermogen;
Gindsch tot byzonderen dienst, ten dienste van 't geheel
Zie 'k 't eigenleven van elk deel;
De kracht van samenhang straalt gindsch in 's wysgeers oogen:
De Voedings-kracht verbreidt, vergroot,
Herstelt op 't schoonst 't verlies, 't welk uit beweeging sproot;
Wie moet niet voor Gods wysheid knielen,
Die 't stoflyk deel dus kon bezielen,
En daar zyn vadermin voor ons in liefde blaakt,
Het ligchaam voor gevoel, beweeging vatbaar maakt!
Beschouw hier d' omloop van het bloed,
Dat, met vereischte kracht, door alle onze adren spoedt!
Vereenigd in den hollen ader,
Stort zich die purpren stroom in 't voordste hartshol uit,
Het hart trekt ylings saam - en spult
Het bloed ten longen in - op dat het zich vergader'
In 't agterst hol des harts, - van daar
Stroomt het ter slagaêre in, verdeelt zich van elkaêr,
Besproeit en vleesch en vliesch en beenen,
Bruischt door het naauwlyks zigtbre henen
En voedt en onderhoudt het ligchaam in dien stand,
Als met het oogmerk strookt van 's wyzen Makers hand.
| |
| |
Hier voert het Weivat fyner vogt,
En drenkt 't oneindig kleine in zyn naauw zigtbren togt,
Om voeding, leven te verwekken:
Naauw vindt ge één enklen stip, waar door geen vaatjen vloeit,
Geen holten, met zyn daauw besproeid.
Gindsch ziet ge een vaatgestel alleen ter scheiding strekken.
Waar of ik ook nieuwsgierig zie,
't Is alles werking, orde en juiste harmonie:
De schets alleen moet ons verrukken,
By 't zien van zulke meesterstukken;
Wyk wech, verdwaasde mensch, die nooit u zelf beziet,
Gy kent de grootheid Gods, noch uw verpligting niet.
Deeze beschryving van den Mensch, die geheel met de nieuwste en beste ontleedkundige Waarneemingen overeenstemt, en daarom achting verdient, levert tevens genoegzaame bewyzen op, dat het minder den Dichter dan de stoffe te wyten is, dat op verscheidene plaatsen van dit Gezang, meer de zaakkundige en beschryvende Doctor, dan de in verrukking zynde Dichter, doorstraalt. - Om ook dit te bewyzen, mogt de Proef zeer wel genomen worden.
|
|