Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnzijdige en beproefde gedagten over de Leer aangaande Geesten en Geestenzienders, van J.Ch. Hennings, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. Uit het Hoogduitsch overgezet, onder de zinspreuk Altissima Annuente Viribus Meis. Derde Stuk. Te Amsterdam, by A. Fokke Simonsz, 1789. Behalven het Register over de drie Stukken, 366 bladz. in 8vo.In vervolg op het laatere gedeelte van 't voorige Stuk, dat eene beoordeeling behelsde van gevallen, die de Schrijver zelf ondervonden heeft, of hem door geloofwaardige lieden verhaald zyn, als mede van zulken, die steunen op de verhaalen van Heidensche Schryveren, mitsgaders op de getuigenissen der Kerkvaderen en Roomschgezinde Kerklyken, gaat het tegenwoordige over etlyke berigten, die andere Schryvers van verschyningen van Geesten geeven. De Hoogleeraar houdt, by | |
[pagina 202]
| |
het beoordeelen deezer verhaalen, dezelfde grondregels, welken hy voorheen heeft vastgesteld,Ga naar voetnoot(*) bestendig in 't oog; en een oplettend onderzoek toont, dat ook deeze, even zo min als de voorigen, iets afdoen, ter staavinge van de daadlyke verschyning der geesten; nadien men meerendeels duidelyk ziet, dat de verhaalen geen grond van geloofwaardigheid hebben, dat men of zelf bedroogen geweest is, of bedrog gepleegd heeft, of dat de verhaalde gewaarwordingen zig zeer wel natuurlyk laaten verklaaren; in welk laatste geval die voornaame grondregel bovenal te stade komt; Men moet het natuurlyke zo lang vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen beweezen is. Uit eene menigte van voorbeelden van aangevoerde verschyningen, door den Hoogleeraar opgelost, zullen wy ons, tot een staal zyner wyze van verklaaring zulker voorgeevens, bepaalen tot zyne opmerking over de zo veel gerugts gemaakt hebbende historie van den Marquis van Rambouillet. Men verhaalt naamlyk, dat de Marquis van Rambouillet en de Marquis van Precy. twee Boezemvrienden, te velde getrokken zynde, op zekeren tyd te zamen spraken van de eeuwigheid; genoeg te kennen geevende, dat zy, ten opzigte van het geen men daar van gelooft, zeer twyfelagtig waren: doch zy beloofden elkander, dat hy, die allereerst stierf, den anderen nopens den toestand naa den dood verslag wilde doen, en hierop gaven zy elkander de hand. ‘Omtrent drie maanden daar na, (dus luidt het verdere berigt,) ging de Marquis de Rambouillet na Vlaanderen, alwaar het oorlogstooneel toen geopend was, maar de Precy bleef te Parys, om dat by aan eene gevaarlyke koorts ziek lag, houdende zig aldaar by een badsloofhouder, met naame Dupin, in de St. Anthonistraat op. Naa verloop van zes weeken hoorde de Precy, 's morgens om zes uuren, dat iemand de gordynen aan zyn bed opschoof, en zig omkeerende om te zien wie 'er ware, zo zag hy den Marquis de Rambouillet in een lederen kolder en laarzen; sprong daarom uit het bed, met oogmerk om hem te omhelzen, en zyne blydschap over deszelfs te rugkomst te betuigen. Maar Rambouillet tradt eenige schreeden te rug, zeggende, dat deze liefkoozingen thans noodeloos waren; dat hy slegts zyn woord hadt willen houden, dewyl hy, gisteren, in eene schermutzeling was gebleeven. Hy zeide hem daarom, dat alles, wat men van de eeuwigheid zeide, meer dan te zeker ware, en dat hy daarom zyne levenswyze mogt verbeteren, vooral, daar geen tyd te verzuimen was, want dat hy, in de eerste schermutzeling, insgelyks zoude omkoomen. De Precy meende, dat zyn vriend met hem wilde schertsen, willende daarom op nieuw Rambouillet omhelzen; maar hy greep | |
[pagina 203]
| |
niets dan lugt. Deze laatste toonde ook, om de Precy van de waarheid meer te overtuigen, den schoot, welken hy in de lenden hadt gekreegen, en uit de wonde scheen het bloed te stroomen. Hierop verdween het Spook, verlaatende de Precy in een onuitspreekelyken schrik. Weshalven hy zyn knecht riep, en daardoor het geheele huisgezin opwekte, dat toeschoot, en welken hy het voorval verhaalde in het begin geloofde men, dat het geheel verhaal een gevolg eener brandende koorts was, en van de verbeeldingskragt; waarom men hem verzogt, om weêr na bed te gaan; want, wat hy gezegd hadde, ware een gezicht in den droom geweest. Men bleef by deze beweering, niettegenstaande allen tegenstand en tegenspraak van de Precy, tot dat de Post uit Vlaanderen aankwam, waardoor de dood van Rambouillet wierdt bevestigd. De Precy bleef hierop in den inlandschen oorlog, welke wegens den Kardinaal Mazarin ontstondt, in den slag by St. Anthoni. De natuurlyke oplossing dezer gebeurdtenisse laat zig uit de omstandigheden ontbinden. De Marquis de Precy hadt de brandende koorts: waarlyk eene gewigtige omstandigheid. Deze koorts verhief de verbeeldingskragt in haar licht. Precy wist, dat zyn vriend in den oorlog altyd voor doodsgevaar was bloot gesteld. Dit stelde hy zig leevendig, en - wegens de liefde, die hy hem toedroeg - van de zorgelyke zyde voor. Alle oogenblikken, dagt hy, zult gy de droeve tyding krygen, uw vriend is in den slag, - en in zulken pleegd men met eenen schoot zyn leven te eindigen, - gebleeven. De hitte der koorts veroorzaakte, heel natuurlyk, sterke beweegingen in 't bed, waardoor het ook gebeuren konde, dat hy met een voet of hand eene gordyn opschoof, en, daar mogelyk de ringen der gordyn, door hunne beweeging aan de gordynroede, een sterk geluid veroorzaakten, zo was dit rede genoeg, om Precy's oplettendheid eene rigting te geeven, na dien kant van het bed, daar het geluid van daan kwam. Vol van gedagten, welke hy reeds in zyne ziel nopens den dood zyns vriends bevondt, viel hem in, dat deze vriend, by aldien hy stierf, nog wel zyn woord mogt houden, om hem te verschynen, en bericht te geeven, hoe het omtrent de eeuwigheid gesteld ware; hierom dagt hy leevendig aan de gestalte van Rambouillet, aan deszelfs kleeding in den oorlog, aan den kolder enz. Thans mengde de verbeelding, die in de hitte der koorts haare toverkragt dubbeld werkzaam bewees, deze denkbeelden; hy dagt, wie is dan hy, die de gordyn van het bed opschuift? Hoe ligt vondt de verbeelding nu het antwoord in de gelyktydige gedagten, die Rambouillet ten onderwerpe hadden. Met drift en de yverigste begeerte zogt Precy zynen vriend te zien, terwyl hy waakend - wegens de hitte der koorts - droomde. En hoe zoude hy, in zulken staat, | |
[pagina 204]
| |
niet hebben geloofd, het gezogte te zien, daar de, met de voorstelling van Rambouillet gepaard gaande beweeging van het zenuwsap, door zyn inwendig vuur, tot een ongemeenen graad klom, en hy zig dus gedrongen vondt, de ingebeelde voorstelling voor gewaarwording te houden. (§ 4.Ga naar voetnoot(*)) En deze zelfde groote leevendigheid van voorstelling leidde hem tot de gedagte, dat zyn vriend werklyk voor hem stond, en dat hy wel, gelukkig, uit het veld te rug gekomen konde zyn; des wilde hy hem omhelzen, maar hy greep door de lugt. Natuurlyk, want zyn gezicht hadt geen uiterlyk voor handen zynde voorwerp, maar 't bestond slegts in een stoffelyk beeld der hatssenen. De onrustige verbeeldingskragt hadt mede aan eene wonde door een schoot gedagt, om dat dit de gewoone dood in den oorlog is. Zy hadt de wonde gezogt, en vondt haar even zo gemaklyk, als ze Rambouillet zelf hadt gevonden. Met deze voorstelling vereenigde zig de gedaane belofte van den overleeden vriend. Precy dagt, - vooral daar hy nu zyn verschynzel, wegens het doortasten der lugt, - voor een spookverschynzel hieldt, thans zal uw vriend dus zeggen: ach, alles is waar, wat men van de eeuwigheid zegt. Deze leevendige verwachting wierdt, voort, in eene vervulling veranderd, waarover men geen rede heeft, om zig te verwonderen, dewyl de heete koorts wel wonderzinniger scheppingen onderneemt, en menigmaal zelfs onmogelyke dingen in werklyk bestaande verandert. Denkt niet dikwerf zulk een Lyder, dat 'er een groote zwarte hond, en wie weet wat niet nog meer, op zyn wezen ligt? alhoewel deze zaak, volgens de natuur der dingen, volstrekt onmogelyk is. Na alle deze gedagten, dagt Precy, daar 'er dus, naa den dood, een wezenlyk eeuwig leven is; dan is het wel uw pligt, uw leevenswyze, - welke tog wel juist de geregeldste niet mogt zyn, zo als men ze moet vermoeden van iemand, die aan een leven naa den dood twyfelt, te veranderen, vooral, daar gy wel, wegens uwe drift tot vegten, in de eerste schermutzeling mogt blyven. De verbeeldingskragt, gestaag gepaard gaande met de vindingskragt, gemerkt beide al te naauw vereenigd zyn, schreef deze gedagten weêr, als wer- | |
[pagina 205]
| |
kingen, aan het hoofddenkbeeld, of Rambouillet, toe; des geloofde Precy, zyn overleeden vriend hebbe hem gezegd, hy moet zyne leevenswyze veranderen, want hy zoude in de naaste schermutzeling blyven - Maar, ik hoore menigen Leezer my toeroepen: de zaak gebeurde immers; Rambouillet was immers werklyk door een schoot van het leven beroofd, en Precy verloor ook, in eene schermutzeling, zyn leven. Goed. Is dit dan zo iets onbegrypelyks? Kan niet een Officier, in den oorlog - alle dagen - en wel door een schoot - blyven? En dat Precy, in eene schermutzeling, zyn leven eindigde, was zo veel te meer begrypelyk, wyl hy een doldriftig mensch was, die geen gevaar ontzag. Ik weet wel, dat men my ook de omstandigheid te gemoed zal voeren. Precy hebbe allereerst geloofd, zyn vriend zy werklyk voor handen, des hy hem wilde omhelzen: ja, dat zelfs Rambouillet gezegd hebbe, hy zy 'er wezenlyk niet, maar hy verschyne als een in den slag gebleeven, om zyn woord te houden: deze omstandigheden nu lieten zig niet wel als natuurlyke gevolgen van eene, door de hitte der koorts, verwekte verbeelding verklaaren. Doch, door deze tegenwerpingen vinde ik my niet in 't naauw gebragt. Want men kan wel begrypen, dat Precy, toen hy, door middel der verbeeldingskragt, welke door zyne zorg en bekommering over zyn vriend ontstoken was, zig deszelfs tegenwoordigheid voorstelde; aan het beeld van Rambouillet al te leevendig dagt, en tot het tegenoverstaande gevoelen viel, hy zoude werklyk voor handen zyn, en gelukkig uit het veldleger zyn gekomen; tot dat hy, door 't omhelzen, van het tegendeel wierd overtuigd. En wat wonder dat hy door de lugt tastte, daar alle voorstellen begochelingen zyner gaande gemaakte verbeelding waren. De voorgegeeven woorden des verscheenenen wierden als dan, door de verbeeldingskragt van Precy, insgelyks het spookzel in den mond gelegd. 't Is waar, de reden van Rambouillet wierdt verhaald, voor dat het omhelzen wierdt gedaan; maar hoe ligt is 't niet, in zulke verhaalen, om eene omstandigheid van zyne waare plaats te verzetten.’ In dien eigensten smaak verklaart de Hoogleeraar voorts eene soortgelyke verschyning van Marsilius Ficinus aan Michaël Mercato. door Baronius verhaald; uit welk een en ander men gereedlyk kan beoordeelen, wat hy houde van de verdragen der geenen, welken ten oogmerk hebben, om hunnen Vrienden, naa den dood, een berigt van het eeuwige leeven te doen erlangen; waaromtrent hy ons verder tot de volgende Schriften verwyst: - ‘Men zie schelwigs dissert. de apparitionibus mortuorum vivis ex pacto factis. Dantz. 1708. Voorts Historie oder wanderliche Erzählung der seltzamen Einbildungen, welche Monsieur ouffle bekommen &c Dantz. 1712. s. 127 n. f. Een ander voorbeeld van twee Studenten te Nantes in Bretague | |
[pagina 206]
| |
wordt verhaald in der schriftmässingen Erklarung der wahrhaften Erscheinung Samuels nach dem Tode &c. Prenzlauw und Leipzig 1749. s. 47. Op dezelfde wyze zou de geest van den Majoor Georg Sydenham den Kapitein William Dyke zyn verscheenen Zie dritte Fortsetzung von Erscheinungen der Geister nach dem Tode. Prenzl. u Leipz. bey Ragoezy 1752. s. 431 &c. en s. 384 &c. wordt aangehaald. dat eene Dochter, wegens een verdrag, haaren Vader, den Koninglyken Lyfarts, Dr. Farrer te Londen, zoude zyn verscheenen.’ |
|