ze de Electriciteit van den Dampkring te kunnen beproeven; en hier door wel byzonder de Natuurlyke Historie des Dampkrings van ons Vaderland verder te volmaeken. Hierby komt laetstlyk nog een Geschrift van den Heer J.A. de Luc, ingeleverd als een Antwoord op de vraeg der Maetschappy: ‘Wat moet men denken van de trapswyze opklimminge, welke veele, zoo Oude als hedendaagsche. Wysgeeren, hebben gesteld plaats te hebben, tusschen de Natuurlyke Wezens; en tot welk eene zekerheid kunnen wy geraaken, omtrent het daadlyke bestaan van die Opklimminge, en van de orde, welke de Natuur daarin volgt?’ De Maetschappy, dit Geschrift overwoogen hebbende, heeft geoordeeld, het zelve niet wel te kunnen aenmerken, als een Antwoord op de voorgestelde Vraeg: dan daer het egter verscheiden zeer goede zaeken behelsde, heeft men, met toestemming van opgemelden de Luc, (wien men ook, ten bewyze van agting, de Zilveren Medaille geschonken heeft,) goedgevonden, het zelve, zo als het oorspronglijk in de Fransche Tael geschreeven is, als eene Verhandeling plaets te geeven.
By het inzien van dit Deel trok onze opmerkzaemheid, boven al, terstond tot zig de opgemelde Verhandeling aen 't hoofd geplaetst, betreffende de Borstwaterzucht; te meer, daer dezelve, zo ten aenzien der oorzaeken en geneezing, als met betrekking tot de kentekenen, volgens het eenpaerige getuigenis der beroemdste Geneesheeren, eene der moeilykste en dubbelzinnigste ziekten zy. 't Is uit dien hoofde niet oneigen, dat de Maetschappy het wel der moeite waerdig geoordeeld hebbe, deswegens eene Prysvraege aen te kondigen; en ze had daer toe, mag men wel zeggen, te dringender redenen, als men nagaet, dat de Waterzucht in 't algemeen, en dus de Borstwaterzucht in 't byzonder, met het grootste regt, onder de Morbi Endemici of Landziekten van ons Gewest te tellen zy. Oordeelende dat de Maetschappy, met de opgave van dit Voorstel, niet zo zeer bedoelde te verneemen, wat in de Schriften van vroegere Geneesheeren, omtrent dit onderwerp, is te boek gesteld, als wel om den eenen en anderen onzer tegenwoordige ervaeren Geneesheeren uit te lokken, tot het ontvouwen van dat geene, wat laetere waerneemingen, wat eigen ondervinding en overdenking, hieromtrent nader geleerd hebben; zo zyn wy, zedert de aenkondiging, dat