Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSiegfried van Lindenberg Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede en laatste Deel. In 's Gravenhage, by I. van Cleef, 1788. In gr. octavo 367 bladz.Uit het, by de afgifte van 't eerste Deel deezer Leevensbeschryvinge, aangevoerde staal, heeft de Leezer vry wel kunnen opmaaken, dat het den Opsteller niet ontbreekt aan het vermogen, om iets in een wezenlyk comieq licht te plaatzenGa naar voetnoot(*); en zulks straalt in 't gansche beloop van dit Geschrift alomme door. Intusschen moest men egter hier uit niet afleiden, dat het eenige bedoelde van den Schryver was den Leezer te doen lachen over dwaasheden. Ver van daar! Hy bedient zig van deezen schryftrant, wel om den Leezer te vermaaken, maar ook tevens om hem de menschlyke dwaasheden verstandig te leeren gadeslaan; waartoe hy te gelyk, in tegenoverstelling, zulke characters doet werken, die, door hun braaf gedrag, de dwaasheden des te sterker doen afsteeken. En de Geschiedenis van Siegfried strekt, gelyk derzelver Opsteller ten slot schryft, wel inzonderheid, om te doen zien, ‘dat een aangebooren Grootheid en Goedheid van Ziel vooral het Verstand tot Leidsman moet hebben, wil men niet tot uitersten vervallen, die belachlyk, schadelyk en gevaarlyk kunnen zyn!’ Dit was juist het geval van Siegfried, en zyne opvoeding had 'er grootlyks schuld aan, overmids hy natuurlyk eene edele Ziel bezat. - Tot eene proeve van dit zyn goed hart, dat maar niet behoorlyk beschaafd was, diene zyn volgend onderhoud, en bedryf, met een Man, die bestuurder | |
[pagina 123]
| |
was van de goederen der Baronesse van Wellenthal; welke, in gevolge van het slordige en verspillende gedrag van haaren overleeden Man, in benarde omstandigheden ingewikkeld was. Siegfrieds Gunstling, de Heer Fiks geheeten, had hem hiervan eenig verslag gegeeven; en hy gelastte Fiks terstond aan dien Bestuurder, (welke een goed Vriend van Fiks was, en met hem over de zaak der Baronesse gesproken had,) te schryven, en hem, tegen den volgenden dag, op de middag-maaltyd te verzoeken; welke uitnoodiging die Heer aannam, en door zyne komst beantwoordde. ‘Men sprak, (zegt onze Schryver, zyn verhaal vervolgende,) over de maaltyd van koeien en kalven; doch toen het Dessert was opgedraagen, en de Bedienden zig verwyderd hadden, vroeg de Edelman, die zig niet, op de kunst van omwegen te neemen, verstond, wanneer het 'er op aan kwam om iemand te helpen: ‘Hoe veel 'er wel noodig was om de Wellenthalsche goederen in orde te brengen? en of zy, over 't algemeen, voor verbetering vatbaar waren? De Burgtadministrateur antwoordde hem byna woordlyk, het geen hy gisteren tegen den Heer Fiks gezegd had; naamlyk, dat de omstandigheden der Baronnesse niets minder dan redloos waren; dat twintigduizend Daalders, en eenige jaaren zeer strenge oeconomie in staat zouden zyn, om haar van den ondergang te redden, en de wyduitgestrekte goederen niet slegts te behouden, maar ook in een taamlyk goeden staat te stellen. En hy voegde 'er nu nog by: dat hy den staat der goederen op het zorgvuldigste onderzogt had, en niets ten dien opzigte zeide, dan het geen hy met voldoende bewyzen staaven kon. Het gantsche gevaar werd enkel door eenen schuldeisscher veroorzaakt, die 'er vermoedlyk op uit was om in troebel water te visschen! wanneer de Baronnes haare schatryke Tante had kunnen beweegen, om slegts vier of vyf duizend Louis d'or te schieten, - dat zy zo veel te gemaklyker doen kon, om dat elize toch eindlyk in het bezit van haar gansch vermogen koomen moest, - dan zou het alleen maar aangekoomen zyn op eenige jaaren zeer goed bestuur, om alles in goeden stand te brengen: doch Tante was van zulk een aart, dat men zulk een voorstag haar zelf niet eens doen mogt. ‘Dat beestagtige wyf!’ riep Siegfried. ‘Nu hoor eens, dan moogt ge aan my dien voorslag doen: twintig, dertig en meer duizend Daalders zullen binnen vier weeken gereed weezen; - maar notabene! - Vooraf beding ik, dat -’ Uwe Genade zal alle mogelyke zekerheid erlangen, die in deeze omstandigheid van zaaken gegeeven kan worden. Ik wil niet ontkennen, dat 'er misschien, zo 'er eenige ongelukkige toevallen bykoomen, die evenwel niet waarschynlyk zyn, vier of vyf duizend | |
[pagina 124]
| |
Daalders by verlooren zouden kunnen worden, doch ook deeze zouden, by den verkoop der goederen, weder te vinden zyn. ‘Ik heb u met geduld laaten uitpraaten, Myn Heer! maar zeg my toch eens, heb ik u één gebenedyd woord van zekerheid gesprooken, of iets dat 'er naar gelykt; he?’ Ik meende - ‘Ja! gy meende, Myn Heer! en ik meende ook, zie je! ik meende dat ik u voor een redelyk Man mag houden, die den bek houden kan! en, versta je, dit was de Notabene, die ik maaken wilde, dat de geheele onderhandeling geheel onder ons drien blyven moet. Voor den Heer Fiks kan ik instaan, - en dat de genadige Vrouw al haar leeven, - en God gunne haar nog een heel lang leeven, - nooit te weeten kryge van wien haar dit bagatelletje geld gekomen is. Zie je, Myn Heer,’ (vervolgde hy met een zagter stem.) ‘dus begeer ik geen Handschrift, Interessen, of zo iets dergelyks, en kan het ook niet begeeren! Ik begeer geen andere zekerheid, dan dat ik mynen naa ten helpe! - Het geen ik voor de Baronnes doe, zou ik, zo waar als ik Siegfried heet, voor myn Doodvyand doen, zo dra hem de een of andere Rakker, op een schelmagtige wyze, in den grond zogt te helpen. Zekerheid! - Ja wel, Myn Heer! ik zie wel dat gy my nog niet recht kent. Ik vraag 'er, zie dat niet, na, wanneer ik iemand helpen kan, of ik er dan eene fotsige twee duizend Louis d'or by verlies of niet. - Want, God zy geloofd! Ik kan 'er verscheiden duizenden aan waagen, eer ik 'er de inkomsten van een jaar by inschiete! En wat zal ik ook anders met den slykhoop uitvoeren? Waartoe heeft God my het Geld gegeeven, zo ik er geen goede luiden by help, dien het water aan de lippen staat?’ De Bestuurder der Wellenthalsche goederen zat verstomd en verwonderd. Hy had veele plaatzen doorwandeld, meenige Synagogen bezogt, doen zulk eene denkwyze had hy, tot heden tóe, in Israël niet gevonden. Ryke luiden, die tien, twintig en meer duizend Daalders op eenen avond verspeelen; - ryke luiden, die eene onwaardige Hoer, met de grootste geldzommen, het genot van een uur betaalen; - ryke luiden, die aan den opschik der mode, die binnen 't jaar alle waardy kwyt is, gansche Capitaalen verkwisten, enz. deeze had hy, in den loop zyns leevens, overvloedig aangetroffen, maar geen een, die, naar evenredigheid van zyn vermogen, er slegts een duizend of maar eene twee honderd Daalders, zonder ten minsten halve zekerheid te hebben, aan gewaagd had, om eenen ongelukkigen te redden! - Hy vond doorgaans de luiden ongevoeliger en wreeder, hoe ryker zy waren, en hier vond hy een Man, die, zonder de toneelen der ellende gezien te | |
[pagina 125]
| |
hebben, zonder door eigen ervaaring te weeten wat ongeluk zy, enkel uit een aangebooren edelheid en grootheid van ziel, uit waare goedheid des harten, niet uit weekheid noch trotschheid, deel nam aan het ongeluk van eenen vreemden! - Niet zo als veelen onzer hedendaagsche Aandoenlyken, die met een pynlyk gezigt; weenende oogen; met opgetrokken schouders en een klaaglyke stem, zonder helpende handen, de rampen van hunnen evenmensch bejammeren! Neen! by Siegfried was de onheilen te zien en die te verhelpen, zo hy ze slegts verhelpen kon, maar een en dezelfde daad. - Had deeze Man nu ook eens geweeten, hoe Siegfried zelfs zynen bystand niet onttrok, al ware het, gelyk eens of tweemaal het geval was, dat er zyn eigen zaaken door moesten lyden, tot zo lang hy of zyn renten, of de remisen van zyn Banquier weder inkreeg. Groote, edele Man! riep hy uit, Ik bewonder u! - Myn Heer van Lindenberg! Gy zyt het tweede mensch dat ik bewonder! - ‘En waarom dat? Ik zie, by myn Ziel! 'er niets in dat bewonderenswaardig is. Hoor eens, Myn Heer! Elk mensch, heeft myn Prediker my eens gezegd, toen ik nog maar een kleine jongen van omtrent die grootte was, elk mensch is verpligt zyn evennaasten te helpen, waar hy kan. - Doch zo ge lust hebt om iets te bewonderen! bewonder dan den Heer Fiks, die, toen ik onder myn Paard lag, vier Roovers, die my den hals zogten te breeken, moederziel alleen dorst aangrypen! een daar van geheel, en den anderen half dood schoot, en de twee overigen na den duivel jaagde! dat deed hy! Zie je, Myn Heer! zo iets is nog waardig dat 'er met verwondering van gesprooken word!’ Genadige Heer! riep de Heer Fiks bloozende; behaagt het u om een kleinigheid zo breed uit te meeten? ‘Een kleinigheid? - Hoor eens, Heer Fiks! zo moet gy niet praaten! Ik kan het huichelen en tandtrekken niet verdraagen, dat weet gy, en ik zelf, ik spreek altoos gelyk my op het hart ligt. Een tegen vier, wanneer het om lyf en leeven te doen is, is, zoo waar als God leeft, geen kleinigheid.’ De Administrateur betuigde, wegens deeze dappere daad, den Heer Fiks zyne hoogachting. ‘Nu, myn Heer! hoe staan wy er by? Wilt gy myn notabene ad notum neemen, geef 'er my dan als een eerlyk Man, de hand op.’ Deeze deed het. ‘Nu, kinderen, als gy niet meer eet, laaten wy dan opstaan, dan zal ik deezen Man behoorlyke aanwyzing geeven.’ De genadige Heer ging daarop in zyn Cabinet, om aan zyn | |
[pagina 126]
| |
Banquier te schryven; en de ander kon zig niet onthouden, om den Heer Fiks voor zeer gelukkig te roemen, dat hy in den dienst van zulk een Heer was. ‘Gy zult u nog meer verwonderen, zei de Heer Fiks, wanneer gy hem heden of morgen zyn geld wederbrengt, - dan zal hy u vlak in 't aanzigt zeggen, dat gy verkeerd zyt! - Dat hy zig niet erinneren kan u ooit een rooden duit geleend te hebben! en zo gy u dan op zyn Banquier wilt beroepen, die het u toegeteld heeft, dan schiet gy evenwel tegen hem te kort: want deeze heeft zyne Instructie en zal, met den genadigen Heer, uit eenen mond spreeken; Siegfried van Lindenberg geeft slegts, en weet niet van weder te ontvangen. Op dien voet zei deeze Heer, kan ik van zyne grootmoedigheid geen gebruik maaken. Myn Heer! hervatte Fiks, dat zou eene valsche kiesheid zyn! de Baronnes zou dezelve passen! maar u, - daar gy haar helpen moet? - Hoe! - Overlegt het eens wel! Red de Baronnes, daar God u deeze redding aan de hand geeft. De Heer van Lindenberg is onbegryplyk ryk, en daar hy de helft van zyne onnoemlyke inkomsten niet verteert, heeft, zedert den dood zyner Ouders, zyn rykdom ontzaglyk toegenomen, en groeit 's jaarlyks, ten minsten, twintig of dertig duizend Daalders aan! - Overleg dat alles eens ter deeg! Gy hebt waarlyk gelyk, Myn Heer Fiks! maar ik heb ook geen ongelyk. - De Baronnes intusschen, die het beste Wyf is dat ik ken, is in verleegenheid. - En 'er is kans om den Heer van Lindenberg zyn verschot weder ter hand te stellen. Braaf zo, riep de Heer Fiks, die niet gaarne zou gezien hebben, dat zyn Heer in zulk een edel bedryf gestremd zou worden. Intusschen kwam de Genadige Heer te rug, en gaf den Burgtadministrateur deeze volgende Assignatie. Waarde Heer *** ‘Wil aan Toonder deezes, na verloop van drie of vier weeken, of, verstaje, liever als gy kunt ten eersten, twintig of dertig duizend Daalders ter hand stellen, hoorje! - Ik weet dat gy al zult doen wat gy kunt. Gy zult ze my dan wel in rekening brengen. In die verwagting ben ik Uw toegeneegen Siegfried van Lindenberg. Op myn Burgt den ... Anno 17 ... Men ziet hieruit, dat Siegfried in het stellen van Assignatien geen Tovenaar was; doch laat de kundigste Koopman zyn hart eens evenaaren!’ |
|