Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijInleiding tot de kennis der Natuurlyke Wysbegeerte, of Eenvoudige Onderrigting van de Grondregels der Proefondervindelyke Natuurkunde, in gemeenzame Gesprekken voorgedragen, door J. Esdré, A.L.M. Ph. Dr. en Lid van het Utrechtsche Provinciale Genootschap van Konsten en Wetenschappen. Zesde Deel. Met nodige Afbeeldingen. Te Leiden, by de Erven F. de Does, 1788. In groot octavo, 676 bladz.Aan de beschouwinge der Waterweegkunde, in 't voorige Deel afgehandeldGa naar voetnoot(*), hegt de Heer Esdré in het tegenwoordige de overweeging der Waterloopkunde, die men als tweeledig mag aanmerken; onderscheidende dezelve, in eene beschouwende en beoefenende Waterloopkunde, (Hydraulica theoretica et practica.) Deeze laatste draagt ook den naam van Waterbouwkunde, (Architectura Hydraulica;) doch derzelver ontvouwing behoort eigenlyk niet tot het plan des Natuuronderwyzers in dit Geschrift, wyl dat zig tot het beschouwende gedeelte der Natuurkunde bepaalt. Uit dien hoofde kan hy op de Waterbouwkunde niet byzonder stil staan; dan hy rigt egter, naar zyn gewoonen leertrant, het verleende onderwys op die manier in, dat de voornaamste beginzels van 't beoefenende, in 't voorstellen van 't beschouwende, als ingevlogten zyn, en dus de eerste grondregelen der Waterbouwkunde genoegzaam verklaard worden: dat wel inzonderheid plaats heeft, als hy van de Fonteinen, Cascaden en Watervallen handelt; mitsgaders wanneer het stuk der Rivieren, of dat gedeelte der Waterloopkunde, het welk byzonder Rivierkunde heet, door hem opgehelderd wordt. Van de onderwerpen, welken hy zig voorstelt in deezen te verhandelen, geeft hy de volgende schets:
| |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
Onder deeze hoofdzaaken, in verscheiden nadere afdeelingen gesplitst, brengt de Heer Esdré het voornaamste dat tot de Waterloopkunde behoort, en ontvouwt dit Stuk, op eene regelmaatige en duidelyke manier, in twintig agtervolgende Gesprekken. Om 'er eene byzonderheid uit over te neemen, die beknopt, en zonder het gebruiken van Plaaten, door ons medegedeeld kan worden, zullen we ons bepaalen, tot het geen de Meester, by zyne ontvouwing van de werking van Vloed en Ebbe, den Leerling voordraagt, wegens de Springvloeden en andere hooge of laage Tyen. Hem onderrigt hebbende van waar het kome, dat de tyd van Vloed en Ebbe niet altoos even lang is, en de Ebbe veel langer duurt, dan de Vloed aangehouden heeft, doet hy hem opmerken het verschil dat 'er plaats heeft, omtrent het hooger vloeien en laager ebben, zo als 't gewoonlyk inkomt, en zomtyds bovengemeen veroorzaakt wordt. ‘Meester. “De Waarneemingen hebben geleerd, dat 'er op eene zelvde plaats, eene zelvde geregelde verhooging van het Vloed-water, en eene gelyke verlaaging der Ebbe, op zekere bepaalde tydsverloopen van de Maand, en het Jaar, te rug komen.” - Dat is, dat 'er nu op een zelvde plaats het hoog- en laag-water eene zekere Pyl hebbende, op een anderen tyd van | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
de Maand, of het Jaar, het water tot een grooter of kleiner Pyl op- en afloopt. Leerling. Ik begryp uwe meening niet klaar genoeg. M. Het gezegde zal ik dan met een Voorbeeld verklaaren. - Na alle tydsverloopen van 14 dagen, dat is, ten tyde van alle Volle en Nieuwe Maanen, hebben de Natuurbeschouwers waargenomen, dat de Vloed, op een zelvde plaats, bestendig op het tydstip van het hoogwater tot eene grootere hoogte stygt, dan voor, of na gemelden tyd. - Wyders dat ten tyde van den langsten dag in den Zomer, en den kortsten dag in den Winter, de Vloeden eenige voeten hooger stygen, dan voor of na dien tyd. - Deze Vloeden noemt men in beide genoemde gevallen, spring-vloed, of ook wel hoogste Vloed. L. Zo ik u begrepen heb, moet de zogenaamde springvloed hooger zyn, dan het hoog-water op andere tyden, buiten de gemelde tydstippen van Nieuwe en Volle Maanen, en den tyd van den langsten en kortsten dag. M. Wel gezegd. - “De springvloeden verschillen wyders van elkander merkelyk, ten opzichte der tyden, waarin zy voorvallen. - De springvloeden, by voorb., die waargenomen worden, ten tyde van den langsten en kortsten dag, zyn veel hooger, dan die voorvallen by elke Nieuwe of Volle Maan. - Uit dien hoofde noemd men den eerstgemelden, ter onderscheiding van de laatstgenoemden, met den naam van stormvloed.” L. De stormvloed is dan wel een springvloed, doch welke hooger Pyl heeft, en voorvald ten tyde van den langsten en kortsten dag. M. Niet anders. - De stormvloeden zyn wederom in hoogte onderscheiden. - De ervarenheid heeft geleerd, dat de stormvloed, die omtrend den kortsten dag in den Winter voorvald, namelyk in de Noordelyke Landstreken, hooger stygd, dan die by den langsten dag in den Zomer: om dat in die Landstreken, omtrent den kortsten dag, de heftigste of langduurigste Windstreken heerschen. “Naar maten de Vloeden hooger stygen, naar die maate daald ook de daarop volgende Ebbe.” - En zulks om dat 'er, meer Water in de Rivier ingestuuwd zynde, ook zo veel te grooter Klomp het Zee- | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
gat moet uitgevoerd worden; overzulks zal de Ebbe zo veel laager daalen, of dieper Zeewaards inloopen. L. Geliefd my dit nader te verklaren; namenlyk waarom de Ebstroomen zo veel laager afloopen moeten? M. Om dat de grootere hoogte van het ingestuuwd Water eene meerdere snelheid geeft by de afvloeijende Ebbe; en even daarom heeft de Ebbe meer kracht, om het Water niet alleen naar buiten te stooten, maar ook zo veel dieper in Zee te voeren; dat is, zo veel laager af te loopen: - de Plas des Oceaans is ten opzichte van den Bodem der Rivieren immers de laagste plaats. L. Ik heb nu uwe meening begreepen. - Hoe dieper de Vloed in Zee dringd, hoe laager het Water moet afloopen. M. “Het tydsverloop van een springvloed, en daarop volgende Ebbe, noemd men spring-Ty.” - Deze benaming diend ter onderscheidinge van de Getyden, welke gewoonlyk, of buiten den tyd van de Nieuwe en Volle Maanen, ook van den langsten en kortsten dag, geschieden: by voorb. de Getyden, die voorvallen in het tydsverloop der eerste en leste Quartieren van elke Maaneschyn, zyn de gewoone Getyden. - De Vloeden en Ebbe op deze tyden zyn de laagste, en om die reden noemd men dezelve laagste Vloeden en Ebbe; laagste GetyGa naar voetnoot(†), of (op zyn Zeemans gesprooken,) Doodstroom, Dood Ty. - - Men moet intusschen al het gemelde verstaan te geschieden, afgetrokken van de woedende kracht der Winden. - Wanneer, by voorb., ten tyde van Dood-Tyen stormwinden uit Zee Kustwaards waaijen, gebeurd het wel, dat de gewoone Vloed zo hoog stygd, dat dezelve weinig verschild met het Pyl der spring-tyen. - Voorts heeft de ondervinding ook geleerd, dat by aan- | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
houdenheid der stormen (doorgaans in den Herfst, Winter en 't Voorjaar,) eene dubbelde Vloed, wanneer de storm uit Zee naar de Wal is, of by geduurige stormen van het Land Zeewaards eene dubbelde Ebbe bespeurd word; en dat dus in stede van 6 uuren te vloeijen of te ebben, het dan driemaal zo lang, of 18 uuren, vloeid of ebt. L. Driemaal zo lang zegd ge? M. Ik zal myne meening nader ophelderen. - Het Water kan ten tyde van Doodstroom zo langzaam naar de Kusten vloeijen, dat, eer het hoog Water is, een storm uit Zee opkomt, die de Vloed met grootere kracht naar de Kusten jaagd. .... L. Op deze wyze moet het Water gewisselyk, in korten tyd, hoog worden opgedreven. M. Byaldien de storm uit gemelde streek blyfd doorstaan, geduurende den tyd van de Ebbe, zal dezelve het Water uit Zee tegens de Ebstroom indiervoegen instuuwen, dat men geen blyk van Ebbe zal gewaar worden. Als deeze werkzaamheid aanhoud geduurende den tyd der Ebbe, zo zal de stroom, uit eigen kracht van de Vloed, in een daaropvolgend Ty, blyven voortwerken, en alzo kan het Water driemaal 6, of 18 agter-eenvolgende uuren, met vloeijen aanhouden. L. Gewisselyk kan op gemelde wyze de storm drie Vloeden, zonder eene tusscheninvallende Ebbe, veroorzaken. M. Wanneer dit geschied, zegd men: 'er zyn twee Tyen of Getyden aan de Wal. Om soortgelyke reden, doch in eenen tegengestelden zin, kan 'er eene dubbelde Ebbe plaats grypen; als 'er van boven Zeewaards een aanhoudende storm waaid; zulks kan voornamelyk in den Zomer voorvallen; als wanneer in de Noordelyke Landen veelal de Ooste- Zuid-Ooste- of Noord-Oostelyke Windstreken kunnen heerschen, die het Water diep Zeewaards afdryven. L. Het eerste wel begreepen zynde, zal het laatste niet moeijelyk te bevatten wezen.’ |
|