de Heeren Schryvers der Algemeene Bibliotheek, tegen zyne Voorreden voor het Werk van den Heer Bell, over de Godlyke Zending van Joannes den Dooper en Jesus Christus. Het voornaemste dier bedenkingen had hy, in 't beloop zyner eerst volgende acht Leerredenen, by manier van invlechting, tegengegaen, in de verwachting dat zy zulks gade geslagen, en hem, op de ene of andere wyze, daerop gediend zouden hebben. Dan zich hierin te leur gesteld ziende, heeft hy zich gedrongen gevonden, met het schryven dezer Voorreden meer openlyk te werk te gaen. Van hoedanig een gevolg dit geweest zou kunnen zyn, is niet te ramen; maer 'er is thans naestdenkelyk niets van te wachten, nademael de band dier Schryvers verbroken schynt, of ten minste de voortzetting hunner Bibliotheek een einde genomen heeft. - Daar wy nu, volgens ons plan, altoos recensien op Schriften van recensenten, buiten de enkele melding, ongerecenseerd gelaten hebben, kunnen wy ons hierover niet wel breeder uitlaten; alleen mogen we niet verzwygen, dat de Hoogleeraer het stuk met ene bescheidenheid behandelt, die te wenschen was, dat in twistschriften altoos in agt genomen werd.