deele hier over eenigermate uit eene zyner bedenkingen, naer aenleiding der gelykenisse van 't verschillende gedrag van twee Zoonen, omtrent het gebod hunnes Vaders, overgebragt op dat der Phariseen, in tegenstelling van dat der hoeren en tollenaers, by de prediking van Joannes den Dooper, aengetekend Lucas XXI:28-32. - Het beschouwen dezer gelykenisse doet hem, in de eerste plaetse, gadeslaen, hoe baerblyklyk eene
waerheid het zy, dat niet de eerste Zoon, die veel beloofde en niets hield, maer de laetste, die niets beloofde en veel hield, des Vaders wil gedaen had. Geen Vader, geen Heer toch zal dien voor gehoorzaem houden, die zyne bevelen belooft te houden, en ze niet houd; en niemand zal hem voor ongehoorzaem houden, die toch op het laetste doet het geen de Heer zeide. Met dit alles schynen echter vele menschen in den Godsdienst anders te denken, en zulks doet zyn Eerwaerden, met opzicht tot dit gedrag, overeenkomstig met dat van den eersten Zoon, de volgende opmerking voordragen:
‘Geene waarheid kan klaarer zyn, dan deeze bovengemelde waarheid is. En evenwel zou - het geene in het geheele leven klaar is, in Godsdienstzaaken niet klaar zyn. Daar geen mensch, geen aardsch heer hier mede te vrede zou zyn, in zyn kind en onderdaan, daar zou God, de hoogste Vader, de hoogste Heer, mede te vrede zyn. De menschen handelden toen, en handelen nog heden, dikwils zo, als of men God met belooven te vrede stellen, en daar mede God gehoorzaamen kan; als of het beter was, wanneer 'er fraai gesproken en niets gedaan, dan wanneer 'er in 't eerst slegt gesproken, en op het laatst toch gehoorzaamd word. - Verbeelden wy ons de Farizeen, die zo veel baden, en zich waschten en offerden - wat beloofden zy al niet! Elke wassching was een denkbeeld en belofte, dat zy reiniging nodig hadden, en reiniging zoeken wilden: maar aan de reiniging van het hart dachten zy niet. Elke offerande was een beeld en belofte, dat men zonde gedaan had, en leedwezen over zyne zonde voelde; maar het kwam hun geheel niet in den zin, dat zy nu waarlyk leedwezen voelen moesten, en dat de zonde geboet moest worden. Hunne gebeden spraken van nederigheid, en hun hart bleef vol hoogmoed; zy spraken van liefde tot God, en deeden hun best niet, om 'er een vonksken van te hebben. Hunne gebeden spraken van de toekomende wereld;