Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Iet over Frederik den Grooten, en mijne gesprekken met hem, kort voor zijn dood, door den Ridder van Zimmerman, Koningl. Groot-Britt. Lyfarts en Hofraad. Te Amsterdam, bij M. de Bruijn en A. Saakes, 1788. Behalven een bygevoegden Naamlijst, 197 bladz. in gr. octavo.
| |
[pagina 73]
| |
die dat Landregt, volgens Busching, met het zelfde regt verdiende, als Trebonianus en zyne medestanders de verzameling van Wetten, op last van Keizer Justiniaan gemaakt, naar denzelven benoemden. Ook had, vervolgt hy, dit Fredericaansche Wetboek veel vooruit boven dat van Justiniaan; doch het liet egter veel duisterheid, onzekerheid en stof om te twisten overig. Zulks, gepaard met andere hier gemelde omstandigheden, had ten gevolge, dat het, na het overlyden van Cocceji, ook door deszelfs eigen bevorderaar Jariges, dien Cocceji tot zyn vertrouweling gemaakt en bevorderd had, die na hem Groot-Kanselier werd, reeds geweldig veranderd begon te worden, en eindelyk in 't jaar 1781. geheel ten grave daalde. - Dit gaf voorts aanleiding tot eene hervatte onderneeming ter verbeteringe, waar van ons hier het volgende berigt gegeeven wordt: ‘De tweede proeve ter grooter volmaaking der Rechtzaaken heeft de Koning, in de laatste jaaren zijner regeering, door den Groot-Kanselier van Carmer gemaakt, en, indien het mooglijk is, ze op een hooger trap van volmaaktheid op te beuren, dan moet het deezen Staats- en Justitie-Minister gelukken. De Koning ging, bij deszelfs verkiezing, volmagtiging en aanwijzing, met oud-schrandere wijsheid te werk, en de Staatsdienaar toonde, dat hij eene veeljaarige oplettendheid op de gebreken en fouten van het Justitie-wezen besteed, de beste middelen, om die te verhelpen, overdacht, veel heilzaams en gewigtigs ontdekt, en zich ook daarvan overtuigd heeft, dat het Justitie-wezen, als het eens een hoogen trap van volmaaktheid bekomen zal, tot denzelven, niet door eenen enkelen sterflijken man, maar door de vereenigde en onophoudelijke poogingen van meer geleerde, deugdzaame en ervaren mannen, moet opgebeurd worden. Deeze gezindheid was de vaste grond voor eene groote verwachting van zijne ondernemingen. Hij voerde eene wijze van Instructie voor de Processen in, welke een diep uitgedacht middel is ter verkorting der Processen, en die haar doel gewis bereikt, indien die genen, welke deeze Instructie | |
[pagina 74]
| |
te bezorgen hebben, arbeidzaam, geduldig, en mannen van zulk eene scherpte van verstand zijn, dat zij den geest van dit voorschrift inzien, zonder blootlijk bij den vorm te blijven. Nopens het Wetboek zelf, gaf de Koning zijnen Groot-Kanselier aanwijzing, om zich van den raad en bijstand van der zaak kundige mannen te bedienen, en zijn Kabinet-bevel van den 14 April 1780 bevatte de grondregels, naar welke men zich bij deszelfs uitwerking zou te gedragen hebben. Zijn Groot-Kanselier gaf zijne ontwerpen over, zoo als zij, bij gedeelten, tot stand kwamen, aan het openbaar onderzoek van wijsgeerige en practizeerende Rechtgeleerden, en van alle wereld, en menschen-kenners, en beloonde de voornaamste beoordeelingen en aanmerkingen, welke overgezonden werden. Bij deeze prijswaardige handelwijze bleef het nog niet, maar 'er kwam nog eene bestendige Wet-Commissie bij, van welke de Lands-Collegien de verklaaringen der Wetten, en derzelver toepassing op bijzondere gevallen, zoo dikwijls zij zulks nodig vinden, bekomen kunnen. Welke Mogenheid kan zich daar van beroemen, en verheugen, dat in haar Land, geduurende de regeering van éénen enkelen Koning, en in een tijdverloop van 30 of 40 jaaren, zulke herhaalde, ernstige, wijze en gewigtige schikkingen, tot het bereiken van menschlijk-volmaakte Wetten en Rechtsbehandeling, gemaakt, en zoo verre gebracht zijn? Men kan ook met gerustheid zeggen, dat over het geheel de Wetgeving en Rechtsbediening in de Koninglijk Pruisische Staaten en Landen, onder frederik den Tweeden, volmaakt geworden is. Want zelfs het denkbeeldig-volmaakte, welk menschlijke verbeeldingen uitdenken, kan niet eens zonder gebrek en feilen zijn, of uitgevoerd worden. Het eenige, dat aan de Justitie van frederik den Tweeden ontbrak, was voedzel en kleeding, en de daarop rustende van zorg ontslagen sterkte, belangloosheid en goedkoopGa naar voetnoot(†), en | |
[pagina 75]
| |
daartoe heeft zijn Opvolger begonnen haar te helpen.’ |
|