Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Kerkelyk en Wereltlyk Deventer, behelzende eene uitvoerige Beschryving van Stats Oirsprong, verscheide Benoemingen, Gelegenheid, Oud en Nieu Beslag, Oude en Nieuwe Vesten, Poorten, Lantweezen, Markten, Straeten, Stegen, Kapittel, Kloosteren, Kerken, Gasthuizen, Weeshuizen, Armenhuizen en andere voornaeme Gebouwen, mitsgaders van haere Burgeren en Inwooneren, Oude en Nieuwe Regeringsform, Oude Welhergebragte Gewoonten, Rechten en Voorrechten, als ook een omstandigh Verhael der Beurtenissen van oude tyden af haer betreffende, en Wisselvalligheden, van tyt tot tyt haer overgekoomen: uit echte Bezegelde Brieven, Kloosterschriften, en Oude Aentekeningen, meest alle nooit voorheen gedrukt, en verscheide voornaeme Schryveren te zaemen gestelt en beschreven door Gerhard Dumbar, Secretaris der Stat Deventer. Tweede Deel. Door een' Kleinzoon des Schryvers, na deszelfs dood uitgegeven. Te Deventer, by L. Leemhorst, 1788. In folio, groot 224 bladz. behalven het Voorbericht en de Bladwyzers.Zie daar, Leezer, het Tweede Deel van een Werk, welks Eerste Deel door den Geleerden Schryver reeds voor 56 jaaren was in het licht gegeven. Hy leefde nog wel twaalf jaaren na die uitgaaf; maar eene zwakkelyke lichaamsgesteltenis schynt hem verhinderd te hebben zyn werk ten einde toe voort te zetten. Evenwel had hy daaraan gearbeid, en niet alleen aangehouden met het verzamelen der noodige stoffe, maar ook dezelve gedeeltelyk in orde gebragt: en het geene men oordeelde in zodanigen staat te weezen, dat men het aan het Gemeen konde mededeelen, maakt den Inhoud van dit Tweede Deel, het geen thans door des Schryvers Kleinzoon en Naamgenoot den Nederlanderen wordt aangeboden. In een Bericht van den Uitgeever aan den Leezer, aan het hoofd van dit Deel geplaatst, vinden wy eenig verslag van des Schryvers | |
[pagina 65]
| |
Afkomst, Leeven, en Schriften, en van het geene de Uitgeever gedaan heeft om het Werk in dien staat te brengen, in welken het nu verschynt. Men is hem dank schuldig voor de moeite, welke hy wel heeft willen aanwenden, om deeze overblyfsels van de arbeidzaamheid zyns Grootvaders der vergetelheid te ontrukken; schoon het Werk nog verre zy van volledig te weezen, als loopende slechts tot aan het jaar 1465. Ook zal de Leezer niet verwachten dit tegenwoordige Stuk in die orde te vinden, in welke het waarschynelyk zoude geweest zyn, indien het den ouden Heere dumbar zelven had mogen gebeuren hetzelve tot volkomenheid te brengen. Dit kan noch den Schryver, noch den Uitgeever tot beschuldiging strekken: den Schryver niet, daar hy door kwyninge en dood belet werd de laatste hand aan zyn werk te leggen: den Uitgeever niet, dewyl hy zekerlyk niet bevoegd was, om in het Werk van zynen Grootvader veranderingen naar willekeur te maaken. Zyne bescheidenheid verdient derhalven allen lof, zo wel als de arbeid door hem te kost gelegd aan het geene volstrektelyk noodig was om het Stuk te kunnen uitgeeven; aan het in orde schikken der Byvoegselen en Aantekeningen, welk hy vond onder des Schryvers papieren, en, by wyze van Aanhangsel, achter dit Deel geplaatst heeft; aan het vervaardigen van het vervolg eener Naamlyst van Schepénen en Raaden, van het Jaar 1730 tot 1786, en eener diergelyke van de Leden der Gezworen Gemeente voor dezelfde Jaaren; en aan het opmaaken van eenen uitvoerigen Bladwyzer van dit Tweede Deel. Deeze bedenkingen wederhouden ons van het maaken van eenige berispende aanmerkingen, over sommige herhaalingen van dezelfde zaaken, zo als, by voorbeeld, eene Verklaaring des Zusteren van Buyskens Klooster, welke op bladz. 23 geboekt zynde, nog eens geheel in een ander stuk ingevoegd, voorkomt op bl. 24, 25. Op gelyke wyze word een Brief van reynolt, Hertog van Gulick en Gelder, op bl. 63 tweemaal gevonden. Op bladz. 164 wordt gesproken van een Verdrag, door die van het Graafschap Zutphen gesloten met de Steden en Amtluiden van Zallant en Twente, waarvan de bezegelde Brieven, welke van wederzyde werden overgegeven, beide in volle lengte zyn aangetekend, schoon van woord tot woord eensluidende, en alleen verschillende in het Hoofd en Slot. | |
[pagina 66]
| |
Van een diergelyk Werk, waarin zeer veel moest koomen, het geene, gelyk de Uitgeever te recht aanmerkt in zyn Voorbericht, alleen voor den Burger van Deventer, of ten hoogsten voor de bewoners van dezelfde Provintie, van belang kon zyn, zal het niet noodig zyn den Leezer een aaneengeschakeld verslag te geeven. In het algemeen moeten wy aanmerken, dat het menigvuldige blyken uitlevert van de aanhoudende zorgen en kloekmoedigheid door die van Deventer, in de eerste helft der vyftiende Eeuwe, aangewend, tot bescherming hunner vryheid, en van derzelver waakzaamheid, om den Bisschoppen van Utrecht alle inbreuk op dezelve te beletten. Dus verwierven zy van Bisschop frederik van blankenurim, in het Jaar 1407, dat hy beloofde, over de Heerlykheid en het Huis Kuinre geenen ‘Amtman te zullen stellen dan iemant uit Zallant of Vollenho, en dat wel met raet der Steden’ Deventer, Kampen en Zwol, welke Amtman daarenboven met eede en bezegelde brieven moest belooven, niet alleen de burgers dier Steden te helpen beschutten en beschermen voor allen overlast; maar ook ‘by aflyvigheid of verplaatzing des tydelyken Bisschops de Heerlykheit en het Huis te Kuinre in geene andere handen te brengen ..... ter tyt toe dat de nieuwe Bisschop aan de drie Steden nieuwe brieven hadde gegeven.’Ga naar voetnoot(*) - Zo verkreeg de Stad in het Jaar 1414 van Paus joannes den XXII eene Bulle, waarby derzelver burgers bevryd verklaard werden van de verplichtinge, om in enkel waereldlyke zaaken buiten hunne Stad, en in het byzonder voor den Officiaal van den Utrechtschen, of van eenigen anderen Bisschop te recht te staan. Dit werd in het Jaar 1490 bevestigd door innocentius den VIIIGa naar voetnoot(†). - Ook was de Regeering zelfs in die tyden niet bygeloovig genoeg om zich te verbeelden, dat de gewaande heiligheid van Kerken, Kloosters en Kerkhoven den waereldlyken Rechter konde beletten bekende misdaadigers met geweld van diergelyke verblyfplaatzen te ligten, en de verdiende straf te doen ondergaanGa naar voetnoot(§). In de onlusten, welke na den dood van Bisschop frederik van blankenheim in het Sticht van Utrecht ontstonden, hield Deventer de zyde van Heer rudolf van diepholt tegen zweder van kulenburgh, deszelven mededinger, met zo groote standvastigheid, dat, wanneer de laatstgemelde | |
[pagina 67]
| |
Heer rudolf met deszelven aanhangeren in den ban had gedaan, die van Deventer de Geestelyken in hunne Stad noodzaakten den Godsdienst te verrichten als naar gewoonte, of anders te vertrekkenGa naar voetnoot(*). Het was derhalven niet te verwonderen, dat zy, in het Jaar 1433, van rudolf de bevestiging verwierven van alle hunne voorrechten, en kort daarna eene Verklaaring en belofte, dat de Burgers en Ingezetenen hunner Stad in het Sticht van Utrecht door niemand met het Bisschops Gerichte zouden kunnen gearresteerd wordenGa naar voetnoot(†). Ja zo hoog rees het aanzien der drie Overysselsche Hoofdsteden, Deventer, Campen en Zwol, dat zy zelfs uitspraak deeden in een geschil, het geen Bisschop rudolf in het Jaar 1443 had met die van SteenwykGa naar voetnoot(§), gelyk ook in eenen anderen twist van denzelfden Bisschop met die van Drenthe, in het Jaar 1447Ga naar voetnoot(‡). Verscheidene voorbeelden van verleening van nieuwe Voorrechten of bekrachtiging der oude, ontmoeten wy onder dezelfde RegeeringeGa naar voetnoot(**). Ja de drie Hoofdsteden verbonden zich in het Jaar 1452, dat ingevalle hun genadige Heer van Utrecht, off syne nakomelingen Bysscopen Tutrecht off oer Amptluyde off Richters enich van hun drien Steden off hunner borgers, inwoeners ofte meyers in den Lantrechte vercorte off een ghien lantrecht en liet wedervaeren: zy dat in gueden trouwen mit malckanderen gelyck zouden helpen uytdragen en weder staen myt lyve en guede sonder argelistGa naar voetnoot(††). In het Jaar 1455, op den 24sten Maart, stierf Bisschop rudolfGa naar voetnoot(§§). Zyn dood bragt nieuwe verwarringen voort. Door sommigen werd tot Bisschop verkoren Heer gysbert van brederode; door anderen, schoon in minder getal, Hertog steven van Beyeren: en terwyl deeze twee hunne rechten by den Roomschen Stoel zochten te staaven, wist filips, Hertog van Bourgondie, van Paus nicolaus den V het Bisdom te verwerven voor zynen Bastaardzoon david. Hy vestigde denzelven met geweld van wapenen op den Utrechtschen zetel, noodzaakte Heer gysbert tot het doen van afstand, rukte in Overyssel, belegerde Deventer, en noodzaakte, door een beleg van zeven weeken, die Stad tot onderwerping. Zy verwierf gunstiger voorwaarden, dan zy veelligt zoude hebben kun- | |
[pagina 68]
| |
nen bedingen, indien niet dringende redenen den Hertog elders geroepen, en hem begeerig hadden gemaakt om deeze zaak tot een spoedig einde te brengenGa naar voetnoot(*). Wy besluiten dit Verslag, met te melden dat dit Tweede Deel bevat het Vde en VIde Boek, bestaande het eerstgemelde uit 18, het andere uit slechts 3 Hoofdstukken. Hierop volgen 14 Byvoegzels tot het Iste Deel, en dan nog een Aanhangzel, bestaande 1o. uit een Verdrag tusschen eenige Hollandsche en Overysselsche Steden aangegaan, en door filips van Bourgondie bekrachtigd in 1438; en 2o. uit eenen Brief van Bisschop frederik van baden, van het Jaar 1509, een stuk van weinig aanbelang. Ondertusschen is het te bejammeren, dat de oude Heer dumbar zyn Werk niet geheel heeft kunnen voltooien; en het ware te wenschen, dat deszelven Kleinzoon, welke toont zo veel yver, kundigheid, en liefde voor de gedachtenisse van zynen Grootvader te bezitten, deszelven arbeid wilde vervolgen. Waarschynelyk zal hy wel eenigen voorraad van verzamelde stoffe daartoe onder de papieren van den ouden Heere hebben gevonden. Wy hoopen, dat dezelve groot genoeg moge weezen, om hem tot het voltooien van dit Werk aan te moedigen, niet twyffelende, dat den Nederlanderen daarmede een aangenaamen dienst zoude geschieden. |
|