Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Uitgeleezen Verhandelingen over de Wysgeerte en fraaje Letteren, getrokken uit de Werken der Koninglyke Akademie der Weetenschappen te Berlyn. Uit het Fransch vertaald. Vyfde Deel. Met Byvoegsels vermeerderd, door J.F. Hennert, Ph. et Math. Prof. en Lid van verscheiden Maatschappyen. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. Behalven het Voorwerk, 316 bladz. in gr. octavo.Oefengraage Liefhebbers der Wysgeerte en fraaie Letteren vinden, in dit Deel, weder eene leerzaame verscheidenheid van weluitgewerkte Verhandelingen, die hunne opmerkzaamheid aangenaam bezig kan houden. Eene Schets der Prysverhandeling van den Heer Herder, opgemaakt door den Heer Merian, ontvouwt ons den oorsprong der Spraak; welken te zoeken is, niet in eene onmiddelyke werking van God, maar in 's Menschen eigen gesteltenis, en derzelver natuurlyke werkzaamheden; volgens welke het niet anders kon zyn, of de mensch moest eene Spraak uitvinden, en zich daarvan bedienen; op eene wyze, welke, hoe gebreklyk ook by den aanvang, allengskens beschaafder moest worden. In eene volgende Verhandeling overweegt de Heer Merian de vrees voor den dood, het veragten van dien, en den zelfmoord. Verder ontvouwt de Heer Beausobre den aart en de werkingen van het Enthusiasmus; naamlyk het waare, redelyke en verlichte Enthusiasmus, dat een zeer wyduitgestrekt nut te wege brengt. De Heer Beguelin verleent voorts eene proeve, over de juiste beperking, welke men aan de Bovennatuurkundige bedenkingen stellen moet; ten einde voor te komen het gevaar dat men zomtyds loopt, van, door een overdreeven beoefening der Bovennatuurkunde, tegen het Bon sens of de gezonde Rede aan te gaan. Wyders ontmoeten we hier eene naspooring van de verschillende temperamenten en derzelver werkingen, door den Heer Pernetty; die dezelve vergezeld doet gaan van zyne opmerkingen nopens den invloed der natuurkundige oorzaaken op het temperament. En ten laatste wordt ons nog medegedeeld eene Verhandeling van den Heer Cochins, over eenige Grondregels, welke in Wysgeerige bespiegelingen in agt genomen moeten worden: strekkende inzonderheid om te toonen, hoe noodzaaklyk het zy, de onder elkan- | |
[pagina 60]
| |
der vermengde en verwarde denkbeelden, in 't geen wy waarneemen en ons verbeelden, naauwkeurig en juist te ontleden; tragtende daar door op te klimmen tot den oorsprong, tot eenvouwige denkbeelden, om verwarring te vermyden: dewyl men, door dit verzuimen, niet alleen geene zekere en ontwyfelbaare beginzels verkrygt, maar ook ligtlyk vervalt tot het voorstaan van tegenstrydigheden. - Om uit deeze ryke verscheidenheid van stoffen een onderwerp te verkiezen, dat voor 't meerendeel onzer Leezers belangryk te agten is, hebben wy ons bepaald, tot de overweeging van den Heer Merian, wegens den zelfmoord van den beroemden Voorstander der Romeinsche Vryheid Cato; welk bedryf veelen in een gunstig heldhaftig licht beschouwen, dat egter deeze zelfmoord indedaad niet verdient. Volgens de denkwyze van den Heer Merian is de zelfmoord altoos op onzinnigheid en wanhoop gegrond, waartoe ook de dweepery en schrik den mensch kan vervoeren. Men kan hier uit gemaklyk afleiden, waarop zyn antwoord, op de vraag, ‘of de zelfmoord ook onder de heldhaftige daaden gerekend kan worden?’ moet uitkomen: te weeten, dat hy zulks ontkenne. Deeze zyne ontkenning staaft hy ten bondigste, met eene beantwoording van eenige tegenbedenkingen, en aanmerkingen op voorbeelden, die ter begunstiginge daar van bygebragt worden. Hoe edel een voorkomen de zelfmoord ook in zommige gevallen moge hebben, hy heeft, als een uitwerkzel van de wanhoop, niets heldhaftigs. ‘'Er is toch,’ zegt hy, ‘in het wanhopen geen verdienst: hiertoe behoeft men alleen tot een uiterste gebragt te worden, door eene of andere reden, en deze redenen, zo zij het zelve gewrogt zullen bewerken, moeten, niet tegenstaande haare verscheidenheid, een gelijken indruk op den geest veroorzaken. Het verkrijgen en het verliezen van een minnaar is, voor eene gevoelige vrouw, geen minder gewigtig onderwerp, dan voor een krijgsheld het verlies van een veldslag, of voor Alexander de overwinning van het wereldrond.’ ‘Mij dunkt, (vervolgt daarop onze Schryver,) dat zig hier het waar oogpunt ontdekt, uit het welk men den zelfmoord van Cato moet beschouwen; en vermits de geschiedenis geen trek oplevert, die vermaarder is, en die wijsgeeren zelfs meer heeft verblind; zal ik de- | |
[pagina 61]
| |
ze verhandeling eindigen, met enige aanmerkingen over den dood van dezen beroemden volksvriend.’ ‘Eene nauwgezette deugd, een onbuigbare geest, strenge liefde voor het vaderland, brandende drift voor de vrijheid, een onverzoenbare haat tegen al het geen naar overheersching zweemde, uit alle deze hoedanigheden, door Stoïsche zedekunde tot buiten het natuurlijke gebragt, bestond het caracter van Cato. Dit caracter, geschikt voor een opkomend of bloeiend gemeenebest, was in de eeuw, in welke hij leefde, geheel buiten zijne plaats. Het streed met de veranderde zeden, en met de gedaante van den staat, die aan scheuringen en burgeroorlogen was blootgesteld. De Romeinsche vrijheid naderde aan haaren ondergang; en dat de staat, zonder zware burgeroorlogen, onder het bestier van een vorst zou vervallen, dit was het grootst geluk, dat men mogt hopen. Stel u in deze gemene verwarring een man voor als Cato, die de wetten en oude regeringsvorm beschermt, en alleen worstelt tegen den heerschenden geest van zijnen tijd; en den loop der gebeurtenissen. Deze man werdt in een Stad van Afrika tot de droevigste uitterstens gebragt, en ziet Caesar als overwinnaar tot hem naderen; dien Caesar, welken hij overal als een vijand van zijn vaderland had aangekondigd; wiens naam bij hem in den grootsten haat was, en wiens langmoedigheid voor hem de grootste straf zou zijn geweestGa naar voetnoot(*). De zamenloop van omstandigheden, verenigd om een man van zulk een aart te onderdrukken, moest zijne standvastigheid, zo hij niet ophield mensch te zijn, geheel verbrijzelen. Zelfs moest zijn wanhoop groter zijn, naar mate hij groter pogingen had gedaan, om tegenstand te bieden. Hier vrees ik niet door de geschiedenis te worden tegengesproken. Zeker is het, dat zijn moed was uitgeput; want met een ander caracter of minder driften zou hij zo vroegtijdig zig zelfs niet hebben omgebragt. Hem bleven nog middelen over om zig te redden. Na den slag van Thapsus kon hij vlugten, gelijk hij na den Pharsalischen slag had gedaan; alhoewel hij nog bij den een, nog bij den anderen tegenwoordig was. Met zijne vrienden kon hij eene schuilplaats zoeken bij den jongen Pompejus, | |
[pagina 62]
| |
en in andere lugtstreken op nieuw zijn geluk beproeven. Kan men, dit alles te samen genomen, niet zeggen, dat, zo Cato voor zijn vaderland geleefd heeft, hij zeker voor het zelve niet is gestorven? Gelijk Cleombrates las hij, voor zijn zelfmoord, de samenspraak van Plato, waarin Socrates, die den dood ziet naderen, de onsterflijkheid leert, en zijne ziel koestert met de hoop van een nieuw en beter levenGa naar voetnoot(†). Zo de wanorder van zijn geest hem had toegelaten zig bij dien Atheenschen wijsgeer te vergelijken, zou dit hem het moordgeweer uit de handen hebben doen vallen. In den stillen moed van Socrates had hij zijn vonnis gevonden, en mogelijk had hij geleerd, tot in zijn laatste oogenblik, een voortreffelijk mensch te wezen. Ik beken egter dat zijn dood schitterend isGa naar voetnoot(§), en dat | |
[pagina 63]
| |
hij een edel voorkomen heeft, het geen geëerbiedigd moest worden, door een volk, nog trots op zijne vorige vrijheid, en die onafhangelijkheid, welke het reeds had verloren. Zelfs is in zijn dood een digtkundige schoonheid, die de dood van Socrates niet heeft, en gedeeltelijk voortspruit uit het leven en de zeden van dien buitengewonen man, en gedeeltelijk uit de omstandigheden, waarin hij zijn leven geëindigd heeft. Het caracter van Socrates is, geloov ik, voor het toneel niet geschikt, vermits hetzelve te ver boven die gewone zedelijkheid is verheven, welke door de toneeldigtkunst wordt vereischt. Bij hem is de deugd allerzuiverst, zonder vermenging van enige zwakheid. In het gemoed van dezen bijna Goddelijken mensch heerscht de grootste kalmte; geen tegen elkander stuitende driften hebben plaats, nog die grote bewegingen, welke schrik verwekken en het medelijden gaande maken. Verre van hem te beklagen, benijdt men hem bijna zijn noodlot, en men wenscht een dood te sterven aan zijn dood gelijk. Zijn einde is niet verknogt met grote gebeurtenissen, en veroorzaakt geen beroering in het Atheensch gemenebest. Een deugdzaam en ambteloos burger wordt het slagtoffer van eene onregtvaardige vervolging; hij onderwerpt zig, en sterft zonder klagen, van zijne vrienden omringd. - Integendeel zijn alle de omstandigheden van Cato's dood berekend voor het verhevenst en aandoenlijkst schouwtoneel. Nooit kunnen nog edeler, nog grooter driften op een luisterrijker toneel worden voortgebragt. Rome, de vrijheid, Cato, Caesar. Welke menschen! welke belangen! Het tijdstip dezer gebeurtenis is het merkwaardigst, het beroemdst, dat de geschiedenis ons oplevert, en zo wel voor de versierzelen der digtkonst, als het ware verhevene het meest berekend. Het is de dag, die het lot van 't uitgestrekt Romeinsch gebied beslist. Rome verwagt zijne vrijheid te zien herleven, en het heelal houdt de oogen op Utika gevestigd. Met Cato's dood sterft het vrije gemenebest, en met hem geeft de laatste Romein zijn laatsten snik. Dit is meer dan genoeg om de wanhoop van Cato te veredelen. Addison, die dit onderwerp heeft verhandeld, schijnt egter te vrezen, dat deze zelfmoord, zo die met alle zijne omstandigheden wierd voorgesteld, zelfs op een Engelsch toneel, buiten de natuur zou schijnen te wijken. Hij slaat alle de wreedheden over, welke Cato tegen zig | |
[pagina 64]
| |
zelven heeft geoefend, en doet, bij zijn sterven, hem enig berouw gevoelen van zijn dood te hebben verhaast. Mijne grondbeginselen, die zo zeer met dezen beroemden zelfmoord schenen te strijden, worden door denzelven bevestigd; het is dus onnoodig dit onderzoek verder uit te breiden, en zo in Cato deze daad moet worden gelaakt, wie zal tragten een ander vrij te spreken!’ |
|