Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Leerredenen van J. van Loo, Predikant te Ootmarsum. Derde Deel. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. Behalven het Voorwerk, 396 bladz. in gr. octavo.Het genoegen, waer mede wy de twee voorige DeelenGa naar voetnoot(*) dezer Verzamelinge doorbladerd hebben, dat ons de uitvoering van 's Mans Leerredenen hoog heeft doen schatten, is op de lezing der Leerredenen in dit Deel niet verminderd. Zyn Eerwaerde is in zyne soort origineel, en zyn Leertrant, zo geschikt om zyne Toehoorders te gelyk verstandig te overtuigen en gemoedelyk te bewegen, is voor hun, die daer toe de vereischte bekwaemheid hebben, der navolginge waerdig. De onderwerpen, in dit Deel verhandeld, zyn de volgende: Ene waerschouwing tegen de vrees, dat het Christendom immermeer vernietigd zou worden. Hand. V:38b, 39a. De nuttige en godvrugtige beschouwing van het Onweder. Ps. XXIX:3. Het gewigt der levensgeschiedenis van Jesus. Joh. XX:31. De pligt van blymoedig en onverschrokken in ons Christendom te zyn gelyk de Apostelen. 2 Kor. V:8a. De gelykenis van het verloren Schaap en den verloren Penning. Luc. XV:3-10. In den Hemel zal alle droefheid ophouden, en tegen blydschap verwisseld zyn. Openb. XXI:4a. God kent alle menschen en hunne daden, en hy beoordeelt ze juist. Spr. V:21. De geschiedenis van Kain en Abel. Gen. IV:3-10. De gelykenis van den Phariseer en den Tollenaar. Luc. XVIII:9-13. De oorspronglyke kleinheid, en de daar uit voortvloeiende grootheid van het Koningryk der Hemelen. Matth. XIII:31, 32. - Om nog op nieuw een stael van 's Mans wyze van voorstellen te geven, zullen wy, ter onderscheidinge van de voorigen, hier de toepassing overnemen, met welke zyn Eerwaerde de Leerreden over Joh. XX:31. besluit, doch vooraf zullen wy kortlyk de behandelde hoofdzaken melden. Zich voorgesteld hebbende, het gewigt der levensgeschiedenis van Jesus te overwegen, beschouwt hy dezelve eerst in het algemeen, en dan in haer byzonderst oogmerk. In de algemene beschouwing komt zy voor, als | |
[pagina 50]
| |
‘de geschiedenis van den grootsten mensch - en van den uitmuntendsten leeraar: - daar benevens levert zij zeer aanmerkelijke bewijzen op voor de leer van Gods Voorzienigheid, - en is tevens eene geschiedenis van het verval der menscheid.’ Slaet men wyders het oog op haer byzonderst oogmerk, dan leert men Jesus uit die geschiedenis kennen als ‘den Zoon des Allerhoogsten, den gezalfden Gods bij uitstek, den Messias, den Zaligmaker der waereld: - hij is de verwerver van alle gaven, nuttig voor het allesbehoeftig menschdom, de drager der menschenschulden, de Godverzoener, de verlosser, de verlichter, de vertrooster, de allievende Heer der menschen: - hij is 't geen niemand is, en niemand zijn kon in Hemel en op Aarde, de Middelaar Gods, en de Middelaar der menschen.’ Op het voordragen hiervan richt zyn Eerwaerde het toepassende gedeelte zyner Leerreden op deze wyze in: ‘Is het niet te verwonderen, Geliefden, dat 'er menschen zijn, die op smaak, op wijsheid, op een goed hart aanspraak maken, en evenwel van Jesus en zijne geschiedenis zeer lage, veragtelijke, lasterlijke begrippen voeden! De geschiedenis van elk mensch, die maar in iets boven gewoone menschen uitsteekt, wordt schoon, roerend, gewigtig gevonden, als een school der deugd, een tafereel der menschelijke voortreffelijkheid aangeprezen, maar de geschiedenis van Jesus van Nazareth - o! alles is daar klein, gemeen in! wie zou die verveelende, walgelijke, ongerijmde versameling van zotte wondervertelzeltjens kunnen lezen, en ze geloven, die geen verdraaid hoofd heeft? Wie zou 'er smaak in kunnen vinden, die nog eenige smaak heeft? Die hooggeprezen vernuften!! zij laten dit over aan het dom gemeen. - - - Ik mag hunne redenering niet vervolgen, maar ik wil niet ontveinzen, dat ik van hun smaak voor het schoone, van hun gevoel van het verhevene, van hunne wijsheid, van hun goed hart zeer slegte begrippen heb, als zij op zulken toon van de geschiedenis van Jesus spreken. Zij verraden mij al te duidelijk eene valsche smaak, en een hart, dat zoo gevoelloos is voor alle ware grootheid en schoonheid, als afkeerig van het goede. Ik denk altoos aan het gezegde van den Zaligmaker, omtrend de ongelovigen van zijnen tijdGa naar voetnoot(†). Een | |
[pagina 51]
| |
iegelijk die kwaad doet haat het licht, en komt tot het licht niet, op dat zijne werken niet bestraft (veroordeeld) worden. Zij hebben de duisternis liever dan het licht, om dat hunne werken boos zijn - en ik vrees, dat dit het geval der ongelovigen van onzen tijd ook is - dat zij, om hun zinnelijk hart voor de beschuldigende en veroordeelende kragt der leere van Jesus, eene veilige rust te verschaffen, zijne geschiedenis verwerpen, zijne leer smaden, van zijne verdiensten niets willen weten. - Mijn God! indien mijne vrees gegrond is, hoe deerniswaardig zijn dan die verblinde haters van uwen Zoon. Ik draag ze op aan uwe Almagtige erbarming! Maar hoe is het met ons Christusbelijders gesteld? Kennen wij hem regt van zijne menschelijke zijde? Letten wij op het volmaakt voorbeeld van alle deugden, dat hij ons gegeven heeft? Vereeren wij in hem onzen eenigen Leeraar? Geloven wij in God en zijne alles regerende Voorzienigheid, om dat hij ze ons heeft gepredikt, door woorden en lotgevallen? Spiegelen wij ons in de treurige tafreelen van het bederf der menschelijke natuur, die wij dragen, welke zijn levensloop voor ons ophangt? Kennen wij hem als onzen bevrediger met God, onzen helper uit alle bange verlegenheden, onzen verlosser van zonde en van dood? Is zijne geschiedenis voor ons, 't geen zij moet zijn, en kan zijn? Beschamende vragen! ach! ach! diepe onwetenheid in de leere der waarheid, onvrugtbare letterkennis van de eerste be ginselen des Christendoms, eene zogenaamde vroomheid, die alleen in het napraaten van eenige heilige dingen bestaat, een schijnchristendom, dat de kragt der Godzaligheid verlogchent, een geloof in Christus zonder liefde tot hem en onzen naasten, verkeerdheden van allerlei aart hebben zig over de Christenwaereld uitgebreid, en het hart van duizenden ingenomen - en van waar komt dit jammerlijk verval? - hoofdzaakelijk daar van G., dat men van de geschiedenis van Jesus geen werks genoeg maakt - dat men zig inbeeldt alles, of ten minste het voornaamste te weten dat zij vervat, - dat men zig vergenoegd houdt met eene oppervlakkige kennis van zijne leer, daden, lijden, sterven, opstanding en hemelvaard, meestal een klein overblijfzel van een gebrekkig onderrigt onzer jeugd - dat het half mode geworden is onder een zeker soort van menschen, weinig in de Euangelien, en veel in andere stig- | |
[pagina 52]
| |
telijke boeken te lezen, en hun Christendom, niet door daaden van geloof en liefde, maar door het opzeggen van eenige losse spreuken van den Bijbel te bewijzen. Dit moet veranderd worden. Men moge de zaak aanzien van welke zijde men wil - het is uitgemaakt - ontegensprekelijk uitgemaakt, dat de Euangelische verhalen van Jesus leven, van zijn geboorte af tot aan zijn hemelvaard de eenige, vaste, onbeweegbare grondzuilen van het Christendom, - de eenige, zuivere, oorsprongelijke bronnen van alle Christelijke kennis, Christelijke deugd, en Christelijke hoop zijn. Uit deeze bronnen hebben de Apostelen hunne leer geschept, die zulke gezegende veranderingen in de waereld veroorzaakt, bij zoo menig een volk, zoo menig een mensch het licht der wijsheid en der deugd ontstoken heeft, waar de nacht der dwaasheid en der ondeugd heerschte, en van welke wij nog zoo veel goeds voor de toekomst hopen. Uit deze bronnen moeten wij ook putten. De leer der Apostelen zal voor ons onverstaanbaar, kragteloos, onvrugtbaar zijn, indien wij dit verzuimen. - Ik herhaal het G., dit moet veranderd worden. O wist ik een zeker middel om 'er u toe te bewegen. Ik bid u - neemt de proef van mijnen raad. Beschouwt uwen Bijbel, vooral uw Nieuwe Testament niet alleen als een boek, dat gij met u draagt na de kerk, om na te zien, waarover 'er zal gepredikt worden, maar als uw beste huisboek; leest dagelijks in uwe Euangelien, niet met een verhaastend gerabbel, om maar uwen taak te hebben afgelezen, maar met bedaardheid, met aandagtige opmerksaamheid, met waarheidsliefde; zoekt u een samenhangend begrip van zijne geheele geschiedenis te verkrijgen; maakt u dat denkbeeld vertrouwelijk eigen, dat alles wat Jesus sprak, deed en leed, als mensch, als leeraar, als wonderwerker, als plaatsbekleeder der schuldige menschen bij God, allergewigtigst is voor u, onuitsprekelijk rijk in ware levenswijsheid en levenstroost - ik bid u, neemt de proef van mijnen raad. Indien gij 'er u kwalijk bij bevindt, dan volgt vrij mijnen raad nooit meer, maar - en hiervoor dank ik God! - ik weet, dat dit onmogelijk is. Ja! onmogelijk is dit; hij, die zoo leest, zoo vraagt, zoo bidt om ware kennis van de woorden des eeuwigen levens, zal verstaan 't geen hij leest - hij zal den kenniswaardigsten, Jesus Christus, leeren kennen, zoo als de waereld hem niet kent - hij zal zijn licht, | |
[pagina 53]
| |
zijn troost, zijn kragt deelagtig worden - hij zal in zijne begrippen, neigingen, begeerten, voornemens en daden, langsamerhand eene verandering bespeuren, die het best bewijs is voor de verzoenende, de heiligende kragt van Christus - hij zal wijs, vrolijk en sterk worden in God. O! mogt 'er eene brandende begeerte naar zulk eene kennisneming der levensgeschiedenis van Jesus in veeler harten worden ontvlamd, dan zou het beter worden in de Christen-waereld - beter in onze gemeente. - Voor niemand is het onbetamelijker, onverschoonlijker, geen of gebrekkig agt te slaan op de geschiedenis van Jesus, dan voor u M.G. die in hem waarlijk uwen Verlosser eerbiedigt. O! indien gij eenigermate gevoel voor ware verhevenheid en schoonheid hebt; indien gij sterkte van geest, wijsheid, reinheid, den hoogen adel van eenen menschenvriend, bewonderen kunt; indien gij u eenigermate verheugen kunt over edele daden, menschengeluk bevorderende, daarstellende ontwerpen; indien gij iets kent van de wijsheid zijner leer, van de kragt zijner verdiensten, van de grootheid zijner beloften, van de navolgenswaardigheid van zijn voorbeeld, dan zal het lezen der Euangelieverhalen voor u de aangenaamste, de nuttigste bezigheid zijn - dan zal ik u niet behoeven te zeggen “leest ze, herleest ze, beschouwt Jesus uit alle oogpunten - laat niets, dat hem aangaat, uwe opmerkzaamheid ontsnappen - bewondert hem, eert hem, vooral, door een onbepaald vertrouwen op hem, een levendig geloof in hem, eene navolging van hem, en eene blijmoedige hoop op hem - en gij zult ervaren, en gevoelen, dat zijn woord de waarheid is!” Gij ziet hem nu niet G.V. dien Aanbiddelijken, dien trouwhartigen, dien tederen Vriend uwer harten - ach! zijne heerlijkheid is te verblindend voor ons sterfelijk oog. - Wij kunnen hem niet zien, maar wij kunnen in hem geloven, wij kunnen hem lief hebben, wij kunnen ons in hem met onuitsprekelijke vreugd verheugen, wij kunnen aan hem trouwe hulde bewijzen, wij kunnen ons naar zijn beeld vormen, wij kunnen voor hem doen en lijden, wij kunnen op hem hopen - - ja! hopen op hem. Want wij zullen hem eens zien - niet met dit oog, maar met het onsterfelijk oog der eeuwigheid - hem zullen wij zien, als hij komt, in de | |
[pagina 54]
| |
heerlijkheid zijnes Vaders - en hem aanbidden - en aan hem - gelijk wezen - - Amen!!’ |
|