doch zy raaken zelden zeer bekend. En waarom zullen onder de geringen niet zo wel Edelmoedigen weezen als onder de Grooten, en zelfs meer dan onder de laatsten? Een Voerman, rydende met den Postwagen van Zutphen op Harderwyk, nam onlangs onder weg een Meid op, die over de laatste Stad naar Amsterdam wilde, om daar te gaan dienen. Zy verklaarde vooraf, geen geld te hebben, om hem de vragt te kunnen betaalen, en badt dus om voor niet te mogen worden medegenomen. De Voerman sloeg dat ronduit af, hoewel hy aan haare kleeding wel zien kon, dat zy het niet breed hadt. De Passagiers, van welken 'er verscheiden op den wagen waren, ondersteunden het verzoek der Dienstmeid by den Voerman; maar zy mogten zeggen en bidden wat zy wilden, de Man bleef onverzettelyk, en drong op de betaaling, of anders moest zy van den wagen, waarop zy reeds geklommen was, af, en kon te voet gaan. De Passagiers, ziende dat 'er niets aan den Voerman te doen ware, raadpleegden met elkanderen, om te zamen de vragt uit te leggen voor de arme Dienstmeid; en dit werdt gereedlyk gevonden, dewyl zy juist vermogende Lieden waren. De Voerman werdt dan betaald met een onvernoegd gelaat over zyne onbarmhartigheid, en de Dienstmaagd kon vry en vrank mede ryden. De Man ontving dus het geld; doch in plaats van dat op te steeken, gaf hy het, met een lachje, aan de Dienstmaagd, zeggende: Zie daar Meisje! nu hebje nog meer dan 'er noodig is, om uwe geheele reis tot Amsterdam toe goed te maaken. De Dienstmeid, die eerst haare weldaadige Reisgenooten bedankt hadt, bedankte nu ook hartelyk den Voerman, en de Passagiers keeken elkander aan, verwonderd over deezen trek des Voermans, om dus het Meisje geld voor de geheele reis te bezorgen.... Maar wie was hier edelmoediger, de Passagiers of de Voerman! - De laatste was zeker vernuftig milddaadig, mag ik hem zo niet noemen? - Men roemde en lachte, de geheele reis, over den vond des
Voermans, om dubbel wel te doen.