| |
Romanzes, door Mr. Rhijnvis Feith. Naar den besten smaak op Muzijk gebragt, door C.F. Ruppe. Te Haarlem, bij van der Aa. 1787. In groot 8vo. 28 bladz.
Oden en Gedichten van Mr. J.P. Kleijn en Vrouwe A. Kleijn, geb. Ockerse. Gecomponeerd voor de Zang en het Clavier, of Fluit, Viool en Bas, door C.F. Ruppe. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop. 1788. In groot 8vo. 32 bladz.
Stigtelijke Digtstukjes van Mr. H. van Alphen, op Muzijk gebragt door F. Nieuwenhuijsen, Organist te Utrecht. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, en G. van den Brink, Jansz. 1788. In fol. 12 bladz.
In de drie bovengemelde Stukjes worden, de in de vroegste tijden altoos vereenigde, doch zedert eenige Eeuwen van elkander gescheidene Zusteren, de Dicht-, Zang- en Speelkunde, op eene gelukkige wyze weder te zamen gebragt. De twee Romanzes van den Heere feith, namelyk Colma en Alrik en Aspasia, welke men in zijne Brieven over verscheiden Onderwerpen, D. I. bl. 48-58 aantreft, verschijnen hier met de vereischte Maat- en Toonklanken. De Compositie van den Heer ruppe moet den Muzijkkenner bevallen, dan of dezelve, door in de laatstgenoemde Romanze op 29 Coupletten agter elkander te moeten dienen, niet te ééntoonig worde, zal de Zanger best kunnen beöordeelen.
Het IIde Stukje, dat van denzelfden Componist is, bevat zes Zangstukjes van den Heer en Vrouwe kleijn, onder de opschriften: Hymne. Avondgedochten. Aan Elize. Aan dezelve. Allegro en Andante: van welken het eerste aan Elize hier ter Proeve zal verstrekken:
| |
| |
ô Wie gaf, dit beeld der Lente,
't Kwijnend oog, dat alles treft? -
Wie, dat hart, dat haren boezem
Tot den zagtsten wellust heft? -
Zie, haar hart, - wat jaagt het vlugtig! -
Zoo onrustig, springt in 't hout,
't Duifje, tot het, met haar gade,
't Moederlijke nestje bouwt.
Ach! voor wien is 't oog zoo vriendlijk? -
En, voor wien of 't hart zoo woelt!
ô! Wie weet, wie eens dien boezem,
Aan zijn boezem, zwoegen voelt! -
Maar, zij leeft misschien voor mij niet! -
Ach! - voor mij niet! - nimmer daalt
Op mijn mond, het vergenoegen,
Dat van haare lippen straalt! -
Ach! Elize! - wien bemint gij? -
En gij zwijgt! - uw boezem zugt! -
't Malsche blosje gloeit nog hooger,
Dat langs uwe wangen vlugt!! -
Zou een Engel mij beminnen!
Loosde uw hart voor mij dien zugt? -
Is voor mij dat gloeiend blosse,
Dat langs uwe wangen vlugt? -
Dank, ô Schepper van Elize! -
Reeds op aarde zulk een lot!
Zal voor mij uw Engel leven!
Wees, ô Vader! onze God! -
In het IIIle Stukje deelt de Heer van alphen eene eerste afleevering mede, van een twaalftal Dichtstukjes, door hem voor zang en Spel geschikt: van het welk 'er hier drie voorkomen, onder den tijtel: de Heilige Zanglust; Aan Jesus; en Sabbath- Lied. Dichter en Componist zijn in ons Vaderland met zo veel lof bekend, dat men niet wel andere dan schoone Stukken van hen verwagten kan. Omtrend het werk van den eersten, oordeele men uit het laatstgeplaatste, en hier mede gedeelde, Sabbath- Lied:
| |
| |
Verheugt u, mijn christen! 't gestarnte verdwijnt;
De dag om te rusten, de Sabbath verschijnt:
De dag, die voor Jesus het graf eens ontsloot;
En stralen van vreugd in de duisternis schoot.
De harten naar boven, en de arbeid gestaakt,
Die 't leven op aarde zo rusteloos maakt.
De zorgen verdreven! 't eenstemmende lied
Sluite ooren en harten voor 't sluistrend verdriet.
De Bijbel geopend! ontstoten de schat,
Die hemelschen rijkdom voor armen bevat!
Een Staf op de Rotsen; een Star die u leidt
Naar 't huis, waar u Jesus een wooning bereidt.
In God u verlustigd! in Jesus verblijd,
De kwijnende kragten vernieuwd tot den strijd.
De Tempel staat open, en Jesus gereed,
Reikt hongrigen voedsel, en naakten het kleed.
Zijn liefde, die dwazen de wetenschap schenkt,
Troost bloedende harten door droefheid gekrenkt.
Is zwakken een sterkte, voor blinden een zon,
Voor dorstende zielen een springende bron.
Neemt dankbaar en moedig 't geen Jesus u biedt;
Hij schenkt zijne gaven aan Zondaars om niet.
Verheugt u, mijn christen! verschijnt voor den Heer!
Aanschouwt nu Jehovah! zijn sterkte en zijn eer!
Zijn vrees zij uw blijdschap, zijn dienst zij uw lust!
Aan hem te gewennen uw zalige rust!
Uw huis zij een tempel, waar heiligheid woont;
Uw leven een Spiegel, die Jesus vertoont:
Aan bloemen en vrugten erkent men den hoom,
Aan 't heldere water den levenden stroom!
Verheugt u, mijn christen! Schoon de aarde verdwijnt,
De Heer van den Sabbath, uw heiland verschijnt;
Verblijdt u in hoope! die Sabbath genaakt,
Wiens eeuwige middag uw blijdschap volmaakt.
Deze verschillende Proeven, op het loflijk spoor van den Eerwaarden schutte genomen, verdienen allen bijval, nadien zij de wedervereeniging der Dichtkunste en Muzijk eenigermaate bevorderen. De algemeene zucht, welke thans bij onze Natie, voor de schoone Kunsten en Wetenschappen, doorblinkt; als mede de goede uitslag, welken de meeste Opera's of Zangspelen op onze Schouwburgen hebben, zullen mogelijk nog
| |
| |
veel tot eene gelukkige vereeniging dezer beide indrukmaakende kunsten toebrengen, die zekerlijk gewigtige gevolgen zoude hebben. Immers ‘zulk eene vereeniging zou’ (volgens des dicht- en muzijkkundigen Dr. brown's dissertation on the Rise, Union and Power, the Progressions, Separations and Corruptions of Poetry and Music,) ‘de waarde van elke schoone volkomenheid vernieuwen en verheffen; den smaak verfijnen; den Godsdienst bevorderen; de Zeden beschaaven; de belangen van Staat ondersteunen; in één woord, zij zou het nuttigst gebruik, van den overvloed des Rijkdoms, doen maaken, Elke pooging, welke zulke gewigtige oogmerken kan bevorderen, maakt derhalven niet alleen aanspraak op de opmerkzaamheid van alle verstandige en braave lieden, onder alle standen; maar zou mogelijk de bescherming en aanmoediging, van den besten en grootsten Koning, niet onwaardig zijn.’
|
|