ik vertoond heb is slegts een gering gedeelte van het konstvermogen 't geen ik bezit, en naauwlyks uwer opmerkinge waardig: doch, indien gy my wilt toestaan twee keeren in uw oor te blaazen, dan zult gy onmiddelyk een waarlyk vreemd verschynzel zien.’ - Zohak gaf hem verlof; naa het blaazen voelde hy eerst eenige duizeling, en vervolgens binnen in zyn lichaam eene zeldzaame beweeging, eer geweldig dan smertlyk, deeze eindigde met het schielyk te voorschyn komen van twee Slangenkoppen, naby het hart. - Trouwlooze Schurk! riep de Koning uit, wat hebt gy gedaan? Hoe, heeft uwe vergiftigende aassem deeze verslindende Gedrochten in myne ingewanden doen gebooren worden? - ‘Ontzet u niet, vrees niet, hernam de Toovenaar; doch zeg my dank voor de kostbaare gave, welker waarde gy niet kent. Deeze twee Slangen zyn eene zekere waarborge voor het Geluk uws Leevens, en den Roem uwer Regeeringe. 't Hangt alles daar van af dat gy den Honger dier Slangen stilt, en dat voedzel geeft 't geen zy alleen zullen willen nuttigen. Zoek van tyd tot tyd een aantal uwer Onderdaanen, gy kunt ze uit de laagste soort des volks neemen, met dier vleesch moet gy deeze Godlyke Dieren voeden; met hun bloed derzelver dorst lesschen. Boven al, wees doof voor een veragtelyk en gevaarlyk Medelyden. Gedenk, dat het geen u vermaak verschaft, Regt moet weezen, en dat een Konings Kroon niet aanvaardenswaardig is, wanneer het eenen Koning niet vry staa, om. als het hem behaage, anderen te verongelyken.’ - Zohak stond, in 't eerst, versteld over deezen versoeylyken raad: doch zich verzekerd houdende dat zyn Geluk van het opvolgen ashing, twyfelde hy niet lang, en welhaast was Onmenschlykheid hem een wellust. De Honger der twee Slangen, uit zyn lichaam gegroeid, werd zyn eigen: en terwyl zy den wreeden honger verzadigden, gevoelde hy eene genoeglyke
aandoening. Hy sloeg geen agt op het gejammer, de traanen, het bloed, het leeven zyner ongelukkige Onderdaanen. Hy merkte zyn volk aan als schaapen, geschikt om geslacht te worden tot voldoening zyner lusten: het Volk hieldt hem voor een Schrikdier, losgelaaten om hun te verslinden: in 't einde word hunne Vrees door de onduldelyke plaageryen overwonnen, zy stonden op tegen den Dwingeland, sleepten hem van den Throon, dien hy schandvlekte, en wierpen hem in een schriklyk hol in het Gebergte van Demavend. Daar was de medogenlooze zohak, van allen, behalven van zyn twee Slangen, verlaaten, en strekte zelve ten Slachtoffer van derzelver vraatzugt, welken hy niet langer kon stillen.
Welk eene verschriklyke vertelling is deeze, riep de Jonge Prins uit, zo ras zyn Leermeester den mond sloot, ik bid u verhaal my eene andere, die ik zonder ziddering kan hooren.