Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van het leeven en de schriften van den heer Thomas Chubb.Uit het Engelsch. ‘Wanneer Leevensbeschryvingen in diervoege zyn opgesteld, dat zy teffens Leevenslessen verschaffen, hebben zy eene dubbelde waarde; weetepswaardig zyn op zich zelven de Lotgevallen en Schriften eens Mans, die, ondanks zyne geringe Afkomst en Opleg, zulk eene Naam maakte als chubb, en zullen zyne voortgangen tot Ongeloof tot Waarschuwinge voor anderen kunnen dienen. Wy twyffelen daarom niet, aan het volgende Verslag van chubb's Leeven en Schriften, eene plaats te verleenen.’ | |
[pagina 608]
| |
* * * * * * * Thomas chubb zag het eerste leevenslicht te East-Harnham niet verre van Salisbury, op den 29 Sept. 1679. Zyn Vader, een Moutkooper, stierf in 't jaar 1688, naalaatende eene Weduwe met vier Kinderen, van welken thomas de jongste was. Naardemaal zyne Moeder zwaar moest werken otn haar Gezin het nondige te verzorgen, zette zy haar Kinderen aan, om elk het zyne toe te brengen, om iets te winnen: wel vroeg moest haar jongste Zoon zodanig werk doen als met zyn ouderdom en kragten overeenkwan. Hy leerde niets dan leezen, schryven en rekenen. In den jaare 1694, werd hy op een Winkel van een Handschoenmaaker in Salisbury besteld; vondt zich daar naa in de noodzaaklykheid om als een daglooner by zyn Patroon te werken, schoon deeze bezigheid hem niet voegde, uit hoofde van dezwakheid zyns gezigts. In't jaar 1705, ging hy by laurence een Kaarsmaaker in die zelfde Stad: en vondt vervolgeus zyn bestaan in het maaken van Handschoenen, en laurence tusschen beide te helpen. Meer dan gemeene natuurlyke vermogens bezittende, besteedde hy zyne ledige uuren in het leezen van Engelsche Schryveren: tot welk zyne leezing altoos bepaald bleef: dewyl hy nimmer eenige andere Taal dan zyne Moedertaal verstond. Langs deezen weg, nogthans, verkreeg hy eene genoegzaame kunde in de Wis- en Aardrykskunde en andere Weetenschappen; doch zyne neiging helde meest over tot de Godgeleerdheid. Intusschen nam hy alle deelen van zyn Beroep naarstig waar, en scheen geene begeerte te hebben om uit dien laagen stand zich op te beuren: dan eene onverwagte gebeurtenis deedt hem by de waereld bekend worden, en lag den grond tot zyne volgende vermaardheid. De Heer whiston gaf, in den jaare 1710, eene Geschiedkundige Voorrede uit, tot zyn Werk, Het Eerste Christendom weder hersteld; wel haast krecg chubb dit stuk in handen: de voornaamste zaak, in die Voorrede behandeld, was de Meerderheid van den éénen God en Vader van allen. Verscheide van chubb's Vrienden omhelsden whiston's gevoelen, terwyl anderen het tegenovergestelde begrip bleeven aankleeven; hier uit rees een onderlinge pennestryd. Chubb bragt zyne gedagten over dit onderwerp enkel tot zyne eigene voldoening, en dat zyner Vrienden te Salisbury, | |
[pagina 609]
| |
op het papier, zonder het minste oogmerk om ze in druk te geeven. Men haalde hem nogthans over, om het geschreevene aan whiston te zenden: die 'er zo veel behaagen in vondt, dat hy zyne begeerte, van het in 't licht zien, betuigde, en zelfs aanboodt de uitgaave op zich te neemen. Men omhelsde deezen voorslag: het werk kwam in den jaare 1715 uit, en chubb vertoonde zich voor de eerste keer als Schryver van eene Verhandeling, getyteld: De Meerderheid van den Vader beweezen, of Acht Bewyzen uit de Schristuur, dat de Zoon een Weezen is, minder dan de Vader, en aan den Vader ondergeschikt, en dat, de Vader da Opperste God is. De klaarheid en bekwaamheid, waar mede deeze Verhandeling was opgesteld, deeedt chubb groote agting verwerven. Zyne buitengemeene bekwaamheden werden erkend door de zodauigen, die met hem in gevoelen verschilden: veele Mannen van kunde oordeelden dat de Schristuur in zyn voordeel sprak; doch gaf hy anderen door die uitgave zeer groote aanstoot: en schoon hy het onderwerp met alle zedigheid behandeld, en eene opregte hoogagting voor de Heilige Schriften betoond hadt, moest hy ten doel strekken van verscheide ongegronde verwyten. 't Geen hem in de noodzaaklykheid bragt om zyn Werk en Character beide te verdeedigen: dit deedt hy, en zyn agting groeide aan: hy werd als een zeldzaam Verschynzel onder de Schryveren beschouwd: daar hy voortvoer om zyne pen bezigheid te verschaffen, in het schryven over verscheide Onderwerpen: zo dat hy in den jaare 1730 eene groote Verzameling van Verhandelingen in 't licht gaf. Men kan niet ontkennen of chubb heeft, in deeze Verzameling, verscheide aangelegene Stukken, op eene meesterlyke wyze, behandeld; en dat, terwyl zyne Aanmerkingen eene Ziel aanduiden, op waarheid gesteld, en geheel overgegeeven aan de groote zaak der Burgerlyke en Godsdienstige Vryheid, zyne Schriften een waarlyk Christelyken geest ademen. Zyne Gevoelens, ten opzigte van zekere Geschilstukken in de Godgeleerdheid, komen veelal overeen, met die van de oordeelkundigste uitleggeren der Schristuure. Doch, door gebrek van eene rechte kunde in den Spreek- en Schryftrant der Heilige Schryveren, en uit andere oorzaaken, verviel hy wel eens in dwaaling. Het mangelde hem aan die Geleerdheid en Oordeelkunde, welke noodwendig vereischt worden, tot het behoorlyk uitleggen van verscheide plaatzen der Heilige Schriften. Met | |
[pagina 610]
| |
één woord, had chubb het laaten berusten by de Uitgave deezer Verhandelingen, hy zou grooten roem nagelaaten hebben, en geagt geweest zyn voor een der wouderen van zyne Eeuw. Het Stuk, 't welk chubb vervolgens uitgaf, was eene Verhandeling over da Rede, met betrekking tot den Godsdienst en eene Godlyke Openbaaring: by deeze voegde hy Eenige Aanmerkingen over de Uitmuntendheid en Nutheid der Zedelyke en Stellige Pligten met elkander vergeleken. De Stellingen door hem beweerd in het eerste gedeelte deezer Verhandelinge, leeden wederspraak, en zetten hem aan ter verdeediginge, in een Stukje, getyteld: De genoegzaamheid der Rede in zaaken van Godsdienst verder overwoogen. Hy voegede dit by een Onderzoek over de Gronden en Reden van het waameemen der twee Jaarlyksche Feestdagen, den 30 Jan. als een Vastendag en den 5 Nov. als een Dankdag, Het hoofd-oogmerk was, te toonen, dat die beide Jaarfeesten gegrond waren op twee strydige en met elkander onbestaanbaare beginzelen. Vier Verhandelingen van hem zagen het licht. De eerste over de Ingeeving der Heilige Schrift; de tweede om te toonen, dat de Opstandinge van jesus uiet geschied was met oogmerk om de Godlykheid zyner Zendinge te bewyzen: want deoze was voorheen genoegzaam beweezen; maar om zyne Jongeren te doen zamenkomen, en hun uit te zenden om zyn Euangelie aan alle Volken te doen prediken: de derde betrof het Bevel der Oposseringe van izaak aan abraham gegeeven, en de vierde liep overde Billykheid en Redelykheid van een Tockomend Oordeel. - Wat de eerste deezer Verhandelingen betreft, hoe verschillend chubb's denkbeelden, over de Inblaazing der Heilige Schryveren, ook mogten weezen via die de Christen Godgeleerden, over 't algemeen, omhelzen, waren zyne oogmerken geenzins onbestaanbaar met een vast geloof, in onzen Heiligen Godsdienst. Dergelyke gevoelens zyn, omrent dat stuk, gevoed, door Mannen, die zich, by uitsteekenheid deeden kunnen, door hunnen yver voor het bovennatuurlyk Gezag van onzen Zaligmaaker. Chubb heeft in de tweede meer blyk gegeeven, van die overhelling tot Twyfelaary, waar toe hy allengskens verder verviel. Zeker was het eene vreemde Leer, dewaarheid der Opstandinge van christus toe te staan, en ten zelfde tyde te loehenen, dat deeze strekte, om de Godlykheid zyner Zendinge te bewyzen. Voor eene Ziel, niet verward | |
[pagina 611]
| |
in drogredenkunst, moet de gebeurtenis der Opstanding onzes Heeren, opregt geloofd, altoos aangemerkt worden als de onlochenbaarste baarblyklykheid voor zyne Hemelsche Zending: en in dit licht wordt: dezelve onveranderlyk voorgesteld, in de Schriften des Nieuwen Verbouds. Deeze laatste Uitgave werd schielyk gevolgd, door eenige andere Verhandelingen van minder aangelegenheids. In den loop deezer veelvuldige uitgaven, spreekt chubb dikwyls van het geen hy noemt, ‘de vermaaklyke bezigheid, om het Zedelyk Charakter van den almagtigen god te verdeedigen’, en hy hadt zyne poogingen in 't werk gesteld tot ondersteuning van 't geen hy ‘de weezenlyke waardigheid der Menschelyke Natuure’ agtte. Maar, schoon hy altoos eene behoorelyke bezorgdheid betoonde voor de regten van die Rede, en dat Verstand, ons door den goedgunstigen Maaker ouzer Natuure geschonken, beoogde hy, dit doende, geenzins het gebruik der Godlyke Openbaaringe uit te sluiten. In de daad, wat men ook moge denken wegens zyne gevoelens, over verscheide betwiste stukken der Godgeleerdheid, schynt hy de belangens van onzen allerheiligsten Godsdienst ter harte genomen, en verlangd te hebben, dat dezelve in de oorspronglyke zuiverheid zich aan de wereld vertoonde. Met dat oogmerk schreef hy, en gaf, in den jaare 1738 ter Drukpersie, eene Verhandeling: getyteld: Het waare Euangelie van jesus christus verdeedigd. Waar in getoond word, wat dit Euangelie was, en niet was; tot welk een groot en goed einde 't zelve moest dienen: hoe het wonder strekte om dat oogmerk te bereiken; en hoe, en door welke middelen, dat einde grootendeels verydeld was. Hier gaf hy als zyn gevoelen, dat hy door het Euangelie van christus af te scheilden van 't geen men 'er bygevoegd, en tot een grondslag gelegd heeft van de meeste zwaarigheden en tegenwerpingen daar tegen, 't zelve verdeedigbaar gemaakt hadt op zedelyke beginzelen. In de daad, hoe wederspreekbaar deeze Verhandeling, in veele opzigten, ook moge weezen, men kan niet ontkennen, dat dezelve veele schoone gedagten bevat, byzonder over den waaren aart van onzen allerheiligsten Godsdienst, de Natuur van christus Koningryk, en de veelvuldige verbasteringen des Christendoms. Deeze Verhandeling ontmoette, gelyk wel te wagten was, veel tegenkantings, die weder aanleiding gaven tot eene Verdediging. In het Jaar 1740, gaf hy uit: Een Onderzoek na den | |
[pagina 612]
| |
Grondslag van den Godsdienst. Waar in getoond wordt, dat deeze gegrond is op de Natuur: dit werd in 't volgende jaar gevolgd, door eene Verhandeling over de Wonderwerken, aangemerkt ah Blykbaarheden om den Godlyken Oorsprong eener Openbaaringe te bewyzen. In deeze laatste Verhandeling betuigt chubb het Onderwerp te beschouwen op zichzelven, zonder eenig uitzigt op eene byzondere Openbaaring, of eenig byxonder Wonderwerk: en zyn bestuit, over 't geheei, is, dat Wonderwerken, in de voordeeligste omstandigheden, in de natuur der zaake, geen zeker maar alleen een waarschynlyk bewys kunnen opleveren, dat eene Openbaaring Godlyk is. De Heer le moine schreef 'er in 't jaar 1747 een annvoord op, 't geen Dr. leland aanmerkt als eene volkomene wederlegging van chubb; en wy gelooven dat 'er weinig verstandige Menschen zyn, die de zaak onpartydig onderzogt hebben, die niet zullen erkennen, dat de beginzels, in deeze Verhandeling te nedergesteld (schoon zonder dezelve byzonder in 't oog te hebben,) duidelyk ontkragt zyn in twee uitsteekende Werken nam: Dr. douglas's Criterion en Mr. Farmer's Verhandeling over de Wonderwerken. Een Onderzoek, over de Verlossing van onzen Schryver zag, in 't Jaar 1743, het licht. De voornaamste byzonderheden, door hem behandeld, komen hier op neder; dat Berouw de eenige grond is van gods Genade aan de Zondaaren; en dat deeze Leer de waare des Christendoms is; en zo verre de Euangelische Bedeeling betrekking heeft tot degronden van 's Menschen aanneeming by god, en van 's Zondaars Genaverkryging. De Verhandelingen, welke chubb hadt laaten drukken, naa de uitgave zyner eerste Verzameling, thans vry talryk geworden zynde, hadt hy ten oogmerke dezelve in een tweede Deel zamen te voegen, 't geen hy zou besluiten met eene Verhandeling getyteld: 's Schryvers Vaarwel aan zyne Leezers: maar door zyne Vrienden afgeraaden het laatste gedeelte van zyn oogmerk te volvoeren, zou hy dit deel met het Onderzoek over de Verlossing besluiten; doch van dit plan kwam niets. Chubb's naastvolgend werk, in den Jaare 1745, was: De Grondslag der Zedelykheid ovenwoogen: waar in hy toont, dat eene belanglooze Goedwilligheid een voegelyk en waardig Beginzel is van Werkzaamheid voor verstandige Weezens. Indien op alle de Schriften van chubb zo weinig was te zeggen geweest als op dit laatste, zou hy | |
[pagina 613]
| |
eisch gehad hebben op eene groote maat van roem: maar het was zyn ongeluk, dat hy meer en meer onvast werd in zyne Godsdienstige beginzelen, naar maate hy in jaaren opklom. Deeze Geestgesteltenis straalde maar al te zigtbaar door, in het laatste werk door hemzelven uitgegeeven in 't jaar 1746, bestaande uit vier Verhandelingen. De eerste over de Geschiedenis van melchizedeck; de tweede over den Aart en 't Gedrag van esau en jacob, Zoonen van den Aartsvader izaac; de derde over het Gedrag van balaam; en de vierde over een Leerreden van Dr. sherlock, Bischop van Salisbury. Misschien was 'er geen Verhandeling van onzen Schryver, zyne Naagekomene Werken uitgezonderd, welke een zo algemeene aanstoot baarde als deeze Vier Verhandelingen. Zy kwamen zeer berispenswaardig voor aan de Geestlykheid, die ze aanmerkte als een van alle eerbiedenis ontbloote aanval op de Heilige Schristen, welke alleen kon dienen om twyfelingen te verwekken, ten aanzien van het Godlyk Gezag deezer hoogst eerbiedensiwaardige Verhaalen. Zeker heeft chubb, in verscheide gevallen, zich eene bestraffing van dien aart op den halze gelaaden, en in andere kan de vittende scherpheid zyner aanmerkingen, allen geëevenaard worden door de onkunde waar uit ze voorsprooten, Niet te min verklaart hy, dat Waarheid het eenige doelwit was waar op hy mikte: en 't is niet meer dan hem regt doen, hier aan te merken, dat de gronden van zyn onderzoek omtrent verscheide stukken hier naagegaan, en de waarneemingen daar over gemaakt, blykbaar schynen voortgekomen uit een diepa eerbiedenis voor het opperweezen, en, gelyk hy het noemt, ‘om weg te neemen de ongegronde aantygingen, waaf mede de Menschen het schoon en vlekloos Character van den hoogsten god besmet hebben’. Onder andere beschuldigingen, door chubb's Vyanden tegen hem ingebragt, was, dat zyne Werken de Voortbrengzels waren van een, die om den broode schreef. Hier op antwoordde hy, zedig, zich nooit in die noodzaaklykheid bevonden te hebben: want, schoon hy, eenigen tyd geleeden, zonder handen werk geleefd hadt, was hy zulks voornaamlyk verschuldigd aan de goedgunstigheid zyner Vrienden, wier milddaadigheid hem die leevensnoodwendigheden bezorgde, welke hy behoefde voor dien rang, dien hy in de wereld bekleedde. Zyne behoeften moeten zeer gemaaiigd geweest zyn: daat hy 'er nimmer op ge- | |
[pagina 614]
| |
steld was dan in een zeer nederigen staat te leeven. Tot het laatst zyns leevens toe, schiep hy vermaak in de hand te leenen tot het voortzetten des bedryfs van den Heer laurence, 't geen, naa diens dood, gedreeven werd door een Neef: niet dat hy met de daad Kaarssen maakte, maar ze afwoog en verkogt. Chubb hadt de eer om verscheide aanzienlyke Persoonen op de lyst zyner edelmoedige Weldoenderen te tellen. Kort naa dat hy zich als Schryver in de wereld vertoond hadt, verwierf hy de gunst van, en den toegang in, de Familie van Sir. joseph jekyl, die hem tot zyn Medgezel nam in zynen tyd van uitspanningGa naar voetnoot(*). Dr. whiston hadt hem by deezen Heer aangepreezen. In deeze onstandigheid kreeg chubb gelegenheid om in kennis te geraaken by veelen der Kennissen van dien Heer, en werd door hun bejegend met die agting, welke zy oordeelden verschuldigd te weezen aan zyn Verstand en Deugd: dikwyls ondervondt hy hunne goeddaadigheid. Niet meer dm omtrent twee jaaren bleef hy by Sir. jekyl. Uit rien aart gesteld op afzondering en een bespiegelend leeven, verveelde het hem welhaast zo veel verkeerings in de wereld: en schoon aangezogt om in de Stad te blyven door de aanbieding van een voeglyk onderhoud voor zyn leeven, verkoos hy liever na Salisbury weder te keeren. De edemoedigheid zyner Vrienden, en inzonderheid van Sir. joseph jekyl, volgde hem in zyne afzondering: derzelver getal, met het toeneemen zyner agting aangroeijende, besteedde hy den tyd, van welken hy, door hunne milddaadigheid, nu geheel meester was, zonder eenig handwerk te moeten verrigten, geheel aan zyne geliefde Letteroefeningen. Mr. cheselden, de beroemde Chrurgyn, | |
[pagina 615]
| |
was een zyner Weldoeneren. Die Heer zondt hem dikmaals kleine geschenken, en zomtyds pakken kleederen, die weinig gedraagen, en chubb overgoed genoegwaren in zyne omstandigheden. In 't laatst zyns leevens trof hy een uitsteekend Vriend aan in Mr. samuel dicker, die hem's jaarlyks vystig Ponden Sterling aanboodt, onder voorwaarde, dat hy niet langer te Salisbury zou biyven woonen. Doch by wees die aanbodt van de hand; dewyl hy, op dien tyd, zyn inkomen niet verteerde. Het misnoegen, door de Vier Verhandelingen van chubb verwekt, zeer groot zynde, zette hy zich tot het vervaardigen van eene veideediging zyner gevoelens, en de wyze op welke hy dezelve voorgesteld had. Terwyl hy hier mede onledig was, nam zyne gezondheid zo zeer at, dat hy het geschreevene niet ter Drukpersse kon gereed maaken. Door een al te ingespannen letterblokken, hadt hy niet alleen zyn gezigt,'t welk oorspronglyk vry zwak was, bedorven; maar leed ook, als hy in jaaren toenam, zwaare hoofdpyn. Door het verwaarloozen van wandelen, 't geen hy anders veel deedt, en eene onvoorzigtige overgave aan het eeten van melkspyzen, verhaastte hy het verzwakken zyner anders sterke gesteltenisse. Hy bragt het egter tot zyn acht en zestigste jaar; overeenkomstig met een wensch, dikwyis door hem uitgeboezemd, vondt hy zich bevryd van veele dier ongemakken, welke menigmaalen de bitterheden des doods nog bitterder maaken. Op den achtsten van February, 1746-7, blies hy, naa een weinig klaagens over een ongewoone maagpyn, den laatsten leevensadem uit, in zyn stoel zittende, dien zelfden dag nog by een zyner Vrienden buiten geeëten hebbende. Valgens zyne eigene bestelling werdt hy in de St. Edmunds Kerk, te Salisbury, begraaven. Zonder eenigen Uitersten wil gemaakt te hebben stervende, kwamen zyne goederen, 1100 Pond Sterling beloopende, aan zynen Broeder. De uitmuntendheid van chuhb's verstandsbekwaamheden wordt algemeen erkend, en uit dien hoofde bewonderden hem niet alleen de agtenswaardige Heeren, reeds genoemd, niaar ook Dr. samuel clarke, Bisschop hoadly, Dr. john hoadly, de Aartsdiacon rolleston, en Mr. harris. Verscheide zyner Verhandelingen werden in geschrifte door deeze Heeren geleezen; doch zy maakten 'er nooit eenige verandering in, zelfs niet in de taal, waar in hy zeer gebrekkig was. | |
[pagina 616]
| |
Ten aanziene van zyn Zedelyk Character, stak hy eenpaarig uit door braafheid, eenvoudigheid en soberheid. Den openbaaren Godsdienst woonde hy, in zyne Wykkerk, bestendig by, tot het einde zyner dagen. Zyn voorkomen was deftig, zyn gelaad stondt diepdenkend; doch in zyn ommegang was hy zeer spraakzaam en inneemend. Zyn gestalte was klein, en helde tot het zwaarlyvige over. Zyne veelgerugtsmaakende Naagelaatene Werken kwamen in den jaare 1748, het jaar naa zynen dood, in twee deelen uit. Deeze geeft hy op, als behelzende zyne laatste en rypste gedagten over de onderscheide Onderwerpen, welke onder zyne beschouwing vielen. Het eerste dier Deelen begint met eene Verhandeling, die ten tytel voert: Aanmerkingen over de Schriftuur, en wordt gevolgd door eene andere, behelzende Eenige Aanmerkingen over warburtom's Godlyke Zending van Mozes. Doch het grootste gedeelte van het eerste en het geheele tweede Deel, is des Schryvers vaanwel aan zyne Leezers. Hier in doet zich eene groote verscheidenheid van stossen voor, betrekkelyk tot het Bestaan van god; den Godsdienst in alle opzigten beschouwd; een Toekomend Bestaan; een Toekomend Oordeel en Vergelding; de Godlyke Openbaaring in 't algemeen; de Voorzeggingen; de Wonderwerken; het persoonlyk Character van jesus christcs, en de Schriften der Apostelen. In het behandelen deezer aangeleegene Onderwerpen, maakt chubb zich schuldig aan veelvuldige tegenspreekingen van zichzelven. - Dan deeze eigenste Naagelaatene Werken worden, ondanks derzelver in 't oogloopende gebreken, door veelen hoog geroemd; en men moest erkennen, dat hy, over 't algemeen, eene ernstige belangneeming laat doorstraalen voor het tegenwoor. dig en toekomend geluk des Menschdoms, en dat hy verscheide Stukken eigenaartig en met klem behandelt; nogthans heeft hy, door zich te bevlytigen om aan te toonee, dat wy tot geene zekerheid kunnen geraaken, ten aanziene van de Godlyke Herkomst eener uitwendige Openbaaringe, door de wysheid en billykheid der Joodsche Bedecling te beknibbelen, en door zyne poogingen aan te wenden, om de Blykbaarheden voor de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst te verzwakken, alles gedaan wat in hem was om zyne Leezers in onzekerheid en twyfeling te brengen. - Met dit alles erkent hy, de waarschynlykheid der Stellinge: jesus is van god | |
[pagina 617]
| |
gezonden. Uit eene algemeene beschouwing der Christelyke Openbaaringe, oordeelt hy het besluit te moeten opmaaken: jesus was waarschynlyk van god geschikt, om een Onderwyzer des Menschdoms te zyn. In zo verre belydt hy een Geloovige, een Christen, te weezen: en, ten betoon dat hy een Leerling van christus was, oordeelde hy zich verpligt diens uisteekend voorbeeld van Deugd te volgen, en de heilzaame Lessen en Voorschriften te moeten in agt neemen. Niettegenstaande deeze Betuigingen, wordt chubb doorgaans gerekend onder de Deïstische Schryveren. Dr. leland heeft hem in dat licht beschouwd, in twee lange Brieven zyne Naagelaatene Werken beoordeeld, en 'er veele gewigtige bedenkingen op gemaakt. De Bisschop van carlisle, Dr. edmund law, heeft chubb's Character in deezer voege beschreeven. ‘Te deezer gelegenheid kan ik niet voorby, de vryheid te gebruiken, om eenige algemeene aanmerkingen voor te draagen, aan de Bewonderaaren van een onlangs overleden Schryver van deezen Stempel, de beroemde chubb, die, niettegenstaande hy een vry opgeklaard Verstand en uitmuntende natuurlyk e Zielsvermogens bezat, nogthans, door te streeven na dingen ver boven zyn bereik, door het behandelen veeler Onderwerpen te onderneemen, waar toe hy, uit hoofde zyner omstandigheden, en geringen voorraad van Beleezenheid en Geleerdheid, niet was opgewassen, door het omhelzen eener bedriegelyke Wysbegeerte, (waar mede hy begon, en door welke iemand. van zyne omstandigheden zich ligt kon laaten misleiden) allengskens verviel tot zulk eene verwarring in de Godgeleerdheid, tot zulk een laag vitten op eenige duistere plaatzen in onze Overzetiing van den Bybel, en het stout berispen van verscheide Geschiedenissen en Omstandigheden, waar voor eene kleine bedreevenheid in de Taalen, of Weetenschappen, hem zou hebben kunnen hoeden, of welks gemis eene geringe maate van zedigheid hadt kunnen vergoeden, als hy zich vervoegd hadt by de zodanigen, die hem het noodige licht kouden en wilden geeven; dat hy ten laatsten tot eene volslaagene Twyfelaary schynt overgeslaagen, en die ernst en bedaarde gemaatigdheid, welke hem voorheen eigen was en agting deedt verwerven, heeft laaten vaaren, en zich tot laag spotten overgegeeven; schimpende en smaalende op dingen, die hy niet verstondt, weshalven hy, | |
[pagina 618]
| |
ondanks alle zyne schoone betuigingen en afweeringen van deeze blaam, ongetwyfeld moet gerangschikt worden, onder de zodanigen, die in het gestoelte der Spotteren zittenGa naar voetnoot(*).’ Een gunstiger Characterschets van chubb treffen wy aan in een ander WerkGa naar voetnoot(†). Een agterswaardig Godgeleerde de Werken van chubb beschreeven hebbende, als ‘de jammerhartige poogingen van een eerlyk Man,’ voert zyn Verdeediger deeze taal: ‘Iemand, onkundig van chubb's Schriften, zou zich, uit zulk een zeggen, veellicht verbeelden, dat deeze Man een bedroefde beuling en een kwaadaartig Schryver tegen het Christendom was. Chubb was een geheel ander Man Bezat hy geen Geleerdheid, hy bezat een ongemeen Verstand, en betoonde eene groote bekwaamheid in 't schryven. 'Er is eene schoonheid en kragt in veele zyner gedagten, en taal, die hem, als Schryver, in deeze opzigten, doet uitsteeken boven allen, die de pen tegen hem gevoerd hebben; en, schoon hy, in zommige gevallen, ongelyk hebbe, weet ik dat zyn Hart volkomen eerlyk was, en dat zyn Pen alleen schreef wat hem zyn Geweeten opgaf Hy geloofde, met de daad, dat het Stelzel, door hem van het Evangelie opgegeeven, waar was. Zyne begrippen over de Ingeeving der Heilige Schriften, over de Opstanding, over abraham, enz hieldt hy voor zeer rechtmaatig: en, uitgenomen zodanige misslagen in de bespiegeling, als hy niet kon gebeteren, was hy een zo goed Christen als een zyner Tydgenooten; indien het weezen des Christendoms bestaat in eene volkomene opregtheid des Harten en des Wandels, en den Dienst van den hoogsten god, door jesus christus, onzen Heere. Dit was in de daad het geval van chubb. Ik kende hem zeer wel.’ - Of deeze lofspraake, in zommige opzigten, niet wat te hoog klinkt: en of wy volkomen af mogen gaan, op een zo romanesk Schryver als Mr. amory, (want deeze is de weezenlyke naam des Schryvers van de Memoirs of several Ladies, en van John Buncle,) laaten wy aan het oordeel onzer onpartydige en kundige Leezeren. |
|