Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel van eene reize, door de capitens Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het Noorder halfrond te doen.(Vervolg en Slot van bladz. 523.)
Het grontste gedeelte van den dag werd doorgebragt met de Voormast op het dek in dier voege te schikken, dat de timmelieden 'er aan konden werken, en in het maaken van de noodige verandering in het benoeomen der Officieren. Het bevel over den Tocht overgegaan zynde op Capitein clerke, ging hy aan boord van de Resolution, en by benoemde den Luitenant gore tot Capitein van de Discovery, de Heer harvey kreeg de opengevallene Luitenants plaats. - Staande den ganschen dag, leeden wy geen overlast altoos van de Inboorelingen. Den | |
[pagina 561]
| |
volgenden nagt droegen wy dezelfde voorzorgen als den voorgaanden. Omtrent acht uuren 's avonds, toen het vry duister was, hoordesn wy een Canoe na het Schip roeijen; zo ras de wagten op het dek de Canoe in 't gezigt kreegen, brandden zy 'er op los. Twee lieden bevonden zich in de Canoe, en zy riepen terstond tinne, (in deezer voege spraken zy myn naam uit) en zeiden, dat zy Vrienden waren, als mede dat zy iets van Capitein cook voor my medebragten. Toen zy aan boord kwamen, wierpen zy zich voor onze voeten neder, en schcenen zeer bevreesd. Gelukkig was geen van hun beiden getroffen, schoon de kogels door de Canoe heen gegaan waren. Een hunner, naa met een vloed van traanen het verlies van den Orono beklaagd te hebben, verhaalde my dat hy ons een gedeelte van diens Lichaam bragt. Hier op gaf hy een kleinen bundel over met doek omwonden, dien hy onder zyn arm had: 't is my onmogelyk het afgryzen te beschryven, 't welk ons beving, als wy zagen dat het een stuk menschenvleesch was, omtrent negen of tien ponden zwaar. Dit, ziele hy, was alles wat van cooks lichaam was overgebleeven, de rest was in stukken gehakt en verbrand: doch dat het Hoofd en de Beenderen, uitgenomen 't geen tot den romp behoorde, in 't bezit waren van terreeoboo en de andere erees; dat het geen wy zagen bestemd was voor kaoo den Opperpriester, om 'er gebruik van te marken eene Godsdienstplegtigheid, en dat hy het gezonden hadt als een blyk van zyne onschuld en van zyne geneigdheid te onswaards. Dit verdchafte ons eene goede gelegenheid om eenig berigt te krygen of zy Menscheneeters waren, wy Helen dezelve niet voorby glippen. Eerst zogten wy, door veele vraagen van ter zyde elk hunner afzonderlyk gedaan, te verstaan, wat 'er geschied was met de andere Lichaamen, en het overige des Lichaams van Capitein cook; en bevindende dat zy zeer eenpaarig waren in het vermelden, dat alles, naa het afsnyden van het vleesch, verbrand was, vroegen wy rechtstreeks of zy 'er niets van geëeten hadden? Zy vertoonden, op 't hooren van die vraage, zo veel afschriks over dit denkbeeld als eenig Europeaan zou hebben kunnen doen, en vroegen zeer eigenaartig, of zulks onder ons de gewoonte was? Vervolgens stelden zy ons, met veel ernst en blykhaare vreeze, voor. Wanneer de Orono zou wederkomen? en wat hy hun zou doen by zyne | |
[pagina 562]
| |
wederkomste? Dit zelfde werd naderhand door veele anderen gevraagd; en dit denkbeeld strookt volmaaakt met het algemeen beloop van hun gedrag te hemwaards, 't geen uitwees, dat zy hem aanzagen voor een Weezen van hooger natuur. Wy hidden by onze vriendlyke bezoekers aan, dat zy tot den morgen aan boord zouden vertoeven; doch te vergeefsch. Zy verhaalden ons, dat, indien die hun bedryf tot kennis der Opperhoofden en van den Koning kwam, zulks de jammerlykste gevolgen zou kunnen hebben voor hunne MaatschappyGa naar voetnoot(*), om zulks voor te komen, waren zy genoodsaakt geweest de donkerheid van den avond te baat te neemen, en moesten zy die zelfde vodrzorge draagen om weder aan land te komen. Zy onderrigtten ons wyders, dat de Hoofden des Volks 'er zeer op gesteld waren om den dood hunner Landsgenooten te wreeken, en waarschuwden ons, in 't byzonder tegeu koah, dien zy beschreeven als onzen doodlyken en onverzoenbaaren vyand, die niets hartlyker veriangde dan na eene gelegenheid om ons te bevegten: waar toe liet blaazen op groote zeehoornen, 't geen wy in den inorgen hoorden, als een uitdaaging diende. - Uit deeze Mannen verstonden wy dat 'er zeventien hunner Landsgenooten gesneuveld waren in de eerste ontmoeting te Kowrowa, onder deezen bevonden zich vyf Volkshoofden; als mede dat kaneena, en diens Breeder, onze byzondere Vrienden, zich ongelukkig onder dat getal bevonden. Acht waren 'er gedood by de Morai, en drie deezer mede van den eersten rang. Omtrent elf uuren verlieten ons deeze twee vrienden, en hadden de zorgvuldigheid om te verzoeken dat onze boot, die op de wagt lag, hun mogt vergezellen, tot zy voorby de Discovery waren, ten einde 'er niet weder op hun gevuurd mogt worden, 't geen hunne Landslieden aan strand zou ontrusten, en hun in gevaar brengen van ontdekking: wy stouden dit verzoek toe, en hadden het genoegen van te verneemen, dat zy, zonder ontdekt te worden, het strand hereikten. Wanneer de Owhyheers, op den zestienden, omtrent den middag, ontdekten, dat wy even werk- en bedrysloos bleeven, trokken geheele houpen van Inboorelingen, naa op hunne zeehoorus geblaazen, en allerlei turtende gebaaren vertoond te hebben, over de hoogten weg, en vertoonden | |
[pagina 563]
| |
zich niet meer. De overblyvenden lieten geen min tergende gebaaren zien. Een Man hadt de stoutheid om binnen een snaphaan schoot agter het Schip te komen; en, verscheide steenen na 't zelve gesmeeten hebbende, zwaaide hy den Hoed van Captein cook over zyn hoofd, terwyl zyne Landsgenooten, op strand staande, vreugde bedreeven, en zyne onvertzaagdheid toejuicten. Ons Volk was, op deezen hoon, vuur en vlam, en te gader op het Quartier-dek komende, verzogten zy niet langer genoodzaakt te worden tot het verduwen van deeze herhaalde tergingen; begeerende van my, dat ik by Capitein clerke voor hun vryheid zou verwerven, om de eerste gunstige gelegenheid waar te neemen tot het wreeken van den dood huns Bevelhebbers. Toen ik Capitein clerke hier van berigt gaf, beval hy met eenige zwaare stukken te vuuren op de nog aan strand staande Owhyheers, en beloofde het Scheepsvolk, dat, indien zy den volgenden dag eenige moeilykheid hadden op de Waterplaats, het hun zou vry staan geweld met geweld te keeren. Opmerkelyk is het, dat, eer wy ons kanon konden schikken om te treffen, de Eilanders ons oogmerk vermoed, en, op het zien der beweegingen aan boord, zich weggemaakt en verschoolen hadden in hunne huizen en agter hoogten. Wy moesten, derhalven, eenigzins in 't wilde schieten; doch dit schieten hadt al de uitwerking welke wy daar van verhoopten. Want, kort daar op, zagen wy koah, met den grootsten spoed, te onswaards roeijen, en uit zyn verslag vernamen wy dat 'er eenig Volk gedood was, en onder 't zelve maiha-mahia, een voornaam Opperhoofd en Bloedverwant des Konings. Kort naa de aankomst van koah, kwamen twee Jongelingen van de Morai na de Schepen zwemmen, ieder met een lange speer in de hand; vry digt aan de Schepen genaderd, begonnen zy, op een zeer staatlyken toon, een gezang aan te heffen: door het menigvoud herhaalen van het woord Orono, en het herhaald wyzen na de plaats waar Capitein cook gesneuveld was, beslooten wy dat dit onlangs gebeurde droevige voorval het onderwerp uitmaakte. Omtrent twaalf of vyftien minuuten, op een klaagenden toon gezongen hebbende, welken tyd zy in 't water bleeven, kwamen zy aan boord van de Discovery, gaven hunne speeren over, en keerden, naa eene korte wyl verblyfs, weder na strand. Wie hun gezonden hadt, of wat het | |
[pagina 564]
| |
oogmerk was deezer plegtigheid, hebben wy niet kunnen te weeten komen. Tegen den nagt, gebruikten wy de oude voorzorge tot beveiliging onzer Schepen: zo ras de donkerheid gevallen was, kwamen onze twee Vrienden, die ons 's avonds te vooren bezogt hadden, weder. Zy verzekerden ons, dat, schoon de uitwerking onzer zwaare kanonschoten, dien naamiddag, geene geringe vreeze en schrik baarden by de Opperhoofden, deezen nogthans in geenen deele hunne vyandlyke oogmerken lieten vaaren, en raadden ons op onze hoede te weezen. Den volgenden morgen, werden de boots van beide de Schepen na Land gezonden, om water te haalen: en de Discovery werd digt in de baay opgebragt, om de waterhaalers te dekken. Welhaast bevonden wy dat de kundschap, ons door de Priesters gebragt, grond hadt, en dat de Inwoonders beslooten hadden, elke gelegenheid waar te neemen, om op ons aan te vallen, wanneer zy het zonder veel gevaars konden doen. In de daad, ons Volk hadt zo veel te stellen met op hunne eigene beveiliging te letten, dat zy den geheelen voormiddag besteedden met het vullen van één ton waters. - 't Was, derhalven, onmogelyk dit werk te volvoeren, voor dat hunne bespringers op een grooten afstand vendreeven waren; op de Discovery kreeg men last dit te doen door het losbranden van 't zwaar geschut; eenige schooten bewerkten zulks, en de Manschap landde ongemoeid. - Korten tyd daar naa vertoonden zich de Inwoonders weder, en vonden wy het nu volstrekt noodzaaklyk eenige afzomierlyk staande hutten, digt by den wal, waar agter zy de wyk namen, in brand te steeken. Het smert my te moeten vermelden, dat ons volk in het volvoeren deezer bevelen, zich liet vervoeren tot daaden van noodlooze wreedheid en verwoesting; schoon men zeker iets moet toegeeven aan hunne gevoeligheid wegens de herhaalde tergingen, en hunne natuurlyke begeerte om het verlies van hunnen Bevelhebber te wreeken. Reeds heb ik vermeld den last, gegeeven, om enkel eenige weinige afzonderlyk staande hutten, waar in de Eilanders hun wyk namen, af te branden. Wy stonden, overzulks, zeer versteld, wanneer wy het geheele Dorp in brand zagen: en, eer eene boot, uitgezonden om het verder voortzetten dier verwoesting te beletten, het strand kon bereiken, blaakten de huizen van onze oude en be- | |
[pagina 565]
| |
stendige Vrienden, de Priesters, in ligterlaije vlam. Ik kan my niet genoeg beklaagen over de onpasselykheid, welke my noodzaakte deezen dag aan boord te blyven. De Priesters waren steens onder myne bescherming geweest; en ongelukkig waren tie Officiers, tot het uitvoeren van deezen last bestemd, zelden aan land by de Morai geweest, en niet zeer kundig van de gelegenheid dier plaatze. Was ik daar tegenwoordig geweest, ik zou waarschynlyk middel geweeten hebben om de kleine Maatschappy der Priesteren voor dit onheil te beschutten. - Verscheide der Inboorelingen werden doodlyk getrossen, zo als zy de vlam zogten te ontkomen; ons volk sloeg 'er twee het hoofd af, en bragt de hoosden aan boord. Op dien tyd, werd een oud Man gevangen genomen, gebonden, en met dezelfde boot, die de hoofden zyner twee Landsgenooten veerde, aan boord geroeid. Nooit zag ik de schrik zo sterk op iemands gelaad geschilderd als op het gelaad van deezen Man, nooit een zo spoedigen overgang tot uitgelaate blydschap als wanneer hy ontbonden werd, en men hem aanzeide dat hy veilig mogt heen gaan. Hy toonde dat het hem aan geene dankbaarheid ontbrak: dewyl hy, vervolgens, dikwyls aan boord kwam met geschenken en leevensmiddelen, en ook ons andere diensten deedt. Korten tyd, naa dat het Dorp afgebrand was, zagen wy een Man, vergezeld van vyftien of twintig Jongens, de hoogte afdaalen, zy hadden witte doeken en groene takken in de handen. Ik weet niet hoe het bykwam, dat dit vreedzaam gezantschap, zo ras het binnen schoots was, zich blootgesteld vondt aan het vuur van eene party onzes volks. Dit deedt hun egter niet aflaaten van den optocht, en de Officier, die de wacht hadt, verscheen in tyds om een tweede losbranding te stuiten. Als zy nader kwamen, ontdekten wy dat het onze hooggeagtte vriend kaireekeea, de Priester, was, die terstond,na het in brand steeken des Dorps, de vlugt genomen hadt, en nu wederkeerde, met verzoek, om aan boord van de Resolution te worden toegelaaten. Toen hy daar kwam, vonden wy hem zeer ernsthaftig en diepdenkend. Wy deeden ons best om hem te beduiden, de noodzaaklykheid, waar in wy ons gebragt gevonden hadden om het Dorp af te branden, in welk ongeluk, zonder eenige voordagt, zyn huis en de huizen zyner Broederen deelden. - Hy bestrafte ons eenigzins over | |
[pagina 566]
| |
ons gebrek aan vriendschap en ouze ondankbaarneid. En, in de daad, het was niet voor op dit oogenblik, dat wy het onregt, him aangedaan, in volle uitgestrektheid vernamen. Hy berigtte ons, dat zy, venrouwende op de beloften door my gedaan, en op de verzekeringen naderhand ontvangen van de twee lieden, die ons het overblyfzel van Capitein cook gebragt hadden, hunne goederen, niet gelyk de rest der Inwoonderen dieper landwaards in opgezonden, maar alles wat van waarde was en hun toekwam, als mede de geschenken, van ons ontvangen, in een huis digt by de Morai geborgen badden, waar zy dit alles, tot him groot leedweezen, door de vlam zagen verteeren, door ons volk in brand gestooken. - Aan boord komende, hadt hy de hoofden zyner Landsgenooten gezien op het dek liggende, dit trof hem sterk, en hy verzagt, op het erustigst, dat ze over boord mogten gaworpen worden. Capitein clerke beval dat men dit zyn verzoek terstond zon inwilligen. Met den avond kwain het volk, om water te haalen uitgezonden, aan boord, zonder eenige verdere stoorenis outmoet te hebben. Wy bragten een naaren nagt over, het geschreeuw en gejammener aan strand klonk ons schriklyker dan ooit in de ooren. Onze eenige troost was, de hoop dat wy het niet noodig zouden viiuien die strengheden te herhaalen. 't Is zeer zeldzaam, dat, re midden van alle deeze onlusten, de Vrouwen van het Eiland, die zich aan boord bevonden, nooit spraken van ous te verlaaten, en geen het minste blyk gaven van vrees voor zichzelven of verlegenheid voor hunne Vrienden aan land. Zy scheenen daar in zo weinig te stellen, dat eenige, die zich op 't dek bevonden, toen het Dorp in brand stondt, over dat gezigt zich verwonderden, en dikwyls uitriepen, dat het maitai of zeer sraai was. Den volgenden morgen kwam koah, naar, gewoonte, by de Schepen. Dewyl het niet langer noodig was hem te ontzien, mogt ik naar niyn goeddunken met hem handelen. Wanneer hy 't Schip naderde, zyn zang zingende, een zwyn en eenige vrugten aanboodt, belastte ik hem te vertrekken, en nooit weder te komen zonder het overschot van Capitein cook, of hy zou het veelvuldig verbreeken zyner beloften met zyn leeven boeten. Hy scheen niet zeer ontroerd over deeze ontmoeting, doch ging terstond aan land, | |
[pagina 567]
| |
en vervoegde zich by een hoop zyiter Landsgenooten, die de Waterha ders van verre met steenen kwelden. De Owhyheers eindelyk, overtuigd dat het geen mangel aan vermogen was ora him te straffen, 't geen ons dus king hunne tergingen hadt doen verdraagen, lieren af ons verder eenige moeilykheden aan te doen; en met den avond kwam een Opperhoofd, eappo geheeten, die ons zelden bezogt hadt; doch dien wy kenden voor een Man van het eerste aanzien, met geschenken van terreroboo, om den vrede te verzoeken. Deeze geschenken werden aangenomen, en de Brenger te rug gezonden met het antwoord te vooren gegeeven, dat geen Vrede zou stand grypen, voor men de bverblyszels van Capitein cook hadt ter hand gesteld. Wy leerden uit deezen Persoon, dot het vleesch van alle de lichaamen der van de onzen gedoodde Lieden, te gader met het gebeente van de rompen, verbrand was: dat men de Dyebeenderen der Zeefoldanten verdeeld hadt onder de mindere Hoofden, en over de Beenderen van Capitein cook op de volgende wyze beschikt; het hoofd aan een Groot Volks Opperhoofd, kahoo-opeon geheeten; het hair aan maihamahia; de beenen, dyen en armen aan terreoboo. - Naa dat de avond gevallen was, kwamen veelen der Inwoonderen na ons toe met wortelen en andere moeskruiden; en ontvingen wy twee groote geschenken van deeze soort uit handen van kaireekeea. Den negentienden werd meest gesteeten in het ontvangen en zenden van Gezanten tusschen Capitein clerke en tereeobo - Eappo drong 'er sterk op, dat een onzer Officieren aan land zou gaan, en boodt ten zelfden tyde aan als gyzelaar aan boord te blyven. Men oordeelde het nogthans niet raadzaam dat verzoek in te willigen, en hy verliet ons, met beloste, dat hy de Beenderen den volgenden dag zou brengen. - Aan land leeden de Waterhaalers niets van de Inboorelingen, die, niettegenstaande ons omzigtig gedrag, onder de onzen liepen, zonder eenig teken van wantrouwen of vrees. 's Morgens, op den twintigslen, zagen wy eene menig. te Menschen de hoogte afdaalen, in eene soort van staatlyken optocht, elk had een zuikerriet of twee op zyn schouder, Broodvrugt, Taro, in zyn hand. Zy werden voorgegaan door twee trommelslagers, die, toen zy den waterkaut bereikten, begonnen te tron melen, terwyl, die bun gevolgd waren, één voor één voorttrokken, en de geschenken, welke zy aangebragt hadden, nedergezet | |
[pagina 568]
| |
hebbende, in dezelfde orde wederkeerden. Kort daarop vertoonde zich eappo, omhangen met zyn langen vederen mantel, iets met veel plegtigheids in zyne handen draagende: zich op een rots nedergezet hebbende, gaf hy een teken dat 'er een boot om hem zou gezouden worden. Capitein clerke, gissende dat eappo de Beenderen van cook bragt, gelyk waarheid was, voer zelfs met de Pinas om hem af te haalen; my beveelende hem in de sloep te volgen. Toen wy het strand naderden tradt eappo in de Pinas, en leverde den Capitein de Beenderen over, gewonden in eene groote menigte fyn niew doek, en bedekt met een gevlekt kleed van zwarte en witte vederen. Vervolgens voer hy met ons na de Resolution; doen wy konden hem niet beweegen aan boord te komen: waarschynlyk, door een gevoel van betaamelykheid, niet verkiezende tegenwoordig te zyn by het openen der doeken waar in de Beenderen omwonden waren. Wy vonden 'er in beide de Handen van Capitein cook volkomen, en zeer wel te onderkennen aan een zeer groot lidteeken tusschen den duim en den voorvinger; het Bekkeneel, doch met de Harssenpan 'er van afgezonderd; de Harssenpan, met het hair en de Ooren 'er aan hangende; de beide Armbeenderen, met een gedeelte van het vel des Voorarms; de Dye- en Scheenbeenderen, doch zonder Voeten. De bindzelen der Gewrichten waren heel; en alles droeg de duidelykste merktekens dat het in 't vuur gelegen hadt, uitgenomen de Handen, waar het vleesch nog op zat, met zout bestreeken, waarschynlyk met oogmerk om dezelve te bewaaren. In het agterste gedeelte van de Harssenpan was een wonde, doch het Bekkeneel zonder eenig letzel. De Benedenkaak en Voeten, die beide ontbraken, verhaalde eappo ons dat weggenomen waren door onderscheide Hoofden, en dat terreeoboo alle moeite aanwendde om ze weder te krygen. Den volgenden morgen vervoegden zich eappo, en de Zoon des Konings, aan boord, met zich brengende de overige Beenderen van Capitein cook; de loop van zyn Snaphaan, zyne Schoenen, en eenige benzelingen die hem hadden toebehoord. Eappo gaf zich alle moeite om ons te verzekeren, dat terreeoboo, maiha-mahia en hy zelve, allerernstigst den vrede begeerden, dat zy 'er ons het overtuigendst blyk, hun mogelyk, van gegeeven hadden, dat zy door de andere Hoofden belet geworden wa- | |
[pagina 569]
| |
ren het eerder te geeven; en dat onder die Hoofden nog veelen onzer vyanden schoolen. Hy beklaagde, met het uiterste leedweezen, den dood van zes Hoofden, door de onzen gedood, eenigen welter, gelyk hy berigtte, onze beste Vrienden waren. De Sloep, verhaalde hy ons, was weggenomen geweest door pareea's Volk, waarschynlyk uit wederwraake over den slag hun gegeeven. - De Beenderen der Zeesoldaaten, welke wy desgelyks te rug verzogten, verzekerde hy ons, waren weggenomen door het gemeene Volk, en niet weder te krygen; cooks Beenderen alleen waren bewaard gebleeven, als behoorende aan terreeoboo en de Erees. Thans bleef 'er niets overig, dan de laatste eere te bewyzen aan onzen grooten en ongelukkig gesneuvelden Bevelhebber. Wy zonden eappo na Land, met bevel, om de geheele Baay te tabooden; in den naamiddag de Beenderen in een Kistje gedaan, en den dienst geleezen zynde, lieten wy het in de diepte zinken, vergezeld van de gewoone Krygseere. Wat wy gevoelden ta dier gelegenheid, laaten wy den Leezer gissen: die 'er zich by tegenwoordig vonden, weeten dat het boven het vermogen myner penne is zulks te beschryven. Voormiddags, den twee- en twintigsten, roeide geen enkele Canoe in de geheele Baay; de Taboo, door eappo den voorgaanden dag'er op gelegd, op ons verzoek, nog niet opgeheeven zynde. Eindelyk kwam eappo by ons. Wy verzekerden hem dat wy thans volkomen voldaan waren, en dat, dewyl de Orono begraaven was, al het gebeurde met hem door ons begraaven gerekend werd. Wy verzogten hem, wyders, de Taboo weg te neemen, en dit bekend te maaken, ten einde het Volk, naar gewoonte, den voorraad mogt aanvoeren. - Welhaast waren de Schepen omringd van Canoes, veelen der Volkshoofden kwamen aan boord, him leedweezen betuigende over 't geen 'er gebeurd was, en hunne voldoening over den getroffen vrede. Verscheide onzer Vrienden, die geen bezoek kwamen asleggen, bleeven niet in gebreke om ons groote Geschenken van Zwynen en Vrugten te beschikken. Onder anderen kwam ook de oude verraaderlyke koah; doch wy weigerden hem by ons te laaten komen. Dewyl wy nu alles tot onze Reis gereed hadden, gaf Capitein clerke, zich verbeeldende, dat de lyding van het hier voorgevallene de Eilanden, lywaards van ons gelegen, bereikende, eene slegte uitwerking mogt baaren, | |
[pagina 570]
| |
bevel om anker te winden. Omtrent acht uuren, 's avonds, lieten wy alle de inboorelingen van boord gaan. Eappo, en de vriendlyke kaireekeea, namen van ons het hartlykste afscheid. Wy zeilden terstond de Baay uit. De Eilanders stonden in groote menigte op 't strand, en ontvingen ons laatst vaarwel met alle teekens van genegenheid en goedhartigheid. |
|