| |
Proeve over den trap der trap der zekerheid van de bewoonbaarheid der waerelden, buiten ons zamenstel.
Door P. van Aken, A.L.M. & Phil. Doctor te Leiden.
Aannemelyk schynt het gevoelen der hedendaagsche Wysgeeren, dat alle vaste Starren, als zo veele Zonnen zyn, gelyksoortig aan die, welke een hoofd-deel van ons Samenstel uitmaakt, en om welke, als om haar middelpunt, de andere Dwaal-Starren zich bewegen: de redenen, die zy daar voor bybrengen, spreeken in der daad ten haren voordeele: haar flikkerend licht, gevoegd by haren verbazenden afstand, schynt dit zonder eenig twyfel aan te duiden. De welbevestigde waarnemingen, van den groten Starrekundigen Bradley, geven den hoek van
| |
| |
de Jaarlyksche Paralaxis niet groter, dan van eene Seconde; waar uit men besluiten moet, dat da afstand der aarde van de vaste Starren zo groot is, dat een Kanonkogel, altyd dag en nacht even fuel voortgaande, dezen weg maar in 104166666636 jaaren zou kunnen afleggen; nogtans flikkeren zy met een helder schynend licht. Het is derhalven meer dan waarschynelyk, dat het geen ontleend, of weerom gekaatst, maar een oorspronkelyk licht moet zyn, gelyksoortig aan dat der Zon, die onzen Aardbodem beschynt; en dat ze gevolgelyk Zonnen van gelyken aart, en met soortgelyke hoedanigheden begaafd zyn. Voorts zal de Eindens kennis, die ons leert, dat 'er door den Alwyzen Schepper niets te vergeess geschapen is, maar om de beste oogmerken, die met zyne nooit volprezen goedheid en wysheid het aldermeest over een komen, te bereiken, het ons niet onmogelyk doen voorkomen, dat alle deze Zonnen, in het wyd uitgestrekt waereld-rond, met aardbollen, en andere geschapen lichaamen, omsingeld zyn, om aan dezen het zelfde nut toe te brengen, het welk de Zon aan onzen Aardbodem doet. Uit dit alles bezessen wy geredelyk de aanbiddelyke Majesteit, van den Alwyzen en Alvermogenden Formeerder, mitsgaders de duure verplichting, die op ons ligt, om hem, in eenen diepen eerbied, die Lof en Heerlykheid te geven, welke hem toekomt. In de overdenking hier van, willen onze gedachten redelyker wyze wel daar henen, dat alle deze Aardbollen met Schepzelen moeten verrykt zyn, gelyk de Aardbol dien wy bewoonen; dewyl het zeker is, dat 'er niets te vergeefs geschapen is; en anders dit juist het geval zou kunnen zyn; dewyl alle deze Aardbollen om die Zonnen, in de verafgelegen Gewesten, voor ons oog onzichtbaar zyn; en mogelyk, by de grootste volmaaktheid der Telescoopen, zich altoos voor ons verschuilen zullen. Dus voortgaande, zullen ons de bespiegelingen van Huygens vernuftig voorkomen; en we zullen alle de Handwerken, Konsten en
Wetenschappen gaarne daar stellen, die de Inwoonders van deze onbekende Aardbollen, om hun bestaan te vinden, noodwendig oeffenen moeten. - Zaken altemaal, die zich wel laten voorstellen en gretig aangenomen worden: zullen zy echter haar waardy behouden, en niet na aartige droomen, of verlustende herzenschimmen smaken, dan is 't hoogst nodig, dat wy ons wagten, van de eene vooronderstellinge op de andere te bouwen; en dat wy onze gedachten wel inzonderheid vestigen op de vereischtens, van welke alle de andere za- | |
| |
ken moeten afhangen; en zonder welke alle andere hoedanigheden, en manieren van Wezens, hoedanige wy die ons verbeelden, volgens de algemene natuurwetten moeten ophouden. Hiet van wel overtuigd, zal de aannemelykheid veld winnen; daaremegen dit in het onzeker gelaten, zal men van vooronderstelling tot vooronderstelling het wandrochtelyke niet kunnen vermyden. - De vereischtens nu tot de groejing en instandhouding van Schepzelen hoogst nodig, zyn in een damp-kring te vinden, en in de verhevelingen, die haar gestadig beroeren; in die ryke Apotheek, voorzien van de alderbeste middelen, om het wezen en bestaan van Schepzelen duurzaam te maken. De vuur deelen boven in de Lucht, of onder de Aarde, zyn alle wel behulpzaam aan alle deze hoogwigtige eindens; zonder eenen damp-kring echter, zonder hare verschillende mineralen, waterachtige deelen, zyn ze onmachtig ter voorbrenging van alle die heilzame uitwerkzelen van voedzel en onderhoud, van redelyke en onredelyke Schepzelen. - Wil men dan (het zy zonder arg gezegd) het kenmerk van een waar Proefondervindelyk Wysageerin het oog houden, zyne gezegdens kragt en achtbaarheid byzetten, zo moet men zyne gissingen niet te veel botvieren; de beweegbaarheid juist niet aan allerhande Hemel-Lichten toeeigenen, maar enkel aan zulken, die met eenen damp-kring, gelyksoortig aan die van onzen Aardbodem, zal pralen, dan zal eene Analogische redeneering wel vloejen; en deeze de waarschynlykheid tot een
groten trap van zekerheid doen opklimmen, zo niet haar eene zedelyk mogelyke waarheid doen aannemen. - Door onoplettenheid, echter, of liever door onachtzaamheid, van dit alles, hebben zommige Philosophen het aangename veld harer bespiegeling zo ver uitgebreid, dat zy, dnor eene verwonderlyke vooronderstelling, de bewoonbaarheid, niet alleen aan de vaste en Staart Starren hebben toegeëigend; maar zelfs de Zon hier in niet hebben uitgezonderd. Onder welke graad van zekerheid deze gedagten vallen, en of hunne bespiegelingen den blaam van herzenschimmen ontduiken kunnen, zal een onbevooroordeelde ligt beslissen. 'Er is eene andere zaak, welke hier in overweging dient te komen. - De afstand der vaste Starren is zo verbazend groot van den Aardbodem, dien wy bewoonen, dat onze zintuigen, door de beste instrumenten geholpen, ons noch in het duister laten: zeker schynt het intusschen, dat de flikkerende vaste Starren, als zo veele Zonnen, op zich zelve zyn; en waarschynelyk kan men daar uit afleiden,
| |
| |
dat zy soortgelyke samenstelzels om zich hebben, als de onze: het is echter voor als nog onzeker: de menigvuldigheid der Schepzelen op zo veele duizende aardbollen schynt de Heerlykheid van den Alvermogenden Schepper wel te bevorderen: dan wie zal egter ontkennen, dewyl de bewyzen van haar aanwezen voor als noch niet voor handen zyn, dat door het dadelyk bezef van alle die veele duizende hemellichten, wanneer wy die beschouwen als lichamen, dienstig om den stikduisteren nacht, van Zon- en Maau-licht ontbloot, voor het oog der Menschen, op onzen Aardbodem te verlichten, de glans van Gods aanbiddelyke Majesteit, de luister zyner noit volpreezen Menschlievenheid, oneindig meer vergroot word; dan door eenen vooronderstelden kring van Aardbollen, die deze hemel-lichten omringen; welkers aart en hoedanigheden wy niet kennen. De mogelykheid staat by ons vast, doch tevens is het zeker, dat het eene vooronderstelling is op eene vooronderstelling, die voor als noch den naam van een herschenschim niet kan ontwyken. - Dezelfde onzekerheid, zo niet een ongerymdheid, is 'er in te vinden, ten opzicht van de Zon en Staart-Starren: zedelyk onmogelyk is het dat deze Lichamen vatbaar zyn voor de bewooning van eenige Schepzelen: zy zyn met geen dampkring omringd; het eerste met een Vuur-Oceaan; en de laatste dienen, naar de gegronde gedachten van sommige Wysgeeren, tot hulpmiddelen, om den Vuur-Oceaan der Zon het nodige voedsel by te zetten; de damp-kring derhalven, die men om deze laatste Lichamen in verbeelding gewaar word, kan haren oorsprong nemen uit den damp of rook, die zy, door de meerder of minder nadering aan het Lichaam der Zon, door derzelver hitte van zich werpen: veel verschillende van eenen damp-kring, nodig, om de vereischte groeijing aan mensch en vee te verschaffen, hoedanig eene wy om onzen Aardbodem gewaar worden. Ongegrond is het derhalven op deze Lichamen Schepzelen of Inwooners te willen stellen; ten ware wy tevens staande wilden houden, dat zy van
eene gansch andere zelfstandigheid, van een tegenstrydig maaksel en hoedanigheden, dan hier beneden zyn, het welk wederom eene vooronderstelling op eene vooronderstelling bouwt, en de zaak op het wanschikkelyke doet uitloopen.
De graad van zekerheid zal echter, met betrekking tot audere hemellichten toeneemen, by aldien wy ons
| |
| |
samenstel doorloopen, en die planeten onderzoeken, welken, door middel van verrekykers, onder onze zintuigen vallen. By aldien 'er eenige zyn, by welke de waarnemingen duidelyk voor eenen damp-kring spreken, mogen wy haar zedelyk zeker bewoonbaar stellen, door soortgelyke Schepzelen, als zich hier op onzen Aardbodem bevinden; en gevolgelyk op goede gronden aan deze bewoonders, alle die Handwerken, Konsten en Wetenschappen toeeigenen, die men weet, dat de bezigheden zyn van de Onderäardsche Bewoonders. Wel is waar, de groter, of minder, afstand van de eene of andere planeet zal verschillendheid in Temperamenten vereischen; dit echter verschilt hemels-breed van de verschillendheid en onbegrypelykheid der Natuuren, die men zoude moeten vooronderstellen, by aldien men de gedachten van de bovengemelde Wysgeeren, in opzicht van de Zon en Staart-Starren wilde wettigen.
Van de beneden Planeten; inzonderheid van Mercurius, valt tot noch toe weinig te zeggen; dewyl hy doorgaans onder de Zonne-stralen schuilt; en zich, wanneer by van de Zon net verste af is, in, of by den gezicht-einder door dampen gemeenlyk beneveld bevind. In de Gedenkschriften der Koninglyke Academie te Parys, van het Jaar 1706, vind men echter door de la Hire aangetekend, dat hy somtyds des ochtends zeer helder schynende is waargenomen; naderhand nauwelyks eenigen glans van zich gaf; somtyds meer, dan wederom minder, waar uit die Starrekundige besloot, dat hy door veele vlekken bezet was; en, wanneer zyne zwarte vlekken aan de zyde van onzen Aardbodem waren, bezwaarlyk gezien wierd; maar dat hy zich, wanneer hy zyne meer verlichte zyde na ons toekeerde, met een helderder schynsel vertoonde.
Blanchinus heeft veele vlekken in Venus waargenomen, welke hy zeer nauwkeurig beschreven heeft in zyn Boek onder den titel van Hespheri et Phosphori nova phaenomena. De waarnemingen loopen van den 9 Feb. tot den 15 Maart van 't Jaar 1726, in alle zyne gedaantens-verwisselingen gelykvormig aan die der Maan. Het nut, dat hy daar uit trok, bestond hier in, dat deze waarnemingen, gevoegd by die der beweging van den Aardbodem binnen dien tyd, hem deden besluitan, dat Venus rondsom haar as bewogen wierd binnen den tyd van 24 dagen, en 8 uuren, Andere waarnemingen leeren, dat hare oppervlakte bezet is door veele hoge bergen en diepe valleyen, welke de la Hire, vol- | |
| |
gens uitrekening, veel hoger stelde, dan die van de Maan; dan geene dezer waarnemingen leveren ons eenigen schyn van eenen damp-kring om deze twee Planeten. De Vlekken, die waargenomen zyn, zonder den minsten schyn van verandering, kunnen uit diepe Valeijen in hoge Bergen haren oorsprong nemen, die, volgens de waarnemingen van de la Sire, op de laatste Planeet by uitstek plaats hebben; en derhalven doen zy niets af, ter ontdekking van eenen damp-kring. Wy zyn gevolgelyk hier omtrent niet verder gevorderd in den trap van zekerheid, dan 't geen wy in onze aanmerkingen, nopende de vaste Starren, hadden opgegeven: de Analogische Redenering kan ook hier niet met vrucht plaats grypen; of ze moet, op zyn best genomen, hier zeer gebrekkelyk zyn; dewyl 'er ten dien einde op het minst vereischt word, het bestaan van twee zelsslandigheden wederkerig, die bekend zy.
Dit gebrek zal evenwel in de boven Planeten vergoed worden; en dat wel op vaster gronden, naar mate hunne afstanden meerder of minder zyn van den Aardbodem; en zy gevolgelyk beter onder het bereik van onze Verrekykers vallen kunnen. Mars, ofschoon hy zes of zeven maal kleiner is dan de Aarde, zal, wegens zynen minderen afstand, en verhevenheid boven den glans der Zonnestralen, ons de beste berichten kunnen geven; waar op wy veilig zullen kunnen bouwen: (by aldien wy den afstand der Aarde van de Zon stellen van honderd duizend Deelen, zal de afstand van Mars van de Aarde gevoegelyk kunnen gesteld worden = 152399.) 'Er doet zich om die reden voor deze waarnemingen de beste hoop op, om wel te kunnen slagen: waarom voorname Starrekundigen, in de eerste opkomst en uitvinding der Kykers, die met dat oogmerk derwaards gebezigd hebben; met dat gewenschte gevolg, dat zy, bereids in het begin van de zestiende Eeuw, Hook in Engeland, Cassini te Bologne, en Campari te Rome, in staat gesteld hebben, om een tabelletje van waargenomen Vlekken in Mars, van verschillende gedaante en grootte, in het licht te geven; te vinden in de Phil. Trans. No 14. Maraldi heeft 'er in het Jaar 1704 wederom geheel andere ontdekt; hy nam de gelegenheid waar, wanneer Mars in zyn dichtsten afstand was van de Aarde, en bediende zich van een Kyker van 34 voeten: onder alle die Vlekken, nam hy 'er eene waar, welke, om hare byzonderheden, verdient gemeld te worden: Zy geleck wel na eenen breeden gordel, over
| |
| |
het halfrond van Mars uitgebreid: Zy was niet loodlynig op den As van omwenteling, gelyk de Vlekken doorgaans zyn in Jupiter, maar helde aan merkelyk na den As; zoo dat, wanneer zy in haar geheel gezien wierd, in het halfrond tegens over de Aarde, het eene uiteinde, door den Oosterlyken leant bepaald, viel tusschen de Noorder-Pool en den Equator: en 't andere uiteinde, door den Westerlyken rand bepaald, zich bevond by de Zuider-Pool, uitmakende eenen anderen Gordel, aan den buitensten Oosterlyken Gordel gehecht, en uitlopende in een punct, zich uitbreidende na de Zuid-Pool. In dat zelfde Jaar wierd 'er noch eene aanmerkelyke vlek door dien zelfden Heer waargenomen: Zy had de gedaante van een Driehock, welks eene hoek na de Noorderpool van de Planeet was uitgestrekt, hebbende eenen breeden voer, die de middaglyn bestreek: daarenboven was 'er noch, in een ander gedeelte der oppervlakte van Mars, eene andere Vlek, zeer helder, en slikkerende by zynen Zuiderlyken Riem: deze Viek vertoonde zich, na verloop van eenige Maanden, een weinig tneer verheven, en breidende zich uit, na de Zuider-Pool, met een verschillenden glans op veele plaatzen. In de volgende Maand wierd zy onbeweegbaar waargenomen; na verloop van eenige andere Maanden was zy verdwenen, en naderhand kwam zy weder te voorschyn. - Deze waarnemingen zyn inderdaad verrukkelyk; en of schoon zy wel regelrecht geen damp-kring om Mars te kennen geven, hebben zy echter den Starrenkundigen gelegenheid verschaft, om de beweging van Mars rondsom zyn as, binnen 24. uuren en 40 minuten, te bepalen.
De volgeude waarneming van Casini te Briare, zal de zaak in dezen opzichte beter afdoen, nademaal uit dezelve zo duidelyk is af te leiden, dat Mars door eenen dampkring omringd wordt, als uit eene tegenovergestelde waarneming, in opzicht van de Maan, word afgelegd, dat zy genen dampkring kan hebben. - By gelegenheid, namelyk, dat eene Star, in Aquarius door Mars bedekt wierd, was zy door het Telescoop onzichtbaar: op eenigen afstand van Mars verwyderd, vertoonde zy zich wederom helder schynende. Dit zelve is door Roemer, te Parys, waargenomen; welke noch daar en boven aantekent, dat de Star niet eerder gezien kan worden, dan wanneer zv een twee derde gedeelte van haar middellyn van Mars af was. Deze waarneming schynt duideyk eenen damp- | |
| |
kring om Mars aan te wyzen; en geeft, door de regelen van overeenstemming, den besten grond van zekerheid: gelyk wy die, aan 't slot dezer proeve, by maniere van recapitulatie, met een woord, zullen aanstippen.
Jupiter, of schoon veel groter dan de aarde, (volgens uitrekening staan deeze grootheden tot den ander, gelyk 8238 tot 1,) zal echter van wegens zynen afstand van de garde, (zynde volgens bovengemelde stelling = 520116 deelen,) zulke duidelyke en beslissende waarnemingen, nopende eenen dampkring niet opleveren. De waarnemingen, echter van Cassini over zyne vlekken, en banden, vervat in eene byzondere Verhandeling, en beschreeven in de Historie van de Koninglyke Academie te Parys van 't jaar 1642, melden van veele en verschillende Vlekken op zyne oppervlakte waargenomen, die, op verschillende tyden gezien, eene merkelyke verandering onderhevig zyn geweest. Veele veranderingen zyn 'er waargenomen, naar de gedachten van dien groten Starrekundigen, gelyksoortig aan zulke, die op onzen Aardbodem, door middel van Overstromingen, Aardbevingen, het opkomen en verdwynen van Eilanden, zeer dikwerf voorvallen. Zaken altemaal, die van eene andere zyde tot een bewys zouden kunnen dienen; dat deze Planeet desgelyks van eenen dampkring voorzien is; dewyl deze vertooningen gedeeltelyk van de lucht, en uitwasemingen daar in vervat, afhangen: het welk, gevoegd by het zekere van zyne vier Manen, eene zedelyke waarheid schynt op te leveren.
Geene waarnemingen van dien aart zyn 'er, zoo veel my bewust is, van Saturnus voor handen; die, schoon een weinig kleiner dan Jupiter, echter by uitstek helder schynt aan het uitspansel: dit moet zekerlyk aan zynen verren afstand van de Aarde (zynde volgens de bovengemelde stelling = 953806 deelen) worden toegeschreven, en om die reden is de omwenteling om zynen As, als nog, onzeker. Wenschelyk ware het dan, dat de Starrekundigen zich beyverden, om met den weeromkaatsenden Verrekyker van den beroemden Herschel, waar door by de nieuwe Planeet Urbanus ontdekt heeft, dezen le onderzoeken: zyn ring, gevoegd by zyne vyf bekende Manen, geeft hoop, daf waarnemingen omtrent zyne Vlekken, en gevolglyk eenen damp-kring niet min gunstig zouden zyn.
De trap van zekerheid zal nu van zelve blyken; by Mars en Jupiter, alwaar de bewyzen voor eenen dampkring voor handen zyn, zal hy op 't grootste moeten wezen, dewyl de regelen yan overeenkomst door 't vergelyken van
| |
| |
eindens en uitwerkzelen, als wy in onzen damp-kring bespeuren, te bereiken, daar op zyn aldersterkst spreken. By Saturnus, Venus en Mercurius is zy als nog minder: in opzicht van de vaste Starren is zy nog veel minder; dewyl daar de onderwerpen voor als noch ontbreken, die de overeenkomst in de redenering moeten uitmaken; en in opzicht van de Zon en Staart-starren zal zy geheel verdwynen, of, om dit stelkunstig uit te drukken op = - X uitlopen.
Zal men dan de Proefondervindelyke Wysbegeerte in waarde houden, zo moet men zorg dragen, oni zich niet aan soortgelyke gissingen over te geven; die, wel beschouwd, op Cartesiaansche vooronderstellingen uitlopen. Wil men zich met bespiegelingen van dien Aart verlustigen, zo moet men liever tyden afwachten, waar in de zaken kenbaarzyn, waar op wy onze bespiegelingen vestigen. Heeft devernufge Herschel de weeromkaatsende Verrekykers derraate verbeterd, dat men, door derzelver behulp, de voorwerpen zes of zeven duizend malen vergroot kan beschouwen; wie weet, of derzelver volmaaktheid, in't vervolg van tyd, zelfs tot dien top niet zal opstygen, dat alle die zaken voor 's Menschen vernuft kenbaar zullen worden, die voor als nog navorsching der Starrekundigen achter het gordyn van gissingen verscholen liggen!
|
|