| |
Het gevaar van het boerten met onschuldige ligtgeloovigheid, geschetst in de geschiedenis van mejuffrouw Harriot Aspin.
Uit het Engelsch.
Harriot aspin was de jongste van vier Zusters, die in haare Kindschheid allen vooruitzigt hadden, om, in dit leeven, alle voordeelen te genieten, welke Schoonheid en Middelen iemand kunnen verschaffen. Doch dit vooruitzigt werd droevig beneveld. Het buitenspoorig verkwistend gedrag des Vaders deedt elks ersdeel zeer schaars worden; en Harriot hadt daarenboven met persoonlyke onheilen te worstelen. Door een val, ten tyde dat zy nog by de Min was, en dien men verborgen gehouden hadt, kreeg zy eene groote mismaaktheid van lichaam, en naderhand werd haar anngezigt deerlyk geschonden door de Kinderziekte. Doch, ondanks de misvormdheid van gestalte en leelykheid van weezen, bezat zy de uitmuntendste verstandsbekwaamheden, en haar Hart gevoelde alle edele aandoeningen. Zy hadt, uit dien hoofde, veele vrienden; doch haar veertigste Jaar was reeds voorby, zonder dat zy ooit de stem eens Minnaars hoorde: nogthans sluisterde die betoverende Drift haar zomtyds in 't oor, dat zy alle hoop niet moest laaten vaaren; die verwagting was, hoe groot ook haare Verstandsbekwaamheden mogten weezen, haar zwak.
Omtrent vystig jaaren bereikt hebbende, bewoog de schraalheid van haar inkomen, en de ongenoeglykheid haarer eenzaame omstandigheden, haar, om meerder ruimte te verkrygen en het doodsche; te verzetten, de toevlugt te neemen by een haarer Zusteren, aan een braff Man, in goeden doen gezeten, getrouwd; die, schoon hy verschide Kinderen hadt, gereedlyk toestemde, dat zyne Vrouw deeze ongelukkige Zuster in huis nam, en alle mogelyke dinsten bewees aan eene zo naabestaande, buiten haar schuld, met onheil wotstelende.
Daaden van Goedwilligheid blyven zeldzaam onbeloond. de verpligttende geaartheid van Harriot, gepaard niet zo veel verufts en geestigheids, bragt zeer veel toe om de asneemende gezondheid van haare Zuster te herstellen; zy was de lust en het leeven van het Huisgezin, waarin men haar de inwooning verleend hadt. Zy maakte zich bemind by ieder in 't zelve; doch haar tweede Neef eduard was haar meest geliefde, en deeze beantwoordde haare voorkeuze, am hen betoond, met eene grooter maate van agting en liefde dan Neeven doorgaans
| |
| |
bewyzen aan Tantes, die oude Vrysters zyn. 'Er deedt zich eene treffende gelykvormigheid op in de Characters van deeze Tante en Neef; beiden waren zy zeer geestig, goedaartig en edelmoedig. - Harriot drong diep door in de kennis der zwakheden van elks Character behalven in die van haar eigen, en bezat de kunst om dezelve te geileiden op eene allerongedwongenste wyze, waar door zy haar Neef, die van een minzieken en hoogmoedigen aart was, behoedde voor het begaan van duizend dwaasheden, waartoe hy anders, den spoorslag dier Driften volgende, zou vervallen geweest zyn; en, 't geen nog meer tot haare eer strekt, wanneer eduard tot eenigen jeugdigen misslag vervallen was, 't geen, ondanks haare waarschouwingen, nu en dan gebeurde, bleef zy nooit in gebreke om hem ten dienste te staan met heimlyken raad en geldleening, in zo verre het haar mogelyk was, dit te bespaaren van haar klein inkomen, 't welk zy anders tot liefdegaven besteedde. Nog zeer onlangs hadt zy, door zulk eene gifte, haaren Neef in staat gesteld om zyn gouden Zakhorlogie, 't welk hy, om een ongelukkig Meisje te redden, verpand hadt, en dus voor zyns vaders toorn vreesde.
't Was bykans onmogelyk een oude ongehuwde Tante van dat inneemend Character niet te beminnen, en eduard, wiens neigingen natuurlyk zeer vuurig waren, beminde haar opregt; doch zyne schranderheid ontdekte haar zwak, en de leevendigheid van zynen geest zette hem menigmaal aan om 'er mede te korswylen. Tot dus lang, nogthans, hadt hy het gedaan op de schadeloosste wyze; doch 'er ontstondt eene gelegenheid die ten vollen hat gevaar van zulk eene vermaakneeming bewees.
Eduard, een jonger Broeder zynde, was tot de Geneeskunde aangelegd. Hy hadt te Edinburg gestudeerd; van daar na Londen wederkeerende, bragt hy met zich een Academie-Vriend uit Savoye geboortig, die ten oogmerk hadt, als Geneesheer, te Turin te gaan woonen. Eduard zeide tot zyne Tante harriot, dat hy een Man voor haar hadt, en weidde breed uit over de uitneemende hoedanigheden zyns Vriends. De Savoyaard was zeer beleefd, en, 't zy hy aangelokt door de bevalligheid haarer verkeeringe, 't zy getroffen door de ongelukkige Lichaamsgesteltenisse, welke zy omdroeg, hy hadt haar met byzondere oplettendheid behandeld. Deeze byzondere oplettendheid, gevolgd by het zeggen haars Neess, was voor de in die opzigt zwakke Harriot genoeg, om te gelooven, dat eduard in goeden ernst van de Liefde zyns Vriends tc haarwaards gesprooken hadt; in deeze begogeling werd zy ongelukkig; versterkt door zyn zeggen op zokeren avond: ‘Waarde Tante, myn Vriend zal naastkomenden Maandag Engeland verlaaten, beslaap 'er u eens op, of gy het Alpische Gebergte wilt overtrekken, om hem te vergezellen en de zyne te worden; en laat ik uw besluit, voor het einde van de week, weeten.’
| |
| |
De boertende eduard was zeer verre van te vermoeden, dat deeze nietsbeduidende woorden eenig kwaad gevolg konden hebben: want de zwakke gesteltenis van zyne Tante was zodanig, dat hy het voorstel, om de Alpen over te trekken, zo buitenspoorig oordeelde, als of hy haar gesprooken hadt van na de Maan te verhuizen; doch dat de Jeugd en Gezondheid bedenke, dat zy zelden een juist begrip kunnen vormen van de wenschen, de gedagten, en aandoeningen der Lieden van jaaren, en van zwakken!
De arme harriot was niet op haare kamer gekomen, of 'er ontstondt een hoogloopend geschil tusschen haar en haare Dienstmaagd, van welke zy zeer veel hieldt, en, in dit geval, tot haar vertrouwde nam; deeze was gewoon in haar vertrek te slaapen. Het begon van baar kant met het inbrengen van de zwaarigheden om de Alpen over te trekken, en den zwakken slaat van haare gezondheid. Haar hart en haare verbeelding pleitten sterk voor de reis: vermeesterden haar oordeel te eenemaal; zy kon de daar tegen ingebragte redenen van maria niet verdraagen. Deeze Meid hadt, met de daad, een Minnaar, in Engeland, en veel in te brengen om haare Justrouw het buitenspoorig plan, om zich in een vreemd Land te gaan nederzetten, af te raaden: en zy bragt zo veele bedenkingen in 't midden, om harriot van den tocht over het Alpische Gebergte af te maanen, als aangevoerd werden by den Zoon van hamilcar, door zyne Carthaagsche Vrienden, toen hy de eerste keer sprak om deeze vervaarlyke hoogten over te trekken. Het geschil liep van wederzyden vry hoog, en duurde het grootsie gedeelte van den nagt. Harriot putte zich uit door drift in het beweeren van haare zaak, en het wederleggen der daar tegen ingebragte redenen. Zy geloofde zelfs, dat de Reis een hulpmiddel zou weezen tegen haare borstkwaal; haare begeerte om getrouwd te zyn was ruim zo kregtig als de azyn van hannibal, en de Alpen smolten 'er voor. Met het aanbreeken van den dag, hadt zy ten vollen beslooten haar lot met den beminnelyken Savojaard te beproeven. De gerustheid, welke dit genomen besluit haar verleende, schonk haar eene korte sluimering; doch ontwaakende, vondt zy 'er zich niet door verfrist, en dat haar gestel zo veel geleden hadt door de hevige gemoedsaandoeningen, en het gebrek aan de gewoone nagtrust,
dat zy aan de ontbyttasel niet kon verschynen.
Zulks ontrustte het Huisgezin in geenen deele: dit gebeurde niet zelden: want, schoon haare vrolykheid haar nooit begaf, was, egter, haare kleine maate van kragten dikwyls als ten einde, en zy scheen menigmaal op 't punt om den geest te geeven. Omtrent den middag kwam haare Zuster in haare kamer om na haaren welstand te verneemen. 't Was een warme Voorjaarsdag; harriot klaagde nogthans over koude, zat, in een laagen stoel, digt by een groot vuur; haare voeten lagen op eene vreemde wyze over elkander; voorover bukkende ruste haar elleboog op haar knie, en zo hieldt zy met de rechterhand haar hoofd vast. Op de teder bezorgde vraagen van
| |
| |
haare Zuster gaf zy geen antwoord; doch, uit haare mymering bekomende, tradt zy met eene blykbaare moeite de kamer dwars over; zeggende, met een zwakke en afgebrooke stem: ‘Ik kan nooit over de Alpen komen!’ viel neder voor haar bed, en met een diepe zugt, doch zonder eenige stuiptrekkende beweeging, blies zy den laatsten adem uit.
Of de zeer ontheisterde en gebrekkige deelen des leevens door den tyd geheel versleeten, dan of het geweld van den storm der driften, dien nagt doorgestaan, den tyd haars bestaans verkortte, zullen wy niet op ons neemen te bepaalen. Vast gaat het egter, dat haar dood en de byzondere omstandigheden, welke denzelven vergezelden, onder haare Bloedverwanten en de Huisgenooten, eene zeer groote ontroering verwekte. Dewyl zy zonder eenige stuipagtige trekken overleedt, kon haare Zuster bezwaarlyk gelooven dat zy dood was; en daar deeze geen agt geslaagen hadt op de losse praat van haar Zoon eduard, kon zy geene betekenis hegten aan de laatste woorden door harriot gesprooken, tol dat de getrouwe Dienstmeid haar een volkomen en opregt verslag gedaan badt van het voorgevallene in den verloopen nagt.
Naardemaal haar Neef eduard myn Boezemvriend was, en ik volkomen wist hoe veel hy van zyn Tante hieldt, haastte ik my, zo ras ik haar overlyden vernam, te hemwaards. Ik vond hem verslaagen van droefenisse, vol zelfverwyt zo natuurlyk in dit geval voor een gevoelig hart. Ik poogde hem te troosten, met aan te merken, dat de dood, die misschien nooit als een onheil moest beschouwd worden, zeker als een, zegen aan te merken was voor een Persoon, wier ongelukkige Lichaamszwakheden haar, ongetwyfeld, by aanhoudenheid, de uiterste smerten baarden. - ‘Helaas! myn waarde Vriend,’ was zyne taal, ‘en myn Hart en myn Verstand weigeren toestemming te geeven aan de denkbeelden waar mede gy my zo vriendlyk zoekt op te beuren. Ik staa toe, zy droeg een ongelukkig, een zeer ongelukkig, Lichaamsgestel om, haare gezondheid was ten uitersten zwak - doch wie hadt een kiescher genot van alle de waare vermaaken, aan een beminnelyk en welonderweezen Hart eijen? en nog meer, van alle die hoogere genoegens, welke tessens het getuigenis en de belooning zyn van een goedmeenend Hart? 't Is waar, zy hadt haare zwakheden; maar welk regt had ik om'er mede te spotten? Aan my moesten die zwakheden boven al heilig geweest zyn; want zy sloeg het oog nimmer op de myne, dan met de uiterste toegeevenheid.’ Dikwyls riep hy uit ‘Ongelukkige harriot! - ongelukkige. Tante harriot! Ik heb laaghartig uw zwak doch niet van genoegen beroofd bestaan verkort, door de bedagtloosste wreedheid! - Ik wil, nogthans, uwe gedagtenis zegenen. Ik wensch dat ik de Wereld kon waarschouwen tegen de gevaarlyke wreedheid om te boerten met de Ligtgeloovigheid van eenig Mensch, die naar u gelykt!’
|
|