Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
Uittrekzel van eene reize, door de capiteins Cook, Clerke en Gore, na den Stillen Oceaan in de jaaren MDCCLXXVI, MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, MDCCLXXIX en MDCCLXXX, met de schepen de Resolution en Discovery, om ontdekkingen in het Noorder Balfrond te doen.‘'t Zal onze eenigzins oplettende Leezers bevreemden, naa, in een voorgaande Stukje, het Slot deezer Reize gevonden te hebbenGa naar voetnoot(*), hier weder die Opschrift aan te treffen. Hunne bevreemding is gegrond; en by ons de schuld, dat dezelve him bevange; doch wy willen die liever bekennen, en, zo veel ons mogelyk is, verbeteren, dan, onzen misslag bedekkende, hun iets outhouden, 't geen daadlyk behoort tot hee Uittrekzel deezer zo gedenkwaardige Reize, en door ons by toeval overgeslaagen. Wy hadden, naamlyk, in het VI Deels Tweede Stuk onzes Mengelwerks, der Algemeene Vaderl. Letteroef., bl. 497., breedvoerig verslag gegeeven, van het uiteinde des Grooten Zeemans en Landontdekkers, Capitein james cook, nevens eenige byzonderheden, zyn Leeven en Character betrefende, door Capitein king; en dit by voorraad geplaatst, om den grooten Beleider van deezen Reistocht onzen Leezer te doen kennen. In het Uittrekzel der Reize zelve gevorderd zynde, tot het droevig uiteinde diens waardigen Mans, lag in ons geheugen, dat wy, by 't vermelden van 't voorgevallene te dier gelegenheid, ook een Verhaal gegeeven hadden, van de daar op onmiddelyk volgende ontmoetingen zyner Tochtgenooten, waar om wy, geene herhaalingen willende doen, onze Leezers tot die plaats weezenGa naar voetnoot(†); doch, een nader inzien heeft ons ontdekt, dat wy deeze overgeslagen, en het verlaaten van dit doodlyk Eiland terstond hadden laaten volgen. - Wy boeten hier onzen mislag; door Een Berigt van de Verrigtingen en Ontmoetingen, op het Eiland Owhyhee, onmiddelyk gevolgd op den Dood van Capitein cook; men merkt het aan, als be- | |
[pagina 516]
| |
hoorende geplaatst te zyn, tusschen de Uittrekzels bl. 157 en 198, van dit tegenwoordig Stuk. - De aanmerkelykheid der gebeurtenissen, houden wy ons verzckerd, zullen den dank onzer Leezeren verdienen, dat wy ze, schoon buiten 't verband, mededeelen.’
* * * * * * *
Uit het verhaal des Doods van Capitein cook, door Capitein king, blykt, dat vier Zeesoldaaten nevens hem sneuveldenGa naar voetnoot(*); de overigen der nevens hem gelandden, met Mr. philips, hun Luitenant, begaven zich te water, en ontkwamen het, onder een sterk vuuren uit de Scheepsbooten. Te dier gelegenheid, gaf deeze Officier een opmerkelyke blyk van moed en genegenheid voor zyn Volk. Nauwlyks hadt hyde Boot bereikt, of hy zag, dat een der Zeefoldaaten, die een slegte zwemmer was, in gevaar om of door het water om te komen, of in de handen der vyanden te vallen; onmiddelyk sprong hy in Zee, om dien ongelukkigen te helpen, schoon hy zelve zwaar gewond was; en naa een Steen op 't houfd gekreegen te hebben, die hem bykans ten gronde deedt gaan, greep hy den Zeesoldaat by de hairen, en bragt hem in de boot. Ons Volk, vervolgt Capitein king, hieldt eenigen tyd aan, met uit de Boots onophoudelyk te schieten, (deeze bevonden zich, al den tyd dat dit voorviel, niet verder dan twintig roeden van strand) om hunne ongelukkige Tochtgenooten gelegenheid ter ontkominge te verschaffen; deeze poogingen, ondersteund door eenige Kanonschooten, ten zelfden tyde uit de Resolution gedaan, de Inboorelingen in 't einde genoodzaakt hebbende te rug te trekken, voer een kleine sloep met zes Jonge Matroozen na strand, waar zy de lichaamen hunner Reisgenooten, zonder eenig teken van leeven, zagen leggen; doch het gevaarlyk oordeelende, met zo weinig manschap, het wegvoeren daar van te bestaan, keerden zy weder, laatende de lyken in 't bezit der Eilanderen, die toen nog gewapend stonden. Zo ras de algemeene ontsteltenis, welke de tyding van deezen ramp, onder het Scheepsvolk van beide de Sche- | |
[pagina 517]
| |
pen veroorzaakte, een weinig bedaard was, wendde zich hunne aandagt op het gedeelte onzer manschap op de Morai, waar de Masten en Zeilen aan land lagen, onder de bewaaring van niet meer dan zes Zeesoldaaten. Ons slegts op een kleine myl afstands van het Dorp Kowrowa bevindende, konden wy onderscheiden zien, dat 'er zich eene groote menigte Volks vergaderde, ter plaatze waar Capitein cook, zo kort geleden, landde. Wy hoorden het afgaan van Snaphaanen, en konden eene ongemeene beweeging onder de menigte ontdekken. Myn eerste zorg, op het hooren afschieten van klein Geweer, was het Volk,'t geen zich in grooten getale vervoegde rondsom den wal van het voor ons geheiligd. Veld, en even zeer verlegen scheen als wy zelve, om rede te geven van 't geen zy zagen en hoorden, te verzekeren, dat zy geen overlast zouden lyden; en dat ik, wat 'er ook gebeurde, begeerig was, op een vreedzaamen voet met hun te blyven; zo bleef het, tot dat de boots aan Boord wedergekeerd waren, wanneer Capitein clerke, door zyn Telescoop waarneemende, dat wy ons omringd vonden doar de Inboorelingen, en vreezende dat zy voorhadden op ons aan te vallen, twee vier ponders op hun deedt losbranden. Gelukkig deeden deeze schooten, schoon wel met voordagt om te treffen gedaan, geen schade, en gaven nogthans den Inwoonderen een overtuigend blyk van derzelver vermogen. Een der Kogels deedt een Cokusnooten-Boom door midden splyten, onder welken een gedeelte der Manschap zat, en een ander schoot een brok af van een Rots, in een rechte lyn met hun. Naardemaal ik, zo weinig oogenblikken geleden, hun de sterkste verzekeringen gegeeven had, van hunne veiligheid, was ik zeer te onvrede, over deeze daad van vyandlykheid; en, om het herhaalen te voorkomen, vaardigde ik terstond een Boot af na Capitein clerke, om hem te verwittigen, dat ik, tot nog, met de Inwoonderen, in goede verstandhouding leefde, en dat, indien 'er zich noodzaake mogt opdoen, om van maatregelen ten hunnen opzigt te veranderen, ik een Vlag zou ophysen, tot een sein, dat zy ons allen mogelyken bystand moesten toeschikken. Met het brandendst ongeduld, wagtten wy op de wederkomst van deeze Boot, en naa een vierendeel uurs, in de kwellendste onzekerheid en angstvalligsten kommer gesleeten te hebben, vonden wy onze vrees bewaarheid, | |
[pagina 518]
| |
door de aankomst van Mr. blich, met last van de Tenten, zo ras mogelyk, mede te neemen, en de Zeilen, die om te herstellen aan land waren, aan boord te bezorgen. De Zeesoldaaten op den top van de Morai, die een sterke post opleverde, geplaatst, en aan 't bevel van Mr. bligh overgegeeven hebbende, met den volstrekten last, om alleen verweerende wyze te werk te gaan, roeide ik na Boord van de Discovery, om Capitein clerke te onrigten van den gevaarlyken staat, waar in zich onze zaaken bevonden. Zo ras ik van wal voer, begonnen de Inboorelingen ons Volk met steenen te gooijen; en nauwlyks had ik het Schip bereikt, of ik hoorde onze Zeesoldaaten schieten. Ik keerde daar op onmiddelyk weder na land, waar ik zag, dat de dingen, van oogenblik tot oogenblik, een ontzettender aanzien kreegen. De Ingezetenen wapenden zich, en hun getal nam verbaazend sterk toe. In 't eerst vielen zy ons aan, met Steenen van agter de wallen hunner omheinigen, en geen tegenstand ontmoetende, werden zy steeds stouter. Eenige weinige moedige knaapen, het strand langs gekroopen, door de Rotzen gedekr, vertoonden zich op 't onverwagtst aan den voet van de Morai, met oogmerk om dezelve aan te vallen van den Zeekant, het eenig naakbaare gedeelte; en werden zy niet genoodzaakt van daar te wyken, dan na dat zy veele schooten uitgestaan hadden, en een hunner party zien vallen. - De moed van eenen deezer bespringeren verdient vermeld te worden. Wedergekeerd zynde, om zyn nedergeschooten makker van daar te haalen, onder het Vuur van onze gansche Manschap, deedt een wond, hem toegebragt, hem te rug wyken, en het lyk te laaten leggen; doch, binnen weinig minuuten, bekwam hy weder, en moest, andermaal gewond, de wyk neemen. Op dit oogenblik kwam ik aan de Morai, en zag hem ten derden maale den kans waagen, bloedende en bykans bezwykende; onderrigt van 't geen 'er gebeurd was, verbood ik de Zeesoldaaten te schieten, en men liet deezen moedigen Man toe, het lyk zyns Landsgenoots weg te haalen; 't geen by nog even kon doen: want dit verrigt hebbende, viel by neder, en stierf. Wanneer wy, op deezen tyd, eene aanmerkelyke versterking van beide de Schepen ontvangen hadden, trokken de Inwoonders binnen hunne omheiningen; 't geen my den toegang gaf tot onze vriendlyke Priesters. Ik zondt een hunner, om zyn best te doen, dat hy zyne | |
[pagina 519]
| |
Landsgenooten tot eenig bedaaren bragt, en dat, zo hy hun bewoog, af te laaten van Steenen te werpen, ik myn Volk niet zou toelaaten te schieten. Dit bestand werd getrossen, en wy hadden gelegenheid, om de Mast in Zee te brengen, onze Zeilen en Starrekundige Toestel, onverhinderd, weg te voeren. - Zo ras wy de Morai verlaaten hadden, namen zy 'er bezit van, en zommigen hunner wierpen na ons eenige Steenen; doch zonder ons eenigzins te beschadigen. Capitein king, met Capitein clerke geraadpleegd hebbende, besloot, dat vreedzaame maatregelen de beste waren, die in het tegenwoordige geval konden genomen worden. Onder dit raadpleegen, kwam 'er een groote hoop Inboorelingen bezit van het Strand neemen; eenigen hunner voeren na ons toe in Canoes, en hadden de stoutheid, om tot een pistoolschoot de Schepen te naderen, en ons te tergen, door verscheide tekenen van versmaading en uitdaaging. 't Was niet dan met veel moeite, dat wy, te deezer gelegenheid, ons Scheepsvolk konden te rugge hotden, van hunne wapenen te gebruiken: maar, dewyl wy beslooten hadden zagte maatregelen te gebruiken, lieten wy de Canoes ongemoeid heen en weder vaaren. Tot volvoering van ons Plan, beraamden wy, dat ik na land zou gaan, met de Boots van beide de Schepen, wel bemand en gewapend, met oogmerk, om met de Inboorelingen in gesprek te komen, en, ware het mogelyk, met eenige der Hoofden in onderhandeling. - Indien dit gelukte, dan zou ik om de lyken der verslaagenen, en byzonder om dat van Capitein cook, verzoeken, en hun, in gevaile van weigering, met onze wraak dreigen; doch, op geenerlei wyze vnuren, of wy moesten eerst aangevallen worden, en om geene rede, welke ook, aan land gaan. 's Naamiddags omtrent vier nuren, voer ik van boord. De geheele menigte der Inwoonderen was in de hevigste beweeging: de Vrouwen en Kinderen trokken te rug, de Mannen schooten hunne Wapenrusting aan, vertoonden zich met Schilden, Speeren en Dolken, en zo ras wy binnen hun bereik kwamen, begonnen zy Steenen uit slingers op ons te werpen; doch deeze trossen niet, dat het noemenswaardig is. - Derhalven besluitende, dat alle poogingen, om met hun in gesprek te geraaken, niets zouden betekenen, of ik moest, vooraf, hun eenigen grond tot onderling vertrouwen geeven, beval ik, dat de gewapende Boots zouden blyven liggen, en voer met een | |
[pagina 520]
| |
kleine sloep, alleen met een witte Vlag in myne hand, nader; het algemeen vreugdegejuich der Inwoonderen gaf my het genoegen, dat zy dit zeker terstond begreepen. De Vrouwen kwamen onmiddelyk weder te voorschyn, van agter de zyde der hoogte waar zy geweeken waren; en gingen alle aan den kant des heuvels zitten; de Mannen lagen hunne wapenen neder, en zaten aan den waterkant; my noodigende om aan strand te komen. Schoon dit gedrag allen betoon van wederkeerende Vriendschap hadt, kon ik, nogthans, niet naalaaten, de oprechtheid daarvan eenigzins te wantrouwen. Maar, wanneer ik zag dat koah, met eene onbegryplyke stoutmoedigheid, na myn sloep kwam zwemmen, met een witte Vlag in zyne hand, oordeelde ik het noodig, dit teken van vertrouwen te beantwoorden, en ontving hem overzulks by my, hoewel hy gewapend was: eene omstandigheid geenzins strekkende om myn agterhouden te verminderen. Langen tyd had ik ongunstige gedagten van deezen Man gekoesterd. De Priester hadt my steeds vermeld, dat hy een mensch was van eene kwaadaartige gesteltenis, en geen Vriend der Engelschen: de herhaalde ontdekkingen zyner Verraaderye hadden ons overtuigd van de waarheid deezer berigten. Voegt by dit alles het aanstootelyk bedryf van dien morgen, waarin men gezien hadt dat hy veel deels nam; schrik greep my aan dat ik my zo naby aan deezen knaap bevondt, en wanneer hy na my toe kwam met geveinsde traanen en my omhelsde, wantrouwde ik zo zeer zyne oogmerken, dat ik niet kon naalaaten, de punt van zyn Pahooah, welke hy in zyn hand hieldt, te grypen, en van my af te wenden. Ik verklaarde hem gekomen te zyn om het Lichaam van Capitein cook te eischen; en hun den Oorlog aan te zeggen, indien zy 't zelve ons niet terstond leverden. My verzekerde my, dat dit zo ras mogelyk zou geschieden, en dat hy zelve 't zou gaan haalen, en, naa my om een stuk Yzer gevraagd te hebben, met zo veel vertrouwen als of 'er tusschen ons niets zonderlings gebeurd was, sprong hy in Zee en zwom na land; zynen Landgenooten toeroepende dat wy weder Vrienden waren. Bykans een uur wagtten wy, met veel kommer, na zyne wederkomst; ondertusschen waren onze gewapende boots zo digt aan 't strand genaderd, dat zy met een gedeelte der Inwoonderen, op eenigen afstand van ons, in gesprek konden komen: deezen gaven hun te verstaan, dat het | |
[pagina 521]
| |
Lichaam van cook in stukken gehouwen, en Landwaards in opgezonden was: doch van deeze omstandigheid kreeg ik geen berigt, eer wy ons weder nan boord bevonden. Ik begon nu eenige onverduldigheid te vertoonen wegens koah's vertoeven: waar op de Hoofden des Volks my sterk aandrongen om aan land te komen; my verzekerende, dat, indien ik zelve na terreeoboo wilde gaan, het Lichaam des Capiteins my zeker zou te rug gegeeven worden. Wanneer zy my niet konden beweegen om aan land te stappen, poogden zy, onder voorwendzel van gemaklyker met elkander te kunnen spreeken, onze boot tusschen eenige rotzen te brengen, waar zy het in hunne magt zouden gehad hebben, om ons van de overigen af te snyden. 't Viel niet bezwaarlyk deeze kunstenaaryen door te zien. Ik neigde daarom sterk om alle verder onderhoud met hun af te breeken, toen een Volkshoofd opkwam, die een byzonder Vriend was van Capitein clerke en de Officieren van de Discovery, aan boord van welk schip hy mede gezeild hadt, toen wy de laatste keer deeze Baay verlieten met oogmerk om na Mowee te stevenen. Hy verhaalde ons dat hy van terreeoboo kwam om ons te berigten, dat het Lichaam landwaards in gebragt, en den volgenden morgen zou bezorgd worden. Zyn voorkomen droeg veele blyken van opregtheid, en gevraagd of hy ons ook eene leugen zogt wys te maaken, haakte hy zyne twee voorste vingers in elkander, 't geen onder deeze Eilanders een teken der waarheid is, in welks gebruik zy zeer schroomagtig vallen. Naardemaal ik my thans zeer verlegen vond, hoe verder te handelen, zond ik Mr. vancouver om Capitein clerk te verwittigen van alles wat 'er gebeurd was, dat de Owhyheers my toescheenen, geen oogmerk te hebhen om ons 't gegeeven woord te houden, en zo verre waren van eenig berouw te betoonen over het gebeurde, dat zy, in tegendeel, zich vol moeds en vertrouwen vertoonden, wegens den zegen laatst op ons behaald, en alleen tyd zogten, om inmiddels eenig plan te verzinnen om ons in hunne magt te krygen. Mr. van vancouver kwam te rug, met last dat ik weder aan boord zou komen, naa de Inboorlingen berigt te hebben, dat, indien het Lichaam den volgenden morgen niet werd overgelevard, de verdelging der plaats hunner wooningen onvermydelyk was. Toen zy zagen dat wy wegvoeren, tergden zy ons door de veragtendste en bespottendste gebaaren. Eenigen van | |
[pagina 522]
| |
ons Volk zeiden, dat zy verscheide der Inwoonderen gezien hadden, uitgedost met stukken der kleederen van onze ongelukkige Tochtgenooten, en onder hun een Opperhoofd, zwaaijende met, cook's houwer, terwyl een Vrouw de schede hieldt. - 'Er is geen twyfel, of ons gedrag hadt hun een laag denkbeeld gegeeven van onzen moed; want zy konden zich weinig begrip vormen van de beweegredenen der Menschlievendheid, welke 't zelve bestuurden. In gevolge van het verslag, 't geen Capitein clerke gaf van 't geen ik begreep de tegenwoordige gesteltenis der Eilanders zyn, namen wy de kragtdaadigste maatregels om op onze hoede te weezen tegen eenigen aanval, welken zy in den nagt mogten onderneemen. De boots werden meer dan gewoonlyk bezorgd, de wagten op de schepen verdubbeld, en sloepen bestemd om rondsom de schepen te roeijen, ter voorkoming dat de Inboorelingen de kabels niet beschadigden of afsneeden. - Geduurende den nagt, zagen wy een menigte van lichten op de hoogten; eenigen onzer verbeeldden zich dat de Owhyheers hunne goederen landwaards in voerden, in gevolge van de door ons gedaane bedreiging. Maar ik geloof veeleer dat het Offeranden waren, gedaan ter oorzaake van den Oorlog waarin zy dugtten met ons ingewikkeld te zullen worden: en zeer waarschynlyk hebben zy, op dien tocht, de Lichaamen onzer verslaagene Landgenooten verbrand. Wy bleeven den geheelen nagt ongestoord, behalven het geschreeuw en gejouw 't geen wy van strand hoorden. 's Anderen daags 's morgens vroeg kwam koah aan de zyde van de Resolution, met een geschenk voor my. Ik werd door de Inwooners voor den Zoon van Capitein cook gehouden; en daar hy, by zyn leeven, hun altoos in dien waan gelaaten hadt, merkten zy my waarschynlyk aan als het Opperhoofd naa den dood diens Bevelhebbers. Zo ras ik op het dek verscheen, vroeg ik hem na het Lichaam van cook, en toen hy my geene andere dan ontduikende antwoorden gaf, weigerde ik zyn geschenk aan te neemen, en zou hem weggezonden hebben met eenige verklaaringen van toorn en bedreigingen van wraak, hadt Capitein clerke, in alle gevallen best oordeelende een vriendlyk gelaat te vertoonen, niet raadzaam gekeurd, dat koah met gewoonen eerbied zou behandeld worden. Hy drong 'er sterk op, dat wy aan land zouden komen, werpende al de schuld van het agterhouden der Lichaamen op de andere Volkshoofden: | |
[pagina 523]
| |
ons verzekerende dat alles tot ons genoegen zou afgedaan worden, door een mondgesprek met terreeoboo. Nogthans was zyn gedrag te veel agterdenkends verwekkend, dan dat het voorzigtig zou geweest hebben zyn verzoek toe te stemmen; hy vertrok. (Het Vervolg by de eerste Gelegenheid.) |
|